width and height should be displayed here dynamically

Seth Siegelaub: tentoonstelling & catalogus

1. Hoofden en deksels

‘Ik publiceer tentoonstellingen zou je kunnen zeggen, omdat dit de beste manier is om de informatie over te brengen. Ik gebruik de bladzijden van een boek zoals een galerie-eigenaar de muren van z’n galerie gebruikt. Het Xeroxboek b.v. is geen boek om naar te kijken, maar een boek om over na te denken.’ Aan het woord is Seth Siegelaub (°1941, The Bronx, N.Y.). Het gaat wellicht om de eerste Nederlandstalige tekst die over hem werd gepubliceerd. Auteur: Lieneke van Schaardenburg; titel: Kunstpromotor Seth Siegelaub — Iedereen kan kunst maken; medium: Haagse Post; datum: 12 april 1969. [1]

Het Xeroxboek (geproduceerd in 1968 door Seth Siegelaub en John Wendler, met kunstenaarsbijdragen van Carl Andre, Robert Barry, Douglas Huebler, Joseph Kosuth, Sol LeWitt, Robert Morris en Lawrence Weiner) is dus niet voor het oog, maar voor de geest bedoeld. Hoe groot is dan de verrassing als je de ondergrondse ruimte betreedt in het Stedelijk Museum waarin leven en werk van Seth Siegelaub tentoongesteld worden. Het eerste wat je te zien krijgt, zijn niet Siegelaubs ‘gepubliceerde tentoonstellingen’, maar drie rijen feeërieke hoofddeksels. Oog in oog met deze verzameling hoeden, die onder meer uit Afrika, Zuid-Amerika, India en China afkomstig zijn, ben je allerminst geneigd om diep na te denken en des te meer om gulzig te kijken. Adembenemend mooi — en ook wel grappig — zijn de Koningskroon van veelkleurig kralenwerk met negen vogels op kegelvormige structuur en de Prestigieuze ceremoniële hoofdtooi met geborduurde afbeeldingen van een spin, of de Bruidshoofdtooi van katoenen stof, indigo geverfd en gecoat met eigeel, met glazen kralen en pompon. Zelfs de kleinste hoeden zijn weergaloos, zoals de Muts van blauw en wit kralenwerk (Yoruba-volk, Nigeria, 20e eeuw).

De bezoeker die reikhalzend uitkijkt naar het Xeroxboek of naar de andere exploten van de founding father van de zogenaamde conceptuele kunst, wordt meteen op het verkeerde been gezet. Het ging Siegelaub duidelijk niet alleen om wat ín een hoofd aan het bewegen kan worden gebracht, maar ook om het deksel dat óp een hoofd kan worden gezet. De openingszet van Leontine Coelewij en Sara Martinetti, de curatoren van Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art, is verrassend en prikkelend. De begeleidende catalogus ziet er al even verleidelijk uit. De turf die 560 bladzijden telt, is een aangename reisgezel; het flinterdunne papier is haast aaibaar.

 

2. Programmaverklaring

Wie de hoofddeksels van links naar rechts leest — een leesrichting die wij westerlingen gewend zijn — is geneigd meteen door te lopen naar een kleine afgeschermde ruimte. Het gaat om een kamertje waarin de aanvang van de carrière van Seth Siegelaub aan bod komt. Aan de buitenkant hangt een kopie van het oorspronkelijke uithangbord van zijn galerie. Met zwarte letters op witte achtergrond is de naam van zijn kunsthandel aangegeven: ‘Seth Siegelaub Contemporary Art 3rd floor’.

Op 14 september 1964 gaat de eerste tentoonstelling van start in Siegelaubs galerie op 16 West Fifty-Sixth Street in New York. De eerste exposanten zijn Pierre Clerk, Michael Eastman, Alfred Michael Larusso, Herbert Livesey, Denis McCarthy, Edward Whiteman en Lawrence Weiner. De expo gaat vergezeld van een catalogus met een opmerkelijk opschrift: ‘The work of an artist exists as a real and final statement about what he feels. A gallery’s commitment to what it feels about that statement should be just as strong.’ Het is een programmaverklaring om u tegen te zeggen. De kersverse galerist zet hoog in. Hij stelt weliswaar dat hij als handelaar een andere verantwoordelijkheid heeft dan die van de kunstenaar, maar geeft tegelijk aan dat beider betrokkenheid evenwaardig dient te zijn. Dat Siegelaub zijn job ernstig neemt, blijkt ook uit een ander bijzonder detail op de cover van het catalogusje: de nummering, ‘Volume I No. 1’. Zo wordt onderstreept dat het om een doorlopend engagement gaat. Een eendagsvlieg wil Siegelaub duidelijk niet zijn. Zijn bemoeienis met kunst is ernstig en hij deinst er niet voor terug om zijn intenties als het ware in steen te beitelen.

