width and height should be displayed here dynamically

StadBuitenStad

Wie vandaag de dag de stad in- of uitgaat, zal afgezien van de reguliere aanwijzingen van plaatsnamen en verkeerstekens niet meteen in staat zijn om de grens aan te wijzen tussen stad en platteland. In de loop van de twintigste eeuw zijn de tegenstellingen tussen stad en platteland steeds vager geworden, om plaats te maken voor het urbane of suburbane gebied, de voorstad, de buitenstad, de randstad, het opgeslokte dorp of de metropoolregio, om zomaar enkele termen aan te halen waarmee het grijze gebied tussen stad en platteland wordt geduid. Daar waar de negentiende-eeuwse stadsuitbreidingen nog een sterk geordend en homogeen karakter hadden, vond na de Tweede Wereldoorlog een gespreide suburbane ontwikkeling plaats, die enerzijds uit grote geënsceneerde modernistische hoogbouwprogramma’s bestond en anderzijds een leefomgeving creëerde van vrijstaande woningen in het groen. In beide gevallen was er een afkeer van de verstopte en dichtgebouwde steden. Om de massale stadsvlucht tegen te gaan richtte de stadsvernieuwingsprojecten zich de laatste decennia vooral op de stadscentra en de omringende negentiende-eeuwse gordels, waardoor de twintigste-eeuwse stadsranden aan de aandacht ontsnapten. Deze laatste staan nu volop ter discussie. Hoe kan de suburbane buitenstad kansen bieden om de groei van steden op te vangen en tegelijkertijd de voordelen van ‘het buiten’ te combineren met een stedelijk leven?

De tentoonstelling StadBuitenStad belicht de snel geëvolueerde stadsranden vanuit drie verschillende invalshoeken. Curatoren Christoph Grafe (Vlaams Architectuurinstituut), Michiel Dehaene (Universiteit Gent) en Kristiaan Borret (Universiteit Antwerpen) verzetten zich tegen de gangbare gedachte dat dit gebied een stedelijke vorm van samenleven zou missen. Zij zien zowel vanuit historisch als hedendaags perspectief potentie voor vernieuwing en verdichting in de twintigste-eeuwse stadsrand. Het onderwerp is des te actueler omdat verwacht wordt dat de druk op de stadsrand zal toenemen door de demografische groei in veel steden. Volgens Michiel Dehaene is het woonideaal van vijftig jaar geleden in snel tempo geschiedenis aan het worden omdat de ‘sociale verbeelding’ die eraan vasthangt verdwijnt en omdat het patrimonium letterlijk aan het verouderen is. Het is uitgeleefd nu vele burgers andere plaatsen opzoeken, en zelfs terugkeren naar de binnenstad. Met het tentoonstellen van het ontwerponderzoek naar de stadsrand van Antwerpen, dat uitgevoerd werd door Labo XX, willen de curatoren een discussie die tot nog toe vooral door specialisten gevoerd werd voor een breder publiek ontsluiten en een maatschappelijk debat op gang trekken.

Het eerste deel van de tentoonstelling geeft een associatieve en thematische voorstelling van historische en hedendaagse oplossingen uit verschillende Europese steden. Het laat zien dat veel idealen van de moderne ‘stadbuitenstad’ hun oorsprong vonden in de negentiende-eeuwse stadsgordels (of zelfs eerder) waar voor het eerst op grote schaal de voordelen van ‘het buiten’ gecombineerd werden met het stadsleven. Meestal lagen de infrastructurele ontwikkelingen van tramlijnen, spoorwegen en later auto(snel)wegen aan de basis van de ontsluiting van het platteland voor (sub)urbane ontwikkeling. Typologieën zoals het hof, de enclave, de stadsvilla, het appartementencomplex, de collectieve tuin, en sport- en amusementsparken deden hun (her)intrede. Vaak werden oude typologieën geherintroduceerd, aangepast aan de noden van de tijd. Zo vinden de hoftypologieën van de middeleeuwse begijnhoven en kloosters, als kleinschalig samenlevingsmodel, hun weerklank in negentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse tuinsteden als Hampstead Garden (1910) te Londen en in Duitse Siedlungen als Großsiedlung Britz (1925) te Berlijn; maar ook hedendaagse groene woonenclaves als Ypenburg in Den Haag en het GWL-terrein in Amsterdam kunnen worden gezien als afstammelingen van de hoftypologie. Appartementencomplexen als Les Gratte-Ciel (1927) in Lyon en het Du Cane Court (1935) in Londen vormden als monumentale onderbreking van de monotone voorstad dan weer een nieuw ruimtelijk gegeven.

