width and height should be displayed here dynamically

Stedelijk Museum

Na een maanden durend drama rond de verbouwing en uitbreiding van het Stedelijk Museum kondigde het museum op 13 december dan toch het vertrek aan van artistiek directeur Fuchs, die op het hoogtepunt van de crisis nog onverstoorbaar had laten weten zichzelf de aangewezen persoon te vinden om “het debat over het museum van de toekomst” te leiden. De stap van 13 december getuigt van meer zelfkennis. Het is immers door de jarenlange verloedering van het museum onder Fuchs dat het gekonkel van de plaatselijke VVD, PvdA en de ING-bank afgelopen september in plannen kon uitmonden om een verhuizing van het verzwakte instituut te forceren – een verhuizing naar de Zuidas, een gebied met kantoortorens en woningen dat nu in ontwikkeling is. Daar zou wel geld zijn voor nieuwbouw – en niet voor de oude locatie aan het Museumplein. Diverse varianten deden de ronde. In de ene versie van het plan zou het museum worden opgedeeld in een afgesloten collectie moderne kunst op het Museumplein en een ‘museum voor de eenentwintigste eeuw’ op de Zuidas; in een andere versie zou het museum geheel verhuizen, waarna in het oude gebouw – naar het idee van cultuurwethouder Hannah Belliot – mooie tentoonstellingen van Mondriaan en Herman Brood georganiseerd zouden kunnen worden. De Amsterdamse gemeentepolitiek wil spektakel, blockbusters, cultuurtoerisme. Of de aanleiding Mondriaan dan wel Herman Brood is, speelt geen enkele rol, al geeft de populiste Belliot wellicht de voorkeur aan Herman Brood. Zij had er eerder al voor gepleit dat de overheid geen verschil meer zou maken tussen amateurkunst en professionele kunst; ook verlangde zij meer operette in het Holland Festival.

Een uitputtende reconstructie van de gang van zaken in de maanden september tot december zou onderzoeksjournalistiek van Pulitzerniveau vergen, maar het beeld dat de afgelopen maanden uitkristalliseerde, is dat van VVD-wethouder Geert Dales (financiën) als kwade genius achter de schermen. De ervaren Dales, wordt gezegd, zou minstens even hard aan de touwtjes trekken als Belliot.

De directe aanleiding voor de hele tragikomedie was het tekort in de financiering van Alvaro Siza’s nieuwe vleugel voor het Stedelijk; een tekort dat vermoedelijk niet had bestaan als de gemeente zelf geen stokje had gestoken voor een omstreden sponsorcontract van het museum met een auto-importeur. Men zou denken dat de gemeente daarmee een grote verantwoordelijkheid op zich heeft genomen, maar van verantwoordelijkheidsgevoel voor een instelling met een nationale (en ooit internationale) betekenis is niets gebleken. Het museum werd door Dales en Belliot tot speelbal gemaakt van allerlei sentimenten en strategieën. Populistische haat jegens het ‘elitaire’ instituut ging hand in hand met het verlangen om een impuls te geven aan het grand projet op de Zuidas. Daar was nog een plek met een ‘culturele bestemming’ nodig; hiervoor zou ook extra geld beschikbaar komen, want een ‘culturele functie’ maakt het geheel aantrekkelijker voor investeerders. De vernietiging van een uniek museaal ensemble aan het Museumplein is dan een kleine prijs: architect en Zuidas-masterplanner Pi de Bruyn bestond het om op een bijeenkomst te verkondigen dat de Zuidas – die met een groot station een verkeersknooppunt moet worden – tot het “enige werkelijk Europese stukje Nederland” zou uitgroeien. Zoveel pr-idiotie duidt op grote financiële belangen, en wellicht op onzekerheid over de toekomst van de Zuidas in een verslechterend economisch klimaat. Het is nogal hypocriet om te ontkennen, zoals Burgemeester Cohen in het VPRO-programma Propaganda tegenover Janneke Wesseling deed, dat het hier om grondspeculatie zou gaan. Het ging volgens Cohen om iets héél anders, namelijk “grondontwikkeling”. Een typerend eufemisme van een burgemeester die zich in deze zaak vooral als grote verdoezelaar manifesteerde.