Niet alleen het uithangbord, de uitnodigingen en de catalogi zijn bewaard gebleven, maar evenzeer sommige kunstwerken die Siegelaub vanaf 1964 verwierf — wat een bijkomende indicatie is van zijn intense betrokkenheid. Dankzij het vroege engagement van de piepjonge kunsthandelaar zijn in Beyond Conceptual Art de schilderijen van Pierre Clerk, Edward Whiteman en Lawrence Weiner in volle glorie te zien.

 

3. Kunstwerken en oosterse tapijten

Het uithangbord van de galerie wordt echter spoedig aangepast. Naast het witte vlak waarop de naam van de kunsthandel prijkt, wordt in 1965 met witte letters op zwarte achtergrond een bijkomende activiteit aangekondigd: ‘Seth Siegelaub Robert Gaile Oriental Rugs’. In dezelfde ruimte waarin kunst wordt getoond, gaat Siegelaub een samenwerking aan met jazzmuzikant en kunsthandelaar Robert Gaile. Samen met Gaile koopt, restaureert en verkoopt hij voortaan oosterse tapijten; zijn galerie blijft Siegelaub alleen runnen.

De combinatie van een galerie met een tapijtenwinkel mag gerust ongewoon worden genoemd. De foto’s van het interieur van de tentoonstellingsruimte waarin kunstwerken en tapijten wedijveren om aandacht, geven te denken. Wat de tentoonstelling in het Stedelijk evenwel aannemelijk weet te maken, is dat Siegelaub zijn activiteit als tapijtenmarchand niet minder serieus neemt dan zijn job als galerist. In Beyond Conceptual Art worden immers boeken getoond uit Siegelaubs bibliotheek over (de geschiedenis van) oosterse tapijten, die al snel niet minder dan 75 titels zal tellen. Een enkele ervan — The Oriental Rug: A Monograph on Eastern Rugs and Carpets, Saddle-Bags, Mats and Pillows, with a Consideration of Kinds and Classes, Types, Borders, Dyes, Symbols, Etc., Together with Some Practical Advice to Collectors (1903) — getuigt al van de intellectuele inzet van Siegelaubs oosterse avontuur. Handel en gewin zijn het doel, kennis en inzicht het middel, zoveel mag duidelijk zijn.

 

4. Handel achter gesloten deuren

Een lang leven is de samenwerking met Gaile niet beschoren. In 1966 sluit Siegelaub zijn galerie en tapijtenwinkel in Fifty-Sixth Street en verhuist hij naar een appartement aan Madison Avenue. Voor die beslissing geeft de ex-galerist later een laconieke verklaring: ‘I found having to be trapped in one place between 11 am and 5 pm was oppressive. Furthermore, and more importantly, I realized that because one had to pay the rent and related fixed overheads, one was forced into a totally artificial rhythm that has nothing to do with art or exhibitions. In a certain way, the gallery was running me.’ Dat hij zijn galerie in Fifty-Sixth Street sluit, betekent niet dat hij de brui geeft aan de handel in kunst. In zijn nieuwe flat exposeert en verhandelt hij onder meer schilderijen van Lawrence Weiner en sculpturen van John Chamberlain. Siegelaub wil met kunst bezig zijn en geld verdienen; aan het klerkenbestaan van een galerist heeft hij een broertje dood.

In de catalogus van Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art is een typerende foto opgenomen: Siegelaub in een fauteuil in zijn appartement aan Madison Avenue, sigaret in de hand, volledig naakt, op een bonte onderbroek na. In de catalogus kunnen meer van dat soort sprekende beelden worden aangetroffen; de tentoonstelling is wat dat betreft ‘soberder’.

 

5. Dow en Vietnam

In 1967 zoekt Siegelaub opnieuw de samenwerking op. Samen met Jack Wendler sticht hij Image. Art Programs for Industry, Inc., een poging om bedrijven warm te maken om te investeren in het werk van kunstenaars, indien niet met financiële middelen dan toch door het leveren van materialen. Siegelaub, directeur, en Wendler, vice-directeur, weten Dow Chemical Company te interesseren voor hun project, maar de deal wordt afgeblazen nadat bekend raakt dat het bedrijf verantwoordelijk is voor de productie van een wapen dat in de Vietnamoorlog wordt ingezet: napalm. Siegelaub biedt niet alleen passief verzet tegen Amerika’s imperialisme. Hij gaat de straat op om uiting te geven aan zijn politieke inzichten. Hij organiseert ook een actie om fondsen te werven voor de verkiezingscampagne van de New Yorkse politicus Edward Koch, een notoir tegenstander van de oorlog in Vietnam.

