width and height should be displayed here dynamically

Site/Le Plateau

Met zijn naakte muren, blote buizen en zichtbare constructies lijkt de onlangs in Parijs geopende Site de création contemporaine meer op een kraakpand of een industrieel braakland dan op een museum. Een discours over interdisciplinaire kunstvormen en multifunctionele ruimten, die experimenteel en flexibel moeten zijn, suggereert dat Site eerder een laboratorium is dan een tentoonstellingsruimte. Een verhaal dat ons bekend in de oren klinkt, en bij de presentatie valt een licht gevoel van déjà vu dan ook moeilijk te onderdrukken.

Zowel het gebouw als de opzet doen verdacht veel denken aan de situatie van de Franse hedendaagse kunst zoals die, alle verhoudingen in acht genomen, meer dan vijfentwintig jaar geleden bij de opening van het Centre Georges Pompidou werd voorgesteld. Het Centre Pompidou bestaat hoofdzakelijk uit het Musée national d’art moderne en een vrij toegankelijke bibliotheek, maar ook uit verschillende tentoonstellingsruimten voor hedendaagse kunst. Desondanks hebben de hiervoor bestemde Galeries deze opdracht nooit echt waargemaakt.

Eenzelfde scenario heeft zich in 1991 afgespeeld bij de opening van het Jeu de Paume. Deze tentoonstellingsruimte, die werd aangekondigd als de eerste Franse Kunsthalle, opende met een tentoonstelling van Jean Dubuffet, een Franse kunstenaar die toen al enkele jaren dood was. Sindsdien heeft het Jeu de Paume, op enkele schaarse manifestaties na, haar functie als ‘laboratorium’ voor hedendaagse kunst nooit waargemaakt.

Het is niet omdat driemaal scheepsrecht is dat deze geschiedenis zich moet herhalen, maar de oprichting van Site roept wel vragen op. Heeft Parijs echt nood aan een centrum voor hedendaagse kunst? Indien Beaubourg, Jeu de Paume en het Musée d’art moderne de la Ville de Paris – het in 1966 opgerichte ARC (Animation Recherche Confrontation) werd begin jaren negentig door dit museum opgeslorpt maar houdt als tentoonstellingsruimte voor hedendaagse kunst merkwaardig genoeg goed stand – deze functie daadwerkelijk zouden vervullen, dan waarschijnlijk niet. En als men nog meent van wel, dan kan men zich afvragen of een dergelijk centrum thuishoort in een prestigieus gebouw als het Palais de Tokyo en een stijfdeftige maar saaie buurt als het zestiende arrondissement. Het nabuurschap met het Musée d’art moderne de la Ville de Paris is geen voldoende argument, aangezien Site naast de liefhebbers van hedendaagse kunst ook een modebewust en trendgevoelig publiek wil aanspreken.

De ervaring leert dat de kunst in Frankrijk sinds Lodewijk XIV een staatszaak is. Initiatieven hieromtrent beantwoorden nog altijd meer aan politieke dan aan artistieke normen. Ze volgen een institutionele logica die zelden samenvalt met de logica van de kunstenaar.

De gekozen locatie kan dat mooi illustreren. Het Palais de Tokyo is één van de twee musea voor hedendaagse kunst die ter gelegenheid van de Parijse wereldtentoonstelling van 1937 naast elkaar werden opgetrokken. Eén voor de stad, het Musée d’art moderne de la Ville de Paris, en één voor de staat, het Palais de Tokyo. De architectuurwedstrijd had 128 ontwerpen opgeleverd, waaronder die van Mallet-Stevens en Le Corbusier, maar het project werd toevertrouwd aan de architecten Aubert, Dondel, Viard en Dastugue, die een neoklassiek en academisch gebouw voorstelden. Het Palais de Tokyo ontleende zijn naam aan de Quai de Tokyo, die het gebouw toen met de Seine verbond. Na de oorlog werd de naam van deze kaai om politieke redenen veranderd in Quai de New York.

