width and height should be displayed here dynamically

Start

Zelfs de meester in beeldcollages en -manipulaties had ooit slechts een Pritt-stift en een typemachine. Dat is de eerste verrassing van de tentoonstelling over het vroege werk van Rem Koolhaas in het Nederlands Architectuurinstituut (NAi). De tweede is dat de tentoonstelling eigenlijk niet over Rem Koolhaas gaat, maar over het archief dat het NAi van hem bezit. De collectie van het NAi omvat ruim vijfhonderd archieven en het OMA-archief is een van de tien grootste. Gelabeld met de code OMAR herbergen honderden dozen, ordners, kokers en portfolio’s duizenden schetsen en tekeningen van in totaal 44 projecten uit de periode 1978-1995. Het bijzondere van deze tentoonstelling is dat ze allemaal te raadplegen zijn. De tentoonstellingsruimte valt uiteen in twee delen: het archief (105,51 meter) en een ruimte met maquettes. In een speciaal daarvoor ontworpen database kan de bezoeker zelf op zoek gaan naar een archiefstuk: niet alleen schetsen en plattegronden, maar ook artikels, correspondentie, financiële stukken en zelfs agenda’s van Rem Koolhaas. Met witte handschoenen aan, is het door een archiefmedewerker opgezochte materiaal daarna te bekijken. De nadrukkelijke plaats van het archief in de vormgeving van deze tentoonstelling stelt de scheidslijn tussen depot en tentoonstelling letterlijk ter discussie. Dat wordt nog onderstreept door een uiterst summiere toelichting bij de tentoongestelde ontwerpen aan de wanden (meer informatie kan de beschouwer tenslotte zelf uit het archief halen) en het ontbreken van een algemeen kader waarbinnen de projecten kunnen worden geplaatst. De wandexpositie is onderverdeeld in vier thema’s.

Het eerste deel gaat over de volledigheid van archieven. De essentie van het ontwerp kan alleen worden bestudeerd als ook alle zijsporen bekend zijn. De ontstaansgeschiedenis van het Nederlands Danstheater (1987) is daar een mooi voorbeeld van. Een smal, relatief hoog gebouw met voorhof in Scheveningen werd uiteindelijk een brede, rechthoekige doos met golvend dak en toneeltoren in Den Haag. Schetsen met verschillende uitgangspunten, schema’s en polaroids van bühnes, kleedkamers en technische ruimten laten zien hoe het eindresultaat vorm heeft gekregen. De begeleidende tekst meldt zakelijk de bijzonderheden en klinkt aanzienlijk minder doorleefd dan Koolhaas’ eigen relaas over de bouwperiode: “The experience to build the Den Haag Dance Theater was crucial. It was like a black hole for years, completely exhilarating, nightmarish. An absolute lack of money and a client who at one point became completely overworked and in a period of six months divorced, fired the acoustical engineer, the structural engineer, the mechanical engineer, and finally our office in the middle of building. For some months we were almost illegal leading this work.” (Alejandro Zaera, Finding Freedoms: conversations with Rem Koolhaas, oma/rem koolhaas 1987-1993, Madrid, El Croquis, p. 8) Het NDT was niet alleen cruciaal voor zijn vuurdoop als bouwend architect (daarvoor genoot Koolhaas voornamelijk bekendheid als de schrijver van het wereldberoemde boek Delirious New York), het is ook het eerste gebouw waarin zijn voorliefde voor zichtbare bouwstructuren tot uiting komt.

Het tweede thema betreft het archief als bron voor nieuwe ontdekkingen. De waardering van critici bepaalt in grote mate of een ontwerp als bijzonder of origineel wordt gezien, en dat maakt de status van een gebouw altijd in zekere mate tijdgebonden. Een archief daarentegen is tijdloos en minder gevoelig voor smaak- en perceptieveranderingen. De conservator kan het in zijn geheel en in retrospectief bekijken. Dat leidt soms tot de ontdekking of de herwaardering van een voordien onbekend plan. Als voorbeeld noemt het NAi een multifunctioneel recreatiecentrum in Groningen uit 1987. Het bevat een zwembad en squash- en tennisbanen, verbonden door een rechthoekige ijshal die in de zomer als openbaar plein functioneert. Het complex wordt overdekt door een ellipsvormige ijsbaan op een hoogte van negen meter. Het zijn met name de dynamiek van de diverse activiteiten en de transparantie van het gebouw die ook in het latere werk van Koolhaas terugkomen.

Als derde thema worden twee prijsvraaginzendingen behandeld onder de titel Innovatie. In de periode 1978-1995 is het overgrote deel van de projecten van OMA in Nederland gerealiseerd. Door deelname aan diverse prijsvragen kreeg Koolhaas vanaf het eind van de jaren tachtig ook in het buitenland voet aan de grond. Zijn verstandhouding met Nederland is altijd moeizaam geweest. “Here in Holland our work is considered a complete failure. Critics say the detail of the projects is simply bad, and I say there is no detail. That’s the quality of the building. No money, no detail, just pure concept. We work in finding solutions: every traditional problem is avoided or evaded or transcended in some way. They completely refuse to invest in the future: pride and cheapness combined with the pretension of culture.” Hoe ‘pure concept’ eruit ziet, is te zien in de ontwerpen voor het Zentrum für Kunst und Medientechnologie (ZKM) in Karlsruhe en Deux bibliothèques de Jussieu in Parijs. Het NAi noemt het de zoektocht naar een nieuwe esthetiek met behulp van grootschaligheid en complexiteit. Het principe van de hellingbaan of de hellende verdiepingsvloeren (dat in diverse ontwerpen terugkeert, bijvoorbeeld in de Kunsthal en de Nederlandse ambassade in Berlijn) is in beide projecten terug te vinden. Hoewel het detail volgens Koolhaas in het ZKM wel degelijk belangrijk was, is dat moeilijk na te gaan, want dit gebouw werd nooit gerealiseerd.

Het laatste thema is op en top museaal: de topstukken. Tijdens de recessie in de jaren zeventig en tachtig besteedden architectenbureaus veel aandacht aan de uitwerking van de ontwerpen en dat ‘artwork’ was soms erg geliefd en dus waardevol. Voor OMA was het in de beginjaren een belangrijke bron van inkomsten. Juist van deze presentatietekeningen heeft het NAi relatief weinig in huis. Een deel van het getoonde werk is in bruikleen uit andere archieven. De schetsen zijn onder andere van Madelon Vriesendorp (medeoprichter van OMA en partner van Koolhaas) en Willem-Jan Neutelings (ex-medewerker) en markeren ook in dat opzicht een tijdperk. In 1995 verscheen immers het boek S,M,L,XL, dat de samenwerking met grafisch vormgevers Bruce Mau en Irma Boom inluidde, en aldus het begin betekende van een periode waarin de collage en de beeldmanipulatie belangrijke instrumenten werden – wat ze nog steeds zijn.

Het paradoxale van deze tentoonstelling is dat zij wel volledig, maar niet compleet is. De stem van Koolhaas is geheel en al uitgebannen. Nergens een prikkelend citaat, een wilde uitval. Het is Koolhaas gebalsemd en opgebaard. De centrale plaats van het archief laat de flamboyante, scherpzinnige persoonlijkheid die Koolhaas is geheel buiten beschouwing. Het is een ronduit bevreemdende ervaring om deze architect en zijn oeuvre zo strikt van elkaar gescheiden te zien.

 

• Start. De Rem Koolhaas/OMA Collectie in het NAi is nog tot 31 mei 2004 te zien in zaal 1 van het Nederlands Architectuurinstituut, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00; www.nai.nl).