Siegelaubs vaardigheid om snel beslissingen te nemen, acties op te zetten, ondernemingen op te richten of op te doeken krijgt een mooie vertaling in de inrichting van de tentoonstelling in het Stedelijk. De bezoeker wordt uitgenodigd om van de ene naar de andere tentoonstellingsmodule te hoppen. De ene module is een gesloten ruimte (16 West Fifty-Sixth Street), de andere een half open constructie met openingen (1100 Madison Avenue), nog andere bestaan uit niet meer dan een paneel, een sokkel of een vitrine (of een combinatie ervan). Elke sectie staat voor een kleine paragraaf of een groot hoofdstuk uit Siegelaubs leven.

 

6. Catalogus en seminarie

Een volgend station blijkt cruciaal. In het voorjaar van 1968 zet Siegelaub een project op met Carl Andre, Robert Barry en Lawrence Weiner in Bradford Junior College in Massachusetts. Weiner, een jeugdvriend, nam reeds deel aan de openingstentoonstelling van de galerie in 16 West Fifty-Sixth Street. Hij introduceerde Siegelaub bij Carl Andre. Robert Barry was een regelmatig bezoeker van Seth Siegelaub Contemporary Art. Het is Douglas Huebler die het kwartet — Seth, Carl, Bob en Larry — verzoekt om een project op te zetten in de tentoonstellingsruimte van de school waaraan hij verbonden is als chair van het kunstdepartement. Barry en Weiner exposeren schilderijen, Andre een sculptuur. De vormentaal van de tentoongestelde kunstwerken doet denken aan minimal art. Op de uitnodigingskaart omschrijft Siegelaub zich als ‘editor’.

In Bradford Junior College komt Siegelaub met twee ideeën op de proppen die nadien voortdurend zullen terugkeren. De tentoonstelling gaat gepaard met een soort uitgave, het midden houdend tussen een catalogus en een kunstenaarspublicatie. Daarnaast vindt een symposium plaats waarin de editor zich ontpopt tot moderator. Kunst, informatie en communicatie: voor Siegelaub zijn ze alle drie van wezenlijk belang.

Bij het volgende project, dat plaatsvindt in Windham College (Putney, Vermont) en waaraan opnieuw Andre, Barry en Weiner hun medewerking verlenen, verschijnt geen uitgave, maar er vindt wel een symposium plaats. Siegelaub streeft naar continuïteit, maar blijft tevens beweeglijk: de rol van moderator wordt doorgespeeld aan Dan Graham.

De tentoonstelling in het Stedelijk heeft geen stringent parcours. Het is aan de toeschouwer om zijn of haar weg te kiezen. Deze keuze mag als een verwijzing naar Siegelaubs lenigheid worden geïnterpreteerd.

 

7. De geboorte van Siegelaubs ‘conceptuele kunst’

Siegelaub leert snel, maar trapt niet in de val van het format, ook niet als hij zelf een goede ‘vorm’ bedacht heeft. In het najaar van 1968 volgt een nieuwe ommekeer. Siegelaub publiceert een catalogus met als titel Douglas Huebler. De werken die in de publicatie worden voorgesteld, bestaan allemaal (al of niet fysiek), maar ze worden niet tentoongesteld door de New Yorkse art dealer; ze worden enkel gecatalogeerd. In de woorden van Douglas Huebler: ‘The existence of each sculpture is documented by its documentation. The documentation takes the form of photographs, maps, drawings and descriptive language. […] The proposed projects do not differ from the other pieces as idea, but do differ to the extent of their material substance.’ Hueblers inleidende zinnen zouden een omschrijving kunnen zijn van wat sindsdien als ‘conceptuele kunst’ geboekstaafd staat. De toelichting verschilt nauwelijks van het statement dat Weiner eveneens in 1968 op papier zet: ‘1. The artist may construct the piece. 2. The piece may be fabricated. 3. The piece need not to be built. Each being equal and consistent with the intent of the artist the decision as to condition rests with the receiver upon the occasion of receivership.’ In datzelfde jaar zien nog twee catalogustentoonstellingen het levenslicht: Statements van Lawrence Weiner en het reeds vernoemde Xeroxboek, waarin elk van de zeven genodigde kunstenaars (Carl Andre, Robert Barry, Douglas Huebler, Joseph Kosuth, Sol LeWitt, Robert Morris en Lawrence Weiner) 25 bladzijden krijgen toegewezen.

