width and height should be displayed here dynamically

De blik van het geschilderde

Over het werk van Vladimir Kokolia

Nog tot 23 mei loopt in de Vereniging een tentoonstelling met werken van Vladimir Kokolia in het kader van het Time Festival. Het werk van Vladimir Kokolia – zijn beelden, muziek of teksten – staat in het teken van vragen over onze waarneming en van vragen over onze waarneming van deze vragen.

Het vraagteken is een levende lijn met een punt dat het verdwijnpunt van de oneindigheid aangeeft. De gebogen lijn van dit teken, die herinnert aan de ronding van een opengesperd oog, is een symbool van energie die de impuls geeft aan het proces van materiewisseling. Maar het zijn geen eenvoudige vragen, waarop ook geen duidelijke antwoorden zijn. Daarom geeft hij met zijn werk geen kant-en-klare antwoorden, het is niet zijn taak als kunstenaar om het geachte publiek gerust te stellen of met zijn vragen te irriteren. Zijn taak is, zoals hij zelf vaak benadrukt, dienaar te zijn van de wereld die door de handen en het hoofd, door het transparante oog van de kunstenaar zichzelf goed kan zien, zich verder kan vermenigvuldigen ad infinitum. Hiermee wordt ook de meest complexe vraag gesteld, die niets te maken heeft met mysterie. Maar misschien wel met fenomenologie?

In een van Kokolia’s vroege tekeningen zien wij een model van menselijke waarneming dat als een belangrijke sleutel tot zijn latere werk kan dienen. We zien een figuur – een naakte en schematisch weergegeven mens – wiens visuele waarneming bepaald is door het feit dat hij is wat hij ziet. De wereld is een verlengstuk van zijn zintuigen en zijn lichaam is het middelpunt van micro- en macrocosmos, het is een as, een motor waar alles omheen draait. Een spiraal, een fractaal, een centrifuge van energievelden van onze denkwereld of van een soort mentaal sterrenstelsel. Het is een menselijke figuur – een teken, een ornament – een pennetrek. Een gelijkaardig beeld, maar dan als illustratie, vinden we bij Ernst Mach, een Weense filosoof van het fin de siècle die zich over het probleem van empirische gegevens en onze waarneming boog, of in de laatste werken van de filosoof Edmund Husserl. Ook Mallarmé zag de wereld als een allesomvattend, nooit voltooid boek. Heel belangrijk is dat de reusachtige carrousel van de waarneming waarin de getekende beschouwer van Kokolia’s tekening zich beweegt een open systeem is dat overvloeit in de wijde wereld. De grens tussen beschouwer en het beschouwde is vaag, want wie kan met zekerheid zeggen wat ding is en wat schaduw, wat lichtbron is en wat weerspiegeling, wat oppervlak en wat diepte, wat boven en wat beneden, wat binnen en wat buiten, als wij almaar draaien met dit enorme stelsel van onze waarneming?

Misschien heeft het iets te maken met perspectief. Kokolia houdt zich veel bezig met verschillende perspectieven als uitgangspunt voor de opbouw van zijn schilderijen. De klassieke Europese modus van het perspectief en het visuele is bepaald door het euclidisch paradigma: lichtstralen creëren rechte lijnen wanneer ze van een object afstoten of breken in transparant materiaal. Hierdoor kan men de reële vorm van het object en de verhoudingen ten opzichte van de omgeving waarnemen en bepalen. Voor onze oriëntatie is wel een binoculaire manier van zien en een juiste afstand van het object nodig. De klassieke Europese schilderkunst is gebaseerd op het bewaren van deze ideale afstand tussen subject en object en tussen de schilder en zijn model. Vanuit perceptueel standpunt, dat ook ontologische consequenties heeft, is de kijker of beschouwer dus het middelpunt van het universum en beweegt dat middelpunt met hem mee. Maar bij het schilderen straalt ook het object een eigen krachtveld uit, richting oog van de schilder, en nodigt het uit de juiste afstand op te geven om een andere positie, misschien in of achter het doek, in te nemen.

Het doek is dan de seismograaf van de dialoog tussen de schilder en het geschilderde, waarin ook andere soorten perspectieven te vinden zijn. Kokolia verwerkt in zijn schilderijen vaak klassieke onderwerpen uit de kunstgeschiedenis zoals het landschap, het naakt, het portret. Maar door het verplaatsen van het gezichtspunt creëert hij verbazingwekkende interpretaties van conventionele onderwerpen. Hij schildert een portret van een hoofd van binnenuit gezien, een naakt met vier borsten, een bomenlaan tegelijk van boven en van beneden gezien. Het is niet duidelijk of het oog van de schilder of de blik van het geschilderde als uitgangspunt voor het schilderij diende. Voor Kokolia is beschouwen en schilderen een kwestie van empathie, van invoelen, van verplaatsing in het andere, of het nu een mens, een dier, een ding of een landschap is. De wereld van zijn schilderijen wordt gevormd door een weefsel van elkaar tot in het oneindige doorkruisende stelsels van emotionele perspectieven, van aantrekkende en afstotende krachtlijnen, van energie en lichtstralen. En de schilder moet hoofdzakelijk in staat zijn dit levende, vibrerende samenstel doorheen zijn doek of papier te laten treden. Zonder verbeelding, zonder geweld, zonder willekeur van de schepper.

De aandacht voor metriek, voor verhoudingen tussen vlakken en lijnen in Kokolia’s schilderijen getuigt van de muzikale compositie die aan de kleuren en vormen ten grondslag ligt. Het geluid, de vibratie is ook een samenklank van verhoudingen tussen de vormen die uit de ruimte van het schilderij opkomen. Daarom zijn de verschijnselen, de wezens van het schilderij omsingeld door een klinkende ruimte die met dezelfde aandacht is behandeld als het object zelf. De figuur kan niet bestaan zonder de ruimte, ze is door de omgeving bepaald zoals de lijn haar omgeving bepaalt. De materie vormt zich in de figuur, de figuren vormen een ornament, een blauwdruk van de structuur die tegelijk transparant en ondoordringbaar is. De ruimte is niet leeg, maar klinkt door de echo van haar eigen beeld. Harmonie is de opperste bestaansvorm waarin een schilderij zich kan bevinden.