width and height should be displayed here dynamically

De grote verbouwing

Jaarlijks worden in Nederland zo’n 7.000 woningen gesloopt. Voor elke honderd gesloopte woningen worden slechts 65 woningen teruggebouwd. Het grootste deel van deze sloop- en nieuwbouwoperatie speelt zich af in de wederopbouwwijken die werden neergezet tussen 1945 en 1970. Dat maakt twee miljoen woningen (eenderde van de nationale woningvoorraad) tot potentieel sloopobject. Wat is hier gaande? Hieruit kunnen twee tendensen worden afgeleid: de wederopbouwarchitectuur is in rap tempo aan het verdwijnen en er vindt verdunning van de woningvoorraad plaats, terwijl de ruimte toch al beperkt is. Voor het Nederlands Architectuurinstituut (NAi) was dit reden voor een diepgaand onderzoek, resulterend in een boek, een tentoonstelling en een symposium.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd in Nederland ruim een half miljoen woningen verwoest of beschadigd. De wederopbouw werd voortvarend aangepakt. Al in 1949 werd de 50.000ste woning opgeleverd, in 1955 was de 500.000ste woning gereed en de miljoenste woning stond er in 1962. Het doel van deze ongekende bouwactiviteit was tweeledig: op snelle en goedkope wijze veel woningen produceren, en tegelijk de grondbeginselen van de Nederlandse volkswoningbouw respecteren. In de eerste helft van de 20ste eeuw hadden architecten als De Klerk, Berlage en Stam woningbouwprojecten gerealiseerd die zin voor nuance en identiteit combineerden met grote gebaren en aandacht voor de openbare ruimte. De naoorlogse generatie van Van Tijen, Merkelbach, Stam-Beese en Zanstra verdedigde soortgelijke uitgangspunten, maar koos nieuwe technieken, nieuwe architectuur en nieuwe vormen van stedenbouw. Gaandeweg echter werd de variatie beknot door normeringstelsels en rigide bouwsystemen, hetgeen resulteerde in eenvormigheid.

De naoorlogse inspanningen hebben onder andere geleid tot wijken als Kanaleneiland in Utrecht (1956-1964) en Pendrecht in Rotterdam (1948-1965). Het concept voor Pendrecht in Rotterdam werd nadien voor veel wijken overgenomen. De urbanistische bouwsteen van architect Lotte Stam-Beese was de ‘repeterende gedifferentieerde eenheid’, bestaande uit open rechthoeken rond gemeenschappelijk groen in een mengeling van laagbouw en strokenbouw in drie of vier woonlagen. Kanaleneiland in Utrecht (1956-1964) is dan weer opgebouwd uit basiseenheden met middelhoge flats en laagbouwwoningen, omringd door hoogbouw. Het autoverkeer krijgt veel ruimte ten koste van openbaar groen – het aanwezige groen bestaat hoofdzakelijk uit privé-tuinen. De woningen zijn aanzienlijk groter dan die in de gemiddelde wederopbouwwijk. Lange tijd was men zeer tevreden over de nieuwe wijken en een groot deel van de wederopbouwwijken functioneert nog altijd uitstekend, maar gedurende de tweede helft van de 20ste eeuw is de Nederlandse samenleving ingrijpend veranderd. Er wonen nu veel meer mensen met veel meer verschillende nationaliteiten; verzuiling en groepsdenken hebben plaatsgemaakt voor individualisme, en de welvaart is sterk toegenomen.

Kanaleneiland kent momenteel problemen van verloedering, verpaupering en onveiligheid. In een plan van Mecanoo wordt getracht een nieuwe as te vormen die aansluit op de nieuwbouwwijk Leidsche Rijn. Van de 8100 woningen worden er in de eerste fase 550 gesloopt en 1300 nieuw gebouwd. Hier vindt dus een vorm van verdichting plaats die, behalve in Amsterdam, bijna nergens anders voorkomt. De woningen die moeten worden gesloopt, zijn echter pas verkocht aan de huidige eigenaren. Veel sociale huurwoningen worden omgezet in koophuizen. Er is dan ook veel verzet tegen de plannen. Terecht stelt het NAi de vraag: “Waarom niet de kracht en identiteit van de zittende bevolking erkennen en trefzeker tot inzet maken van het stedenbouwkundig denken?” In Pendrecht gaat men subtieler te werk. De wijk is niet alleen voorbeeldig in haar stedenbouwkundige en architectonische opzet, maar ook in de problemen die er heersen. De middenklasse verdwijnt, kansarmen komen ervoor in de plaats, het draagvlak voor voorzieningen daalt en de sociale structuur wordt uiterst kwetsbaar. Van de 6300 woningen worden er 1750 gesloopt en 1600 teruggebouwd. De plannen worden gekenmerkt door een uitgebalanceerde mengeling van vakkundige renovatie (Bureau van Schagen) en gerichte sloop gebaseerd op grondige cultuurhistorische analyses van wijk en bewoners. De in architectonisch opzicht meest waardevolle delen zijn prachtig gerenoveerd; de oorspronkelijke opzet voor het gemeenschappelijk groen is het uitgangspunt voor het huidige groenbeleid; en de nieuwbouw (eengezinswoningen en woongebouwen) concentreert zich rond het centrale plein in de wijk, waardoor de in verval geraakte middenstand een nieuwe kans krijgt.

Dat de woonomgeving zich aan de nieuwe tijd moet aanpassen, staat vast voor het NAi. Het verval van een deel van deze wijken en de schaal waarop dat gebeurt, maken een daadkrachtige aanpak noodzakelijk. Maar het NAi stelt wel vragen bij de manier waarop. Waarom is er zoveel haast bij het opruimen van deze belangrijke episode uit de Nederlandse woningbouwgeschiedenis? Is er wel voldoende respect voor het architectonische en stedenbouwkundige erfgoed? Wordt er naast de economische aspecten ook aandacht besteed aan de sociale gevolgen van deze operatie? Zijn architecten wel voldoende gedocumenteerd en krijgen zij voldoende tijd en vrijheid om onderzoek te doen? Ondanks het beperkte tijdsbestek waarin de woningen zijn gebouwd, hebben architecten als Van Tijen en Dudok in hun bouwprogramma rekening gehouden met uiteenlopende gegevens, bijvoorbeeld bevolkingsprognoses. Ook in de huidige bouwopgave is een actieve rol van de architect van groot belang. De wederopbouwwijken worden in toenemende mate een laatste toevluchtsoord voor de sociale onderklasse. Om de stad vitaal en aantrekkelijk te houden, is het belangrijk dat ook architecten zich in de strijd om de stad engageren. De enorme bouwopgave biedt veel kansen voor het creëren van nieuwe stedelijke milieus, met een diversiteit aan voorzieningen en een kwaliteitsvolle openbare ruimte. Die ingrediënten zijn in de naoorlogse wijken al overvloedig aanwezig, en daarom pleit het NAi voor een heroverweging van de optie voor renovatie. Dat doet het instituut op welhaast hartstochtelijke wijze in de vorm van een fascinerend boek, waarin 160 (!) projecten en 13 wijken zijn gedocumenteerd, een inzichtelijke tentoonstelling en een symposium waarin alle actoren in het proces op hun verantwoordelijkheden worden gewezen. Het mooie is: ze waren er ook allemaal. En dat is precies waarvoor een nationaal architectuurmuseum is bedoeld: het initiëren van een nationaal debat over een onderwerp van nationaal belang.

 

• De Grote Verbouwing loopt nog tot 23 mei in het NAi, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00; www.nai.nl).