Het Musée national d’art moderne verhuisde in 1977 naar het Centre Pompidou. Vanaf 1984 bood het Palais de Tokyo onderdak aan het Centre national de la photographie. In 1993 werd het gesloten om, naar een ontwerp van de architect Franck Hammouthène, te worden omgebouwd tot een prestigieus Palais du Cinéma – werken die in 1998 werden stopgezet. Anne Lacaton en Jean-Philippe Vassal, die gekend zijn om hun goedkope en functionele architectuur, hebben de bouwwerf van het Palais du Cinéma gewoon overgenomen, de fundamenten gestabiliseerd en de ruimten aangepast aan de huidige veiligheidsnormen. Het gebouw, dat bepaald wordt door een majestueuze trap, een glazen zadeldak en een koepel uit de jaren dertig, werd volledig ontmanteld. Daardoor komen de oorspronkelijke architecturale kwaliteiten – de monumentale ruimten en het prachtige zenitaal licht – helemaal tot hun recht. Door het weglaten van de bekleding verloor deze neoklassieke architectuur ook haar autoritair karakter.

In de negen hoge vensters van het vroegere museum plaatste de Zwitserse kunstenaar Beat Streuli negen fotografische portretten van gewone mensen. Transparant als een glasraam, symboliseert deze permanente ingreep een museum zonder muren, dat altijd voor de buitenwereld open staat. Het ordewoord is décloisonnement – sloop de tussenschotten! In dit theater zonder decor is er geen onderscheid meer tussen de coulissen en de scène. In de ésthetique relationelle vervaagt het onderscheid tussen de kunstenaar en zijn publiek. Omdat de tentoonstellingen elkaar overlappen, kan de kunstliefhebber ook getuige zijn van het opbouwen en afbreken ervan.

Nicolas Bourriaud en Jérôme Sans, die door het ministerie van cultuur werden aangezocht om het Palais de Tokyo op te starten en gedurende drie jaar te programmeren, spreken liever van een Chantier dan van een programmatie. De lokalen worden niet bezet maar bewoond, een tentoonstelling is een manifestatie en de officiële opening een house-warming-party. De naam Site ontleenden ze aan het internet. Kunst wordt door hen gezien als een zoekmachine.

Naast de geslaagde ingreep van Beat Streuli is er nog een permanente bijdrage, het Audiolab van de gebroeders Bouroullec: drie metalen paddestoelen die elektronische en elektroakoestische muziek uitzenden. De door Michael Lin in roze met paarse bloemen beschilderde vloer van de bar blijft tot eind augustus, het Salon van het Musée d’art contemporain africain van Meschac Gaba tot begin september.

Met de benoeming van Bourriaud en Sans werd ook gekozen voor het soort kunst dat, volgens de regels van de relationele esthetiek, hoofdzakelijk gebaseerd is op het ‘evenementiële’ en zich gemakkelijk laat mediatiseren. Over de ganse wereld, van Stockholm tot Johannesburg, van New Delhi tot Miami, van Berlijn tot Bangkok, zijn ze kunstenaars gaan shoppen die aan hun criteria voldoen, maar hun multiculturele belangstelling beperkt zich vooral tot het exotische van het kleurrijke plastic speelgoed en de felle gebruiksvoorwerpen ‘Made in Thailand’ van Surasi Kusolwong, de Zuid-Afrikaanse getto’s van Kay Hassan en de Zweedse Ikea-esthetiek van de uit papieren lampen opgebouwde sculptuur van Gunilla Klingberg.

Voorlopig is het Palais de Tokyo vooral een gebouw en een evenement die het moeten hebben van de sfeer. Die wordt vooral verzekerd door het nieuwsgierige publiek. De werken in de naamloze openingstentoonstelling daarentegen zijn niet echt bemoedigend. Opvallend hierbij is de nogal ongeïnspireerde en belegen beeldtaal van deze jonge kunstenaars. De enorme papiermand van Wang Du, met oude kranten en twee televisietoestellen die permanent de programma’s van euronews uitzenden, is een oppervlakkige kritiek op la télé-poubelle; de ontplofte gevangenis van Michael Elmgreen en Ingar Dragset lijkt een visuele grap uit een stripverhaal, en de in siliconen nagemaakte waterleidingbuizen en elektriciteitskabels van Loris Cecchini hebben in deze wilde architectuur eerder iets van een running joke.