In het Stedelijk zijn replica’s van de genoemde boeken aanwezig; van het Xeroxboek is daarnaast een tweede druk verschenen die door de liefhebber kan worden aangeschaft. Siegelaubs projecten zijn met andere woorden niet alleen maar goede ideeën, maar ook fysiek toegankelijke voortbrengselen.

 

8. 1969 (1)

1969 is een erg druk jaar. Siegelaub accepteert opnieuw een uitnodiging van Douglas Huebler om een project te realiseren in Bradford Junior College (Massachusetts). Ditmaal zijn Joseph Kosuth en Robert Morris van de partij. Bij de tentoonstelling verschijnt een catalogus en er vindt een seminarie plaats.

Op eigen initiatief organiseert Siegelaub een tentoonstelling waarvoor hij op zoek gaat naar een geschikte locatie. In de McLendon Building (44 East Fifty-Second Street) installeren Douglas Huebler, Robert Barry, Joseph Kosuth en Lawrence Weiner elk twee werken in een ruimte. In een tweede ruimte kan de catalogus worden geconsulteerd of aangeschaft. De permanentie wordt niet verzorgd door Siegelaub, maar door een ingehuurde kracht die naar de naam Adrian Piper luistert. Na de tentoonstelling January 5-31 1969 keert Siegelaub nooit meer terug naar de McLendon Building. Piper studeert in 1969 af aan de School of Visual Arts in New York.

Een maand later staat opnieuw een catalogustentoonstelling op het menu, March 1969 getiteld. Siegelaub benadert evenveel kunstenaars als de maand maart dagen telt. Elk van de 31 pagina’s van de kalender omvat de naam van de genodigde kunstenaar, al of niet vergezeld van het project dat hij of zij heeft ingestuurd. De selectie van de kunstenaars is Noord-Amerikaans getint.

Met Robert Barry zet Siegelaub in april de Inert Gas Series op. De art dealer vindt de financiële middelen om Barry naar Los Angeles te laten reizen en aldaar specifieke volumes van de gassen Helium, Neon, Argon, Krypton en Xenon in de atmosfeer te brengen. Een poster wordt verspreid waarop een telefoonnummer is afgedrukt dat de geïnteresseerde met een antwoordapparaat in contact brengt waarop de beschrijving van Barry’s project te horen is. In 1969 treedt Siegelaub eveneens op als organisator van een kunstenaarsproject van Jan Dibbets en als co-uitgever van de vroegste poëzie van Carl Andre.

Siegelaub zet niet alleen een innovatieve omgang met kunst op de rails, hij ontwikkelt ook een uniek businessmodel. Steeds weer weet hij verzamelaars te overtuigen om bij te dragen aan projecten. In ruil voor hun financiële, logistieke of materiële inbreng worden kunstwerken aan hen overgemaakt. Siegelaub brengt met andere woorden ideeën aan de man; wat terugvloeit naar de collectioneurs is iets wat zich op enigerlei wijze verhoudt tot het eraan voorafgaande proces: een schets, een protocol, een foto… Van deze deals zijn jammer genoeg weinig (artistieke) sporen te vinden in het Stedelijk. De verzamelingen van sponsors zoals Raymond Dirks, Alan Power, Manuel Greer, Robert Topol en Stanley Grinstein zijn niet aangeboord voor Beyond Conceptual Art.

 

9. 1969 (2)

Op uitnodiging van James Warren Felter, verbonden aan de Simon Fraser University (Burnaby, Canada), realiseert Siegelaub de tentoonstelling Untitled. De deelnemers zijn Terry Atkinson, Michael Baldwin, Robert Barry, Jan Dibbets, Douglas Huebler, Stephen Kaltenbach, Joseph Kosuth, Sol LeWitt, N.E. Thing Co. en Lawrence Weiner. Er vindt een symposium plaats dat deels via de telefoon (!) tot stand komt.

In de zomer van 1969 gaat een ander ambitieus project van start. July August September 1969/Juillet Août Septembre 1969/Juli August September 1969 verzamelt de ingrepen, ideeën en/of presentaties van elf kunstenaars op evenveel locaties in de wereld — van Los Angeles tot Vancouver, van Parijs tot Den Haag. Enkel wie alle locaties binnen de aangegeven periode bezoekt of de catalogus te pakken krijgt, heeft een zicht op deze wereldwijde onderneming.