In het tweede deel van de tentoonstelling brengt een fotoreportage van Fabian Schröder en Jean Bernard Koeman de Antwerpse twintigste-eeuwse stadsrand in beeld. We zien een door avondschemering en straatlampen verlichte wereld, een gebied dat op het punt blijkt te staan om deel van de stad te worden. Dat is ook de vier ontwerpteams van Labo XX niet ontgaan. In opdracht van de Stad Antwerpen ging dit ‘onderzoekslaboratorium’ – bestaande uit de bureaus Palmbout/De Nijl, Buur, 51N4E/Connect&Transform en Maat/Posad – na hoe de verdichting van de voorstad een betere en interessantere stad zou kunnen opleveren.

Het derde deel van de tentoonstelling toont de resultaten van dit ontwerponderzoek. Labo XX ging uit van een scenario van gematigde demografische groei, dat voor Antwerpen 100.000 extra inwoners voorspelt tegen 2030. Dit betekent dat er ongeveer 15.000 tot 30.000 nieuwe woningen moeten worden gebouwd met bijkomende voorzieningen. Twee teams richtten hun onderzoek op de kenmerken van het gebied zelf: de groene structuur van de open ruimte (Palmbout/De Nijl) en het potentieel van een nieuwe tramas die als een rocade centraal door de twintigste-eeuwse gordel loopt (Buur). De andere teams vertrokken vanuit ontwikkelingsstrategieën: haalbaarheidscriteria voor gezamenlijke ondernemingen en perceeloverschrijdende projecten tussen de stad, eigenaars, bewoners, gebruikers en investeerders (51N4E/Connect&Transform) en (micro)centrumvorming met clusters van voorzieningen om de monocultuur van de suburbane woonmilieus te doorbreken (Maat/Posad).

De tentoonstelling heeft een uitgesproken tweezijdig karakter. Het werk van Labo XX is duidelijk de presentatie van een opdracht en pretendeert ook niet meer te zijn. Het eerste en tweede deel van de tentoonstelling zijn als lappendeken van afbeeldingen daarom een welkome aanvulling, die ruimte laat voor de verbeelding en het interpreteren van de architectuur- en stadsgeschiedenis. Jammer is echter dat de voorbeelden alleen als typologie een relatie met elkaar aangaan, en dat de keuze en context ervan verder niet onderbouwd of toegelicht worden. Dat neemt niet weg dat de boodschap van de tentoonstelling helder is. De ‘stadbuitenstad’ is een gebied dat volop kansen biedt voor ontwikkeling en herstructurering. We hoeven maar naar onze rijke stadsgeschiedenis te kijken om hiervoor geslaagde voorbeelden te vinden. De diverse suburbane typologieën kunnen, mits zij efficiënt worden ingezet, de stad verdichten en tegelijkertijd het ideaal van een woning in het groen behouden. Het werk van Labo XX laat zien dat de wijze van verdichting en herstructurering vanuit verschillende visies kan worden aangepakt. De vraag is nu welke invloed deze visies zullen hebben op het maatschappelijk debat en hoe de Stad Antwerpen zich hiertegenover zal positioneren.

 

StadBuitenStad, tot 7 juni in deSingel, Desguinlei 25, 2018 Antwerpen (03/248.28.28; desingel.be).