Stephan Balkenhol. Something is Happening

Op 4 april werd in de foyer van concert- en congresgebouw De Doelen in Rotterdam de sculptuur Hommage aan Willem Pijper (2025) van de Duitse kunstenaar Stephan Balkenhol (1957) onthuld. Aanleiding was de presentatie van de lijvige biografie van deze bekende componist-pianist en muziekcriticus, Een lied dat niet sterven zal, geschreven door Arthur van Dijk. Het boek vult een gat in de geschiedschrijving van de Nederlandse muziek van de twintigste eeuw.
De relatie van Willem Pijper (1894-1947) met Rotterdam is hecht en gaat terug tot 1916, toen hij zijn Orkeststuk met piano (1915) in de Groote Doelezaal aan de Coolsingel ten gehore bracht. In 1930 werd hij er directeur van het Toonkunst Conservatorium. Pijper heeft Rotterdam op de muzikale kaart gezet. Lees je zijn biografie, dan ‘ontmoet’ je een buitengewoon getalenteerde en scherpzinnige man die de polytonaliteit omarmde, een bewogen leven leidde en vaak moeizame relaties onderhield met vakgenoten, maar ook buiten de muziekwereld.
Niets van dit veelbewogen leven, gecompliceerde karakter of van zijn artistieke begaafdheden wordt gesuggereerd in Balkenhols houten Hommage, een uit één boomstam ruw gezaagd, gehakt en gegutst manshoog beeld. Pijper staat op een stevige, ronde sokkel, in een zwart pak met een wit overhemd. Zijn gezichtsexpressie verraadt niets, alsof alle leven is weggevloeid. Wel houdt hij een stemvork omhoog in zijn rechterhand, een verwijzing naar zijn in 1930 verschenen opstellen over muziek, De Stemvork. Het beeld is exemplarisch voor veel van Balkenhols werk. Zijn bronzen sculptuur van de jonge Richard Wagner in Leipzig uit 2013, op een marmeren sokkel met rijke figuratie van Max Klinger, vormt daarop een van de weinige uitzonderingen. De beroemde componist valt te herkennen aan zijn rokkostuum, lange bakkenbaarden, rode vlinderdas en hoog voorhoofd. Het totaal van al die referentiepunten levert in ieder geval een nog enigszins gedetailleerd en persoonlijk ‘beeld’ op. Pijper daarentegen valt nergens aan te herkennen.
De behoefte om zijn protagonisten te anonimiseren en alles gelijk te schakelen en te rangschikken onder het ‘alledaagse’ zodat van een persoonlijke identiteit nog maar amper sprake is, is een constante in Balkenhols werk. Opgeleid aan de Hochschule für Bildende Künste in Hamburg werd hij (mede) gevormd door Ulrich Rückriem. Toen ik hem vroeg of hij zich schatplichtig voelt aan de houtsculpturen van Penck of Baselitz, antwoordde hij: ‘Nee, nee, niet Baselitz, dat werk is té expressionistisch en te ideologisch geladen.’ Zo benadrukte hij tevens de betekenis van docent Rückriem, die het materiaal (graniet, hout, ijzer) ook zoveel mogelijk voor zichzelf laat spreken, ondanks machinale ingrepen.
Balkenhol is een exponent van een tendens in de beeldhouwkunst van de jaren tachtig in Duitsland, waarin de abstractie steeds meer onder druk kwam te staan. Tegelijkertijd met de ‘terugkeer’ van het figuratieve en kleurrijke schilderen, kregen ook beeldhouwers belangstelling voor de menselijke figuur, in verschillende hoedanigheden en situaties, zoals Muñoz, Gober, Fritsch en Schütte. Van dit gezelschap is Balkenhol het meest klassiek georiënteerd. In 1987 brak hij door op Skulptur Projekte in Münster met een houten beeld van een sober geklede man in witte broek en groen shirt. Hij liet er mee zien de publieke ruimte aan te kunnen, simpelweg door de authenticiteit en serene rust die zijn beelden uitstralen. Dat is niet iedere beeldhouwer gegeven.