Siegelaubs groepstentoonstelling in de zomer van 1969 wijst op de ambitie van de kunsthandelaar om zijn activiteit naar mondiale schaal uit te breiden. Zijn praktijk krijgt ook internationale erkenning. In het najaar van 1969 wordt hij als ‘galerist’ uitgenodigd om deel te nemen aan de alternatieve kunstbeurs Prospect 69, georganiseerd door Konrad Fischer en Hans Strelow in de Kunsthalle Düsseldorf. Siegelaub besluit om geen objecten te tonen. De kunstenaars die hij selecteert — Robert Barry, Douglas Huebler, Joseph Kosuth en Lawrence Weiner — zijn enkel met interviews in de krant van Prospect 69 vertegenwoordigd.

In de catalogus van Beyond Conceptual Art rakelt Lucie Leblanc herinneringen op aan de totstandkoming van Siegelaubs projecten. De Belgische Leblanc, Siegelaubs levensgezellin en de moeder van zijn zoon Yves, staat naar eigen zeggen mee in voor de realisatie van onder meer de catalogus van July August September 1969/Juillet Août Septembre 1969/Juli August September 1969. In de tentoonstelling in het Stedelijk is er van Leblanc zo goed als geen spoor te vinden. Kan er in een expositie geen goede omgang gevonden worden met de min of meer private kant van een mensenleven, ook als het dat van Seth Siegelaub is? De art dealer zelf ging er in elk geval anders mee om. Op een van de pagina’s van een nummer van Art in America (mei-juni, 1969) prijkt een foto van Seth en Yves, badend nabij Cape Cod. Het plaatje is afgedrukt tussen allerlei commerciële advertenties van galeries, onder meer die van Leo Castelli.

In de loop van 1969 verlaat Siegelaub de moeder van Yves; hij trekt in bij de New Yorkse kunstcritica en curator Lucy Lippard (139 Prince Street). Ook over Lippard is de catalogus mededeelzamer dan de tentoonstelling.

 

10. 1969 (3)

In het kader van January 5-31 1969 en July August September 1969/Juillet Août Septembre 1969/Juli August September 1969 worden geen symposia of seminaries georganiseerd. Siegelaub is in die periode wel als moderator bij een tweetal paneldiscussies met kunstenaars betrokken. In de reeks Issues in Art, georganiseerd door de Student Mobilization Committee to End the War in Vietnam, modereert Siegelaub in maart 1969 een discussie met Carl Andre, Michael Cain, Douglas Huebler en Ian Wilson over het onderwerp ’tijd’. Een door Lucy Lippard geredigeerde transcriptie wordt gepubliceerd in Art International. Ook van het gesprek Art Without Space met Robert Barry, Douglas Huebler, Joseph Kosuth en Lawrence Weiner, dat op 2 november 1969 door Siegelaub wordt geleid op het radiostation WBAI-FM, maakt Lippard een transcriptie. Een deel van het gesprek wordt gepubliceerd in haar legendarische boek Six Years. The Dematerialization of the Art Object from 1966 to 1972.

Zowel het aantal activiteiten in 1969 als de diversiteit ervan zijn opvallend. Telkens weer slaagt Siegelaub erin om de principes van zijn werkzaamheden bij te stellen, op te rekken of overboord te gooien. Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art omvat een nooit eerder gepubliceerde transcriptie van een interview met Ursula Meyer. De art dealer stelt daarin: ‘There is no challenge in doing the same thing over and over again. I want to do things that interest me, new and different things.’ Siegelaub doet die uitspraak op het einde van 1969.

 

11. Verdwijningskunstenaar

In 1970 richt Siegelaub International General op, een vehikel waarmee hij zijn eigen publicaties en die van andere — verwante — kunstenaars/uitgevers wil distribueren. Samen met Verlag der Buchhandlung Walther König publiceert hij het viertalige kunstenaarsboek Roodborst Territorium/Sculptuur 1969 van Jan Dibbets. De catalogus van de tentoonstelling 18 Paris IV.70, georganiseerd door de Parijse kunstcriticus Michel Claura, wordt door Siegelaub niet alleen gedistribueerd, maar ook geproduceerd. Aan de tentoonstelling zelf werkt hij niet mee, alhoewel Claura’s methodiek erg lijkt op die van zijn New Yorkse spitsbroeder.

Eveneens in 1970 nodigt Peter Townsend, hoofdredacteur van het Britse kunsttijdschrift Studio International, Siegelaub uit om een ’tijdschrifttentoonstelling’ te maken. De art dealer gaat niet op de uitnodiging in, maar wijst ze evenmin af. Hij schuift de vraag door naar acht ‘collega’s’: David Antin, Germano Celant, Michel Claura, Charles Harrison, Lucy Lippard, Yusuke Nakahara, Hans Strelow en Harald Szeemann. Nakahara en Szeemann geven niet thuis; de anderen selecteren 37 kunstenaars die een ’tentoonstelling’ krijgen in Studio International.

