width and height should be displayed here dynamically

Schoonheid in een handomdraai

Over de sculpturen van Willy Peters

In het vorige nummer van De Witte Raaf maakten we kennis met de artistieke inzichten van Dirk Boes, samen met Willy Peters initiatiefnemer van de Turnhoutse galerie De Oorzaak & Zn. Luk Lambrecht completeert het dubbelluik met enige bemerkingen bij de sculpturale produktie van Willy Peters.

 

In het essay “Irony by Vision” , opgenomen in de wondermooi uitgegeven catalogus “René Magritte, Marcel Broodthaers, Panamarenko, Jan Fabre”  schreef curator/auteur Jan Hoet dat de Belgische kunst gekenmerkt wordt door gedeeltelijk gestuurde onberekenbaarheden die gekruid worden met poëtische en ironische ingrediënten. De keuze van de Belgische deelnemers aan Dokumenta IX bevestigde de lijn die Jan Hoet als typisch Belgisch omschrijft. Kunstenaars zoals Marthe Wery, Didier Vermeiren, Ann Veronica Janssens of Richard Venlet, die aan een oeuvre bouwen dat op meer rationeel-reflexieve gronden steunt, bleven thuis.

Nochtans heeft ons land een rijke traditie aan constructief geïnspireerde kunst voortgebracht. Wie onlangs de dubbeltentoonstelling over de Belgische avant-garde in de musea in Brussel en Antwerpen bezocht en wie verder denkt aan figuren zoals Georges Vantongerloo, Amédée Cortier, Guy Mees en Dan Van Severen bemerkt dat zuivere en al dan niet “spirituele” geo-abstracte kunst een belangrijk deelfacet blijft in de geschiedenis van de meest recente Belgische kunst.

Het sculpturaal oeuvre van Willy Peters ligt duidelijk in de lijn van een constructivistisch vormvocabularium. Peters bouwt als het ware eigenhandig zijn beelden tot perfecte vormen die aanleiding geven tot zeer uiteenlopende bemerkingen en uitweidingen.

 

Over het maken van het beeld

In het prille begin van dit decennium presenteert hij een reeks werken met titels zoals “Core” , “Calyx”  en “Ear”  die formeel de gelijkenis vertonen met langwerpige Afrikaanse bootjes. De sierlijke en puntige vormen waren op een “open” sokkel geplaatst die deed denken aan een minimalistische tafel zonder blad. De paarsgewijs gepresenteerde vormen waren als een complementair organische eenheid te beschouwen. De fundamentele preoccupaties van de klassieke beeldhouwkunst kregen met deze werken een expliciet esthetiserende vorm. De complementaire relatie vorm-moule die hier getoond wordt in een horizontale positionering en de nadrukkelijke aanwezigheid van “vlekkeloos” aangebrachte kleur, zijn kenmerken die dit werk een traditionele en tijdloze dimensie en kwaliteit verlenen. Een welbekend citaat van Walter Benjamin is perfect van toepassing op de artistieke produktie van Willy Peters: “Het uniek-zijn van een kunstwerk is identiek met zijn ingebed-zijn in de samenhang van de traditie”.

De puntige sculpturale “tweelingen” vertonen enige affiniteiten met de (Duitse) beeldhouwkunstige visies van bijvoorbeeld Thomas Virnich of met het vroege oeuvre van Isa Genzken. Het grote verschil met de werken van Genzken, die vlak op de vloer worden gepresenteerd, is de manier van uitvoering: Peters beschouwt zich als een ambachtsman die de produktie van zijn werk nauwgezet in eigen handen houdt. De ambachtelijkheid waarmee hij zijn perfect afgewerkte sculpturen concipieert, blijft een inherent aspect van zijn zienswijze die stoelt op het “bouwen” van een beeld. De langzame en tijdrovende constructie van zijn sculpturen is vooral in het meest recente werk een belangrijk gegeven. Onder de gladde huid (oppervlak) van de sculptuur is een utilitaire constructie verborgen die de materieel dragende voorwaarde blijft voor het fysiek voortbestaan van het “elegante” driedimensionale beeld.