De meest prestigieuze bijdrage is de Super(m)art van Navin Rawanchaikul. Of dit werk beschouwd moet worden als een symptoom van, of als een kritiek op makkelijk verteerbare kunst is niet duidelijk. In verschillende etappes wordt het verhaal verteld van de oude wijze kunstenaar en de ambitieuze Curatorman. Op een enorm schilderij, een persiflage van Veronese’s Bruiloft te Kanaän, toont de kunstenaar alle protagonisten van de moderne en de hedendaagse kunst. Voor het grote publiek zijn Monet, Van Gogh, Picasso, Salvador Dalì, Gilbert & George, Warhol en La Cicciolina onmiddellijk herkenbaar. Ingewijden kunnen elkaar overtroeven door als eerste Pistoletto, John Cage of Panamarenko te herkennen. Kitsch voor gevorderden.

Ondertussen opende in Parijs nog een andere kunstruimte, Le Plateau. De ontstaansgeschiedenis is alvast een mooi staaltje van volksdemocratie. Terwijl het met veel poeha aangekondigde en zwaar ondersteunde Site op uitdrukkelijk verzoek van het cultuurministerie werd opgericht, is het meer bescheiden Le Plateau het resultaat van een jarenlange strijd op een van de meest idyllische plekjes van Parijs. Toen de machtige bouwpromotor Bouygues begin jaren negentig aan de voet van de Buttes-Chaumont, een park in het noordoosten van Parijs, een reeks luxeappartementen wou inplanten, stootte hij op hevig protest van de buurtbewoners die sociale woningen, een crèche en een kunstencentrum eisten. Vandaag beschikt een kunstenaarscollectief gratis over een tentoonstellingsruimte van zeshonderd vierkante meter (tegenover de vijfduizend van Site) en een jaarlijks budget van m 460.000 (tegenover de 3,5 miljoen van Site).

De ruimte, die is ingericht door de architect Jean-Marc Lalo van het bureau Valode & Pistre, wordt voorlopig gerund door de kunstenaar Eric Corne. De lokalen worden gedeeld met de FRAC (Fond Régional d’Art Contemporain) van de regio Ile-de-France, die er tijdens de zomer zijn collectie toont.

Om van de publiciteit rond het Palais de Tokyo te profiteren, organiseerde Le Plateau al gedurende het openingsweekend van Site – enigszins voortijdig – zijn eerste tentoonstelling. Ook hier een multicultureel aanbod van hedendaagse kunst. Tekeningen van de 78-jarige Frédéric Bruly-Bouabré uit Ivoorkust hingen naast films en video’s van Valérie Jouve en Marie Legros; een sculptuur van Elisabeth Ballet vergezelde een muurschildering van de Kroaat Julije Knifer, en werk van de Libanese Amal Saade.

Wegens de beperkte werkingsmiddelen kon deze tentoonstelling slechts vier dagen geopend blijven. Begin maart opent Le Plateau voorgoed met een hommage aan Robert Filliou, exemplarisch kunstenaar voor een kunst die het leven interessanter moet maken dan de kunst zelf.

Ondertussen wordt Le Plateau in één adem genoemd met het Palais de Tokyo, maar of deze ruimte een zinnig alternatief voor Site kan bieden, is niet gezegd. Ondanks het verschil in schaal en ambitie zijn beide initiatieven symptomatisch voor de ‘verculturalisering’ van de kunst. Of het kader nu van bovenaf wordt opgelegd, dan wel vanuit de basis wordt afgedwongen, in beide gevallen speelt het resultaat in op behoeften van een ruim publiek, die de politiek probleemloos kan onderschrijven.

Laat de bourgeois zich nog altijd gemakkelijk ‘epateren’, dan laat hij zich nog veel gemakkelijker amuseren. Het resultaat is een artistieke vorm van culturele animatie die zich, teken des tijds, probleemloos laat consumeren.

 

• Site de création contemporaine is dagelijks open van 12 tot 24 uur, behalve maandag. Palais de Tokyo, 13 avenue du Président Wilson, 75116 Paris (01/47.23.54.01; www.palais-detokyo.com). In Le Plateau loopt sinds 7 maart Premiers mouvements, een hommage aan Robert Filliou met werk van onder andere Filliou, Matta-Clark, Cadere, Nauman, Hattan, Santiago Reyes en Farouchi (33 rue des Alouettes, 75119 Paris (01/53.19.88.10)).