Producent en distributeur van een catalogus bij een tentoonstelling die hij zelf had kunnen maken en selectieheer van selectieheren: het is duidelijk dat Siegelaub opnieuw andere wegen aan het verkennen is. Een brief aan de Argentijnse kunstenaar David Lamelas bevestigt dat. Siegelaub schrijft: ‘I am presently phasing out my involvement in the Art world. Not because of a dis-interest in Art, but because of a dis-interest in maintaining my relationship to Art; quite simply, it does not turn me on the way it once did.’ Wat in het interview met Ursula Meyer nog op een positieve manier werd verwoord — ‘ik wil immer nieuwe en verschillende dingen doen’ — is in de correspondentie met Lamelas in het tegendeel omgeslagen. Na amper zes jaren actief te zijn geweest als handelaar wil Siegelaub uit de kunstwereld stappen.

Afgezien van Lamelas’ brief zijn in de tentoonstelling en de catalogus nauwelijks archiefstukken opgenomen die meer inzicht geven in de motieven achter Siegelaubs radicale beslissing. Zonder zijn laconieke commentaren in het gesprek met Meyer en in de brief aan Lamelas in twijfel te willen trekken, is het bepaald bizar te noemen dat hierbij niet uitgebreider wordt stilgestaan. In het algemeen kan wel worden gesteld dat de archiefstukken op een zeer trefzekere manier worden ingezet in de expositie en de begeleidende publicatie.

 

12. Phasing out…

In zijn brief aan David Lamelas gebruikt Siegelaub de term ‘phasing out’ om zijn afscheid van de kunstwereld aan te kondigen. Het gaat om een proces. Het is iets dat zal gebeuren, geen breuk met onmiddellijke ingang.

In oktober 1970 is Siegelaub betrokken bij de organisatie van een conferentie in het Nova Scotia College of Art and Design in Halifax, Canada. Een stoet van kunstenaars die er verschillende soorten praktijken op nahouden — van Carl Andre tot Joseph Beuys, van Robert Morris tot Claes Oldenburg — wordt aangeschreven om deel te nemen aan wat achteraf bekend is geraakt als de Halifax Conference. De conferentie wordt opgenomen en de film wordt live vertoond op een scherm in een ruimte van de academie. E. Leslie, een observator, herinnert zich het volgende: ‘1. Fractured views (chaos). 2. No concrete rapport as artists; they spoke and yet it seems they were not listening to each other. 3. We learn there must be more structure in such a gathering… even if the intent is free speech.’ Siegelaub ziet dat anders: ‘Whatever happens it is bound to be a success.’

In het daaropvolgende jaar, 1971, organiseert Siegelaub geen enkele tentoonstelling en maakt hij geen enkele publicatie. Hij is echter nog steeds actief in de kunstwereld. Samen met jurist Robert Projansky redigeert hij het zogenaamde The Artist’s Reserved Rights Transfer and Sale Agreement, een contract dat tussen de kunstenaar en zijn cliënteel kan worden afgesloten en dat bepaalt dat de kunstenaar 15% op vervolgverkopen van zijn werk kan claimen. Siegelaub promoot het contract op zeer actieve wijze en er verschijnen tal van vertalingen van. De Belgische verzamelaars Nicole en Herman Daled dragen financieel bij aan de totstandkoming van de Franse versie.

In 1972 treedt Siegelaub voor een laatste keer op als curator van een tentoonstelling. Uitgenodigd door Chuck Ginnever van het Windham College (Putney, Vermont) organiseert hij Windham II met werk van Carl Andre, Robert Barry en Lawrence Weiner. Er vindt tevens een symposium plaats, gemodereerd door Siegelaub. Vier jaar na de eerste Windham-manifestatie is de cirkel rond. Zijn rol in de kunstwereld is nu uitgespeeld.

Beyond Conceptual Art is allerminst een hagiografie. Dat zowel weinig flatterende commentaren zijn opgenomen van deelnemers aan en observators van de Halifax Conference, als zeer kritische opmerkingen van de National Art Workers’ Community op het Artist’s Contract, moge hiervan het bewijs zijn. De omgang met Siegelaubs verwezenlijkingen is respectvol, maar dat respect staat geen kritiek in de weg.