De genese van Peters’ sculpturen is ontsprongen aan de idee dat iedere driedimensionale vorm een afgeleide is van een tweedimensionaal-geometrische figuur. Door het laten roteren en kantelen van een welbepaald vlak ontstaat een ruimtelijke, formele constellatie die mits behendige know-how substantieel gestalte kan krijgen. Zoals in een prachtig werk dat Peters concipieerde voor een openluchttentoonstelling in Boom (1992) wordt de kijker voortdurend getart bij het perceptief decoderen van dit innemend werk.

In deze context is het interessant om te wijzen op het verschil tussen twee belangrijke begrippen: kijken en benoemen. De Amerikaanse kunstenaar John Coplans, ook de “éminence grise” van de kunstkritiek (medeoprichter van het legendarische kunstmagazine Artforum) wees onlangs op deze dichotomie: “…yes, the shift involves my interest in the difference between seeing and naming. Seeing is about perception, naming is linguistic”. Coplans beschrijft vervolgens ter staving van zijn gedachtengang de waarneming van een tastbaar object zoals een tafel: “perception has nothing to do with the basic elements of a field with figure/ground relationships, as in Gestalt theory, or as in a priori set out rules. Instead, the viewer’s seeing of the table is existential, more a matter of paying the closest attention to what is being seen. Finally, it is obvious that there is a discrepancy between seeing and naming”. De nieuwe reeks sculpturen van Willy Peters aast op de onmogelijkheid om zowel het beeld in één oogopslag te overzien als het op een coherente manier verbaal te omschrijven. De draaiende beweging van vlakken tot een tastbaar beeld staat sokkelloos op de grond en kan nadrukkelijk gemanipuleerd worden tot een voor de beschouwer aantrekkelijke standvorm. De sculptuur die uit een quasi grafische, ideële gedachte is ontstaan, wordt in de materiële hoedanigheid opnieuw een kantelbaar object. Het “open” laten van de definitieve vorm van een beeld illustreert misschien de “positieve” twijfel van de kunstenaar om de “ideale vorm” aan de toeschouwer op te dringen. In deze aanlokkelijke beelden bespeelt Peters op een intelligente manier de sculptuur-sokkel problematiek. De grenzen in zijn sculpturen zijn verdwenen.

Het bekleden van een raamwerk met een fragiele huid, bijvoorbeeld een laagje fineerhout, zinspeelt op een dubbelzinnige manier op een sculpturaal absorberen van burgerlijke huiselijkheid. Fineerhout als sublimerend laagje voor geveinsde authenticiteit zet ook hier de kijker op een verkeerd voetje: de schijnbare massieve zwaarte van dit beeld wordt bij het verplaatsen ervan ontkracht…

Het inkleuren met verf van andere werken ontdoet de sculpturen van materialiteit en laat kleur en vorm samenvallen tot één ondeelbaar perceptief feit. De in se abstracte beelden van Willy Peters blijven a priori aan zichzelf refererende vormen die hoegenaamd geen narratief-decoderende zijwegen dulden.

Het jonge sculpturale oeuvre van Willy Peters ontwikkelt zich als een langzaam elaboreren van een “bouwkundig” omgaan met vlakken tot objecten. De esthetiserende “inhoud” verwijst naar zichzelf. Bij de paarsgewijs gepresenteerde sculpturen is de suggestie van de eenheid van de delen een organisch streven dat uiteindelijk verknocht is en blijft met de eeuwige en zichzelf genererende kringloop inherent aan de natuur…

 

Bronnen

Catalogus “René Magritte, Marcel Broodthaers, Panamarenko, Jan Fabre” , Watari-Um, Tokyo, 1991.

“John Coplans interview” , Jean-François Chevrier, catalogus, galerie Lelong, New York, 1991.

Catalogus Willy Peters, “Forma deducta” , tekst Raf Coenjaerts, De Schakel, Waregem, 1991.

 

 

Willy Peters stelt van 6 maart tot 4 april tentoon in Galerie De Ziener, Stationsstraat 55, 1730 Asse (02/452.77.86). In galerie De Oorzaak & Zn loopt van 6 februari tot 14 maart een tentoonstelling van Jo Huybrechts. De Oorzaak & Zn, Warandestraat 23B, 2300 Turnhout (014/41.36.33).