De smalle, lange, pijpenladeachtige Hal 3 in de Kunsthal in Rotterdam – een begane grond en eerste verdieping – is niet zo eenvoudig in te richten. Dat ondervond ook Balkenhol. Het grootste probleem schuilde in de open stalen roostervloer, zodat je naar de expositieruimte eronder of erboven kunt kijken. Het leidt makkelijk af. Balkenhol, die bij de inrichting een strenge regie voerde, kon niet door de Koolhaas-esthetiek van de Kunsthal heen breken, pittige discussies met de staf ten spijt. Zo wilde hij de vloer bedekken met kleden, maar uiteindelijk moest hij zich neerleggen bij de open roosterconstructie.
Met minimale ingrepen heeft Balkenhol een geheel eigen ruimte weten te creëren. Er zijn ruim dertig nooit of vrijwel nooit eerder in Nederland geëxposeerde werken te zien, zoals de in serie opgezette dierenriembronzen (zeven stuks, nog onvoltooid als serie?) en dierenriemreliëfs van hout (twaalf stuks) op de eerste verdieping, op te vatten als twee werken. Het oudste beeld is van 2009, het nieuwste van 2025. Hofleveranciers zijn Balkenhol zelf, enkele privéverzamelaars en Galerie Löhr in Mönchengladbach. De thema’s zijn de mensfiguur, mythologische en klassieke figuren waaronder een Perseus met ontbloot bovenlichaam en het hoofd van Medusa, Prometheus, en Hermafrodieten, dieren en hybride mensdieren (zoals de grappige, maar ook wat flauwe Haai-man). De Amsterdamse Galerie AKINCI leende Bozetto (2024) uit, een bijzonder goed beeld. Het grijpt terug op de klassieke Nikè-figuur en is vervaardigd uit wawahout, een Afrikaanse houtsoort waarmee Balkenhol graag werkt.
De ruwe oppervlaktestructuur is een tweede constante. De beelden zijn nooit fijn afgewerkt. Balkenhol hanteert een kettingzaag, gutsen en beitels van verschillende grootte en scherpte, en vaak genoeg de verfkwast. Sommige van de houtreliëfs zijn tegen het knullige aan, alsof het om amateuristisch figuurzagen gaat. Het valt allemaal terug te voeren op de intenties en uitgangspunten van de maker; het bewust laten zien van het werkproces waarbij toeval een rol speelt, zo ook in het beeld van Pijper, met die grove ‘splinterhanden’ die je maar beter niet kunt schudden.
‘Kunst is een spiegel om dingen over onszelf mee uit te vinden,’ zo liet hij in een interview in 2013 weten. Juist daarom ontberen zijn figuren individuele eigenschappen. Toch zijn ze niet inwisselbaar, dat maakt ze vaak zo bijzonder, temeer omdat Balkenhol ensembles lijkt te creëren. Lijkt, want helemaal zeker is het niet. Hoe dan ook, ze staan of zitten alsof ze lijden aan alexithymie (zoals kunsthistoricus Nicole Fritz opmerkte), een persoonlijkheidskenmerk dat mensen belet hun eigen emoties te herkennen. Dan zal het leeg zijn in het hoofd, zeker wanneer Balkenhol man- of vrouwfiguren – als Egyptische of Griekse goden – voorziet van een dierenkop, een eeuwenoud cultureel fenomeen. Balkenhols gedepersonaliseerde mensen-met-dierkoppen zijn er alleen maar, ze doen niets: de eend kwaakt niet, de egel staat bewegingloos.
Slechts af en toe gebeurt er iets, hoewel nauwelijks in het oog springend. De kleine sculptuur Bob Dylan. A Hard Rain’s A-Gonna Fall (2025) verwijst naar het prachtige nummer uit 1962 van de jonge Dylan. Het beeld toont een figuur met een over zijn hoofd getrokken jas tegen de regen. Geen individuele expressie, geen gevoelens van ongemak. Niks bijzonders. Zo staat iemand wel vaker te wachten op een tram of bus. Balkenhols artistieke strategie sluit het persoonlijke nagenoeg uit. Hij vermijdt ook iedere politieke, morele of religieuze inhoud. Zijn sculpturen zijn door de steeds terugkerende, afwezige of ingehouden expressie gaandeweg geëvolueerd tot zoiets als een conceptmodel. En toch laten ze je niet koud, omdat je er als kijker een heel scala aan gemoedstoestanden in kunt zien. Ook die van jezelf. Neem er wel de tijd voor.
• Stephan Balkenhol. Something is Happening, tot 14 september, Kunsthal, Museumpark, Westzeedijk 341, Rotterdam.