 

13. I.M.M.R.C.

Politiek geëngageerd is Siegelaub altijd geweest. Hij zette acties op om een links politicus aan een verkiezingsoverwinning te helpen en motiveerde kunstenaars werken te schenken om de activiteiten van kritische militairen – onder meer de uitgave van een krant – te ondersteunen. Reeds in 1971 beraamt hij plannen om een links-radicaal dagblad uit de grond te stampen: Public Press + News Network. Van juni 1971 tot april 1972 stuurt hij nieuwsbrieven uit om sponsors en potentiële medewerkers warm te maken; de plannen lopen op niets uit. Eveneens in 1971 maakt Siegelaub kennis met Rosalind Fay, een Amerikaanse boekendistributeur die zijn linkse sympathieën deelt. De twee worden een echtpaar en strijken neer in Bagnolet, een buitenwijk van Parijs. Fay en Siegelaub krijgen twee kinderen, Nelly en Jessica.

In Frankrijk geeft Siegelaub vorm aan een nieuwe organisatie: het International Mass Media Research Center (I.M.M.R.C.). Het gaat om een bibliotheek die door auteurs en uitgevers kan worden bevoorraad en door onderzoekers geraadpleegd. Tevens publiceert Siegelaub bibliografische overzichten over marxisme en massamedia. Tussen 1972 en 1986 pakt hij uit met niet minder dan zeven volumes van Marxism and the Mass Media: Towards a Basic Bibliography. Een laatste activiteit betreft de uitgave van boeken en anthologieën, waaronder de bijzonder succesrijke publicatie How to read Donald Duck: Imperialist Ideology in the Disney Comic (1975) van Armand Mattelart en Ariel Dorfman, en een monumentaal tweeluik dat in samenwerking met de Belgische socioloog Armand Mattelart tot stand kwam (Communication and Class Struggle. 1. Capitalism, Imperialism (1979); 2. Liberation, Socialism (1983)). In de twee volumes worden niet minder dan 128 teksten over (de impact van en controle over) massacommunicatie verzameld. Siegelaub brengt daarnaast tal van andere boeken uit, telkens onder de redactionele verantwoordelijkheid van medestanders, onder wie Stefan Morawski, Lee Baxandall, Yves de La Haye, Bernard Miège en Wolfgang Fritz Haug: Karl Marx and Frederick Engels on Literature and Art (1974), Marx and Engels on the Means of Communication (1980), Rethinking Ideology: A Marxist Debate (1983), Rethinking Marx (1984), Communicating in Popular Nicaragua: an Anthology (1986)… In 1989 — het jaar van de val van de Berlijnse muur — publiceert Siegelaub zijn laatste boek over communicatie en ideologie: The Capitalization of Cultural Production van Bernard Miège.

In datzelfde jaar verhuist Siegelaub naar Amsterdam en wordt hij de partner van Marja Bloem, die als curator verbonden is aan het Stedelijk Museum. De bibliotheek van het I.M.M.R.C. — die om en bij 3.000 titels telt — is twee jaar voordien overgedragen aan het International Institute of Social Studies (I.S.S.) in Den Haag. In 1990 krijgt de bibliotheek haar definitieve bestemming. Ze wordt opgenomen in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis van Amsterdam (I.I.S.G.).

In Beyond Conceptual Art kunnen alle door Siegelaub uitgegeven boeken op een leestafel worden geconsulteerd. Zijn bibliografische overzichten over massamedia zijn eveneens beschikbaar. Tevens is een selectie publicaties uit de bibliotheek van het I.M.M.R.C. opgenomen. Een presentatie van een boekencollectie is nooit evident. De oplossing die de curatoren van de tentoonstelling hebben gekozen, is echter zinnig. Door telkens kleine secties te tonen, die bovendien zijn opgehangen aan de door Siegelaub in zijn Basic Bibliography omschreven kernwoorden, wordt de inhoudelijke slagkracht van de bibliotheek in de verf gezet. Daarbij dringt zich wel een andere vraag op: waarom is het archief — de zogenaamde Seth Siegelaub Papers, die zich in het Museum of Modern Art in New York bevinden — niet (deels) tentoongesteld in het Stedelijk? Zou in dat geval niet nog een facet van de verzamelaar en bibliograaf zijn onthuld?