Na hevig protest vanuit de kunstwereld werd uiteindelijk besloten dat het museum aan het Museumplein blijft staan, dat het wordt gerenoveerd en een – bescheiden – uitbreiding krijgt. Alvaro Siza mag weer eens een nieuw, nog kleiner plan maken. Toen dit eenmaal rond was, vond Fuchs het eindelijk tijd om op te stappen. Algemeen directeur Stevijn van Heusden, verantwoordelijk voor het zakelijk beleid, volgt hem. Terwijl Fuchs zich achteraf in de media presenteerde als de man die het museum op de valreep voor het Museumplein heeft behouden, valt in museumkringen een heel andere versie te beluisteren: Fuchs zou letterlijk al plannen voor de Zuidas hebben gemaakt, maar door zijn staf zijn teruggefloten. Het zou ook te danken zijn aan de stafleden dat de nu gekozen optie überhaupt in de besluitvorming is meegenomen. Hier ligt een schone taak voor de onderzoeksjournalistiek.

Op het einde van zijn directoraat had Fuchs ook intern ieder krediet verspeeld. De verhalen die men van medewerkers te horen krijgt, duiden op een volledige vertrouwensbreuk tussen directie en (een groot deel van) de staf. De conservatoren en de wetenschappelijke staf zijn echter evenmin vrij van blaam; zij speelden te lang voor burgemeester in oorlogstijd. De onvrede over Fuchs en Van Heusden werd niet gekanaliseerd in een gezamenlijke strategie. Men speculeerde op een langdurige sluiting wegens verbouwing, en het vooruitzicht op een Fuchsloze tijd daarna. Pas tijdens de recente crisis werden de gelederen gesloten en namen de conservatoren openlijk stelling voor een ongedeeld Stedelijk Museum in het midden van de stad, dus aan het Museumplein. Anderzijds heeft Fuchs door het ondermijnen van interne overlegstructuren ook verhinderd dat stafleden zijn agenda zouden doorkruisen. Conservatoren werden veelvuldig met voldongen feiten geconfronteerd, zoals de plundering van budgetten door de directie en aankopen zonder enige ruggespraak. Besluitvorming verliep chaotisch, autoritair en ondoorzichtig. De jongere en interessantere conservatoren – die inmiddels al weer van middelbare leeftijd zijn – kregen nauwelijks de kans om zich als tentoonstellingsmakers te ontwikkelen en het beleid mede te bepalen.

Toen in september de bom barstte, voelde het museum zich terecht overvallen door de Amsterdamse dorpspolitiek. Niettemin heeft pas de volledige verloedering van het Stedelijk een situatie geschapen waardoor die dorpspolitiek brokken kon maken. Het leeuwendeel van de verantwoordelijkheid hiervoor ligt bij de solistisch opererende R.H. Fuchs. Men kan diens weigering om met trends mee te waaien en het museum tot attractiepark te maken in principe nog positief beoordelen, maar zijn onvermogen om interessante en overtuigende alternatieven te ontwikkelen, heeft de positie van het museum volledig ondermijnd. Fuchs was behalve in organisatorisch opzicht ook inhoudelijk volkomen onder de maat; reeds toen hij tien jaar geleden werd aangesteld, had hij zich opgesloten in een zelfgecreëerde sprookjeswereld waarin de kunst bestaat uit een eeuwige dialoog tussen Rembrandt, Appel, Munch, Baselitz, Kounellis en Malevich. Rammelende tentoonstellingen over de noordse schilderkunstige traditie bleken geen incident; de enige kunstenaars onder de vijftig die substantiële aandacht kregen waren ondermaatse schilders die volgens Fuchs de schilderkunstige traditie van het avondland moesten redden. Het Stedelijk was anders, maar geen alternatief. Fuchs’ tragiek was dat hij wel in de media, in krantencolumns of op televisie bij Sonja Barend mooi de kunstpaus kon uithangen (die ene symbolische figuur die ‘er verstand van heeft’), maar er niet in slaagde het museum zelf te positioneren in het huidige tijdsgewricht. Te elfder ure koos ook hij voor media events, zoals een tentoonstelling van Dennis Hopper en gastconservatorschappen voor Harry Mulisch en Koningin Beatrix; maar dit kon het tij niet keren. Fuchs wordt nu voor twee jaar gastdocent ‘kunstpraktijk’ aan de Universiteit van Amsterdam, een post die mede door de Rietveld Academie en de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten in het leven is geroepen. Een wel zeer toevallige benoeming, die zijn afgang een schijn van waardigheid moet verlenen. Intussen mag een commissie onder leiding van Martijn Sanders de verzelfstandiging van het museum voorbereiden, maar de eerstvolgende directeur zal nog wel als vanouds door de Amsterdamse gemeenteraad worden benoemd, die dus nog een grootse kans krijgt om de boel te verprutsen.