width and height should be displayed here dynamically

Sternet

Stel je een recent bouwwerk voor dat niet kan rekenen op enige waardering van de huidige generatie architecten, historici, beleidsmakers en ontwikkelaars. Dan is de kans groot dat het gebouw de vereiste periode om tot Rijksmonument te kunnen worden verklaard (vijftig jaar) niet zal halen. Moet dit gebouw dan worden overgelaten aan de geest van de tijd? Of moet het actief worden beschermd tegen sloop totdat voldoende tijd is verstreken om een afgewogen architectuurhistorisch oordeel te kunnen vellen? En, als de laatste vraag een bevestigend antwoord krijgt, wie bepaalt dan welke gebouwen beschermd moeten worden? Strikt genomen kun je dan enkel concluderen dat alle gebouwen moeten worden behouden tot zij minimaal vijftig jaar oud zijn. Die conclusie lijkt onzinnig. Feit is dat die periode van vijftig jaar niet alleen overeenstemt met de gewenste distantie tot het bouwwerk en de tijd waarin dit tot stand kwam. Het was ooit ook de tijd die nodig was om een gebouw economisch af te schrijven. Tegenwoordig is daar slechts circa twintig jaar voor nodig, waardoor de vraag naar behoud of sloop veel eerder wordt gesteld dan vroeger. Wanneer men zo’n gebouw wil behouden, valt aan een standpunt omtrent de waarde van relatief jonge architectuur niet te ontkomen.Om deze problematiek draait de tentoonstelling Sternet, cultureel erfgoed op het spoor in het Nationaal Architectuurinstituut (NAi). Het Sternet bestond uit 12 expeditieknooppunten (EKP’s) van de Nederlandse Post (het huidige TCN, voorheen PTT). Langs het spoorwegennet waren deze gebouwen op een dusdanige manier gesitueerd dat een geposte brief in 1 dag in heel Nederland kon worden bezorgd. In 1984 was Sternet nog het toonbeeld van moderniteit en efficiëntie, maar in 1988 – een jaar na de oplevering van de laatste schakel in Leeuwarden – besloot de PTT het hele netwerk te ontmantelen en de dagelijkse stroom van 18.500 brieven over de weg te vervoeren. In één klap waren de twaalf enorme, extreem monofunctionele postsorteercentra gedegradeerd van paradepaardje tot megaliet. Sindsdien staan de gebouwen leeg, zijn ze gesloopt of worden ze (tijdelijk) hergebruikt. Toch zijn alle gebouwen door destijds toonaangevende architecten en kunstenaars ontworpen, en met een groot budget. Welke functie zou dit jonge culturele erfgoed kunnen krijgen? Op initiatief van het NAi zochten drie architectenbureaus en drie kunstenaars naar een mogelijk antwoord. Het wekt geen verbazing dat de visies van de architectenbureaus nauwelijks aanknopingspunten bieden voor dit principiële, haast filosofische discussiestuk. De bureaus bieden gewoon praktische oplossingen voor afzonderlijke gebouwen of voor het netwerk als geheel: het kan een tijdelijke functie krijgen (One Architecture), een nieuwe functie krijgen als transstedelijk transportnetwerk (SEARCH), of van een nieuwe architectonische betekenislaag worden voorzien (United Architects). Het zijn mooi uitgewerkte voorstellen, maar tegelijkertijd nogal generieke oplossingen die voor elk grootschalig netwerk uit elke bouwperiode bruikbaar kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld de Hollandse Waterlinie of de Stelling van Amsterdam. 

 De inbreng van de kunstenaars zorgt echter voor een aanmerkelijke verdieping van het vraagstuk. Sean Snyder zoekt aanknopingspunten bij de wederopbouw van Skopje in 1963 (na een aardbeving) die grotendeels tot stand kwam op basis van geprefabriceerde, en soms al eerder gerealiseerde ontwerpen voor gebouwen uit diverse landen. Zo worden gedachtelijnen uitgezet richting Sternet. Faalde het gebouw of was er geen goede voedingsbodem? In hoeverre moeten economische motieven prevaleren boven sociale of technische? Gerard Holthuis maakt een uiterst associatieve en persoonlijke beschrijving met een apocalyptische ondertoon: “Hier is al lang geen activiteit meer geweest. Er is een perron dat vol staat met honderden postkarretjes. (…) Twee mannen zitten buiten aan een roestig formica tafeltje in de zon. Koffie, niks doen. Ooit was hier drukte. Ooit was dit de realisatie van een droom, van een idee. Nu het gebouw geen functie meer heeft, is het ten dode opgeschreven. (…) Ongesnoeide struiken overwoekeren het hek. Een vergeten plek. Een gebouw dat het niet haalt.” Barbara Visser levert de meest opmerkelijke bijdrage. Als enige betrekt zij de architecten van de postsorteercentra in de discussie. Zij leven nog en kunnen dus om een mening worden gevraagd: “Als u de mogelijkheid had om hetgeen u gemaakt heeft voor deze EKP te veranderen, te verbeteren, helemaal overnieuw te doen, wat zou dat dan zijn?” Het verrassende is dat de architecten (Eugène ter Windt, Chris Vegter) en kunstenaars (Peter Struycken, John Körmeling) dit helemaal geen relevante vraag vinden. Ze voelen zich niet aangesproken, zijn nu met andere dingen bezig, of zouden helemaal niks veranderen. Zij beschouwen hun ontwerpen als geslaagd binnen de destijds gestelde voorwaarden, eisen en smaak. En daarmee is de zaak wat hen betreft afgedaan.

Uit de tentoonstelling blijkt vooral dat het inderdaad moeilijk is om een afgewogen oordeel te vellen over recente architectuur. Er zou een principieel standpunt moeten worden bepaald alvorens naar praktische oplossingen te zoeken. Anderzijds is het geven van een nieuwe bestemming voor dergelijke gebouwen de enige kans op behoud. Terwijl de architecten het Sternet tijdelijk veiligstellen, kunnen het NAi, de kunstenaars en anderen verder zoeken naar een antwoord.

 

• Sternet. Cultureel erfgoed op het spoor loopt tot 3 oktober in Zaal 1 van het NAi, Museumpark 25, 3015 CB Rotterdam (010/440.12.00; www.nai.nl).