 

14. C.S.R.O.T.

Met het afsluiten van de bibliografie en de bibliotheek over marxisme en massamedia is Siegelaubs intellectuele honger niet gestild. In 1986 richt hij het Center for Social Research on Old Textiles (C.S.R.O.T.) op. In het C.S.R.O.T. komen verschillende passies samen: de liefde voor oosterse tapijten, het verzamelen van boeken, de belangstelling voor bibliografisch onderzoek en de (marxistische) analyse van de relatie tussen economie en cultuur. Als een bezetene werkt Siegelaub aan de uitbouw van zijn boekenverzameling en de uitwerking van de begeleidende bibliografie, die in 1997 in boekvorm verschijnt: Bibliographica Textilia Historiae: Towards a General Bibliography on the History of Textiles. Van elk boek is niet enkel een klassieke steekkaart gemaakt — titel, uitgever, plaats en datum van uitgave… — maar tevens een korte inhoudelijke omschrijving. Elk boek krijgt met andere woorden een fiche die de aanwezigheid in de collectie — en impliciet ook de aankoop van bijkomende boeken — legitimeert. Het verzamelen is dus de activiteit van een geleerde. De Bibliographica Textilia Historiae telt niet minder dan 5.000 entries, de collectie textiel 280 stukken.

Zoals steeds berust Siegelaubs activiteit op een uniek businessmodel. De uitbouw van de bibliotheek over textiel(industrie) wordt bekostigd… door de bibliotheek. In een interview met Robert Horvitz en Thomas Levin stelt hij hierover: ‘So I deal in those subjects but I also have a library to pay for those things. It’s a very expensive hobby.’ Om de verdere uitbouw van de bibliotheek te financieren, koopt en verhandelt hij boeken over hetzelfde onderwerp.

Een bijzonder groot deel van Beyond Conceptual Art handelt over de bibliotheek en de textielcollectie van het C.S.R.O.T. Een indrukwekkend aantal boeken en textielstukken is in een reusachtige installatie van aaneengesloten vitrines ondergebracht. Opnieuw is Siegelaubs eigenzinnige rubricering de richtsnoer voor de presentatie. De inhoudelijke inzet van de verzameling vormt het uitgangspunt van de tentoonstelling.

 

15. Vita Brevis

In 2000 richt Siegelaub de Stichting Egress Foundation op. Doel is om al zijn projecten onder één paraplu te vangen: de collectie kunstwerken die hij aan zijn activiteiten als art dealer heeft overgehouden, zijn archieven, het I.M.M.R.C., het C.S.R.O.T.… Wat Siegelaub nadien nog bezighoudt, wordt duidelijk bij de lancering van de website van de stichting in 2005. Zo heeft hij bijvoorbeeld interesse opgevat voor een onderzoeksdomein dat hij omschrijft als Time & Causality of ‘de manier waarop tijd en oorzakelijkheid (kunnen) worden geconceptualiseerd, zowel door de fysica als door de filosofie’. [2] In 2011 wordt de Bibliographica Textilia Historiae online gezet. Siegelaub heeft niet stilgezeten. De bibliografie omvat inmiddels 7.300 items, de textielcollectie 750 stukken, waaronder de mooie verzameling hoofddeksels.

Seth Siegelaub overlijdt op 15 juni 2013 tijdens een bezoek aan Art Basel.

 

Aan het linkse uiteinde van de aaneengesloten vitrines waarin de boeken en het textiel uitgestald liggen, kan je via een trapje een platform betreden. Vanaf dit balkon zie je onder meer de magistrale kunstwerken die op de muren zijn aangebracht: Sol LeWitts Wall Drawing #5 (1969), Lawrence Weiners TRANSFERRED (1969) en A WALL PITTED BY A SINGLE AIR RIFLE SHOT (1969). Zowel de uitgestrektheid van de tentoonstellingsruimte — 1.100 vierkante meter groot — als de variëteit van de modules zijn ronduit verbluffend. Wat is een leven? Beyond Conceptual Art doet een wonderlijke suggestie. Siegelaubs leven? Een tijdlijn, een opeenvolging van oorzaken en gevolgen? Neen, het is een archipel. Grote eilanden liggen naast kleinere en de meeste zijn met elkaar verbonden.

Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art is een bijzonder doordacht, verzorgd en opwindend eerbetoon aan een dartele geest, een zakelijke bolleboos en een maatschappelijk betrokken intellectueel.

 

Noten

1 Meer informatie over Lieneke van Schaardenburg kan worden gevonden in de recent verschenen anthologie What’s happening. Neo-avant-garde en de Nederlandse kunstkritiek 1958-1975 (red. Jonneke Jobse & Catrien Schreuder), Rotterdam, nai010 uitgevers, 2015.

2 Voor meer over de Stichting Egress Foundation, zie: Koen Brams, Een uitweg. Interview met Seth Siegelaub, wegbereider van de ‘conceptuele’ kunst, in: De Witte Raaf, nr. 150, maart-april 2011.

 

Seth Siegelaub: Beyond Conceptual Art is nog tot 17 april te zien in het Stedelijk Museum, Museumplein 10, 1071 DJ Amsterdam (020/573.29.11; stedelijk.nl).