width and height should be displayed here dynamically

Strompelvast. Rein Dufait

Bij de oprichting van het Roger Raveelmuseum was het zeker ook de bedoeling jonge kunstenaars te tonen. Aanvankelijk werd de oude pastorij voorbehouden voor het tonen van tijdelijke tentoonstellingen en moest de nieuwbouw door Stéphane Beel de permanente collectie huisvesten. Dit patroon is door directeur Melanie Deboutte omgedraaid: de schilderijen van Roger Raveel zijn verhuisd naar de pastorij en de nieuwbouw biedt een platform voor tijdelijke tentoonstellingen. Een eerste proeve was de tentoonstelling rond Jacqueline Mesmaeker in 2020. Nu is de nieuwbouw vrijgemaakt voor de jonge kunstenaar Rein Dufait (1990).

Na exposities in het Permekemuseum in Jabbeke in 2020 en De Garage in Mechelen afgelopen zomer, is dit Dufaits eerste grote museale tentoonstelling. Bij hem gaat het nagenoeg altijd om een retrospectieve, in de letterlijke zin: zijn werk houdt haast altijd een verwijzing naar eerder werk in. Dufait herneemt of herwerkt ouder werk, waarbij opgemerkt moet worden dat ‘oud’ een relatief begrip is in zijn oeuvre.

Strompelvast brengt hoofdzakelijk nieuw werk. In de eerste zaal wordt meteen een impressie gegeven van Dufaits werkwijze, zijn onderzoek naar materiaal en vorm. Centraal staan twee exemplarische sculpturen, Lentezicht (2018) en Wit bos groot (2021). De eerste is een kleine toren, gemaakt van tegen elkaar gedrukte plexiplaatjes, waartussen druppels groene acrylverf gevangen zitten die door de druk als het ware uitvergroot worden. Ze doen denken aan de objectglaasjes waardoor micro-organismen bekeken kunnen worden onder een microscoop. Het tweede werk is een monumentale, monolithische sculptuur uit houten latten: een uitvergroting van een stukje aanmaakhout voor de kachel van Dufaits voormalig atelier in Destelbergen. Het originele aanmaakblokje transformeerde hij al in 2011 tot sculptuur: Wit bos. Hoewel Wit bos niet is opgenomen in de tentoonstelling, wordt er in verschillende werken op subtiele wijze naar verwezen. Het feit dat Dufait zijn eigen werk namaakt, uitvergroot of verstopt in ander werk, komt naar eigen zeggen doordat hij moeilijk afscheid kan nemen van wat hij gemaakt heeft, maar het is ook een methode: het ene werk brengt het andere voort.

Typerend voor Dufaits jonge, ‘terugblikkende’ oeuvre is de indrukwekkende assemblage Marine (2020), oorspronkelijk gemaakt naar aanleiding van de tentoonstelling in het Permekemuseum, waarin het geconfronteerd werd met Permekes Grote Marine (1935). De assemblage van onder meer acryl, schelpen, zand en plexi, is opgebouwd uit vier stroken – die staan voor atelier, strand, zee en lucht – en bevat verschillende verwijzingen naar sculpturen die Dufait maakte aan de Noordzee, en naar enkele vroege collages. In de begeleidende tekst bij de tentoonstelling – een gesprek tussen de kunstenaar, Deboutte en Anny De Decker – stelt Dufait dat dit werk een ‘tot nu toe’ is, en dat het hem in staat stelde alles wat hij de afgelopen jaren heeft gemaakt binnen te smokkelen in het Roger Raveelmuseum.

Nooit eerder te zien waren de zogeheten rasterwerken, grote reliëfs die opgebouwd zijn uit resten van allerhande (verpakkings)materiaal, door Dufait verzameld op de industrieterreinen in de omgeving van zijn atelier in Oostende. De structuur van deze houten rasters vult hij aan met karton, papier, verf en plexi. In het atelier worden de rasters op de grond gelegd, en worden enkele delen overgoten met Acrylic One – een composiet van calciumsulfaat en hars – dat er na opdrogen uitziet als plastic. Hoewel ze tweedimensionaal zijn en tegen de wand worden opgehangen, zijn deze werken zeer ruimtelijk. Zo lijkt Zeedeur (2021) op een zelf in elkaar getimmerde deur van een tuinhuis.

Andere, kleinere werken zoals Zeegesneden (2021) en Blauwplooi (2021) ogen dan weer als fragmenten of brokstukken van grotere rasters. Als een soort restmateriaal – van wat al restmateriaal was – worden ze zelfstandig. Niet voor niets typeerde Johan Velter (De Witte Raaf, nr. 203) deze praktijk als ‘conceptuele bricolage’. In het interview legt Dufait uit: ‘In het atelier kun je veel soorten materiaal binnenbrengen. Uiteindelijk betekent dit niets, tot je een juiste beslissing neemt en een werk maakt mét dat specifieke materiaal.’ Hiermee raakt Dufait aan de theorie van Claude Lévi-Strauss, die stelde dat de bricoleur materiaal verzamelt louter omdat het ‘ooit eens van pas zou kunnen komen’. In tegenstelling tot een ingenieur – die gebruikmaakt van een vooropgesteld instrumentarium om een probleem aan te pakken – werkt de bricoleur associatief met wat ‘voorhanden’ is. Alledaagse objecten worden uit hun oorspronkelijke context gehaald en verwerven nieuwe betekenissen.

Sinds enkele jaren betrekt Dufait een groter atelier in Oostende en het is opvallend dat zijn werk een steeds groter formaat is gaan aannemen. Aan het einde van het interview vraagt Deboutte zich terecht af of het werk van Dufait meegroeit met de grotere atelierruimte dan wel met de beschikbare tentoonstellingsruimte. Hoewel de kunstenaar geen afdoend antwoord op deze vraag formuleert, kun je in het Raveelmuseum vaststellen dat Dufait gretig gebruikmaakte van de enorme ruimte. De bricoleur lijdt aan een onbegrensde verzamelwoede, en die lijkt te leiden tot een al even onbegrensde artistieke productie. Maar net zoals de wilde Noordzee, die zo vaak de kop opsteekt in dit oeuvre, af en toe geweerd moet worden met dijken, zo had een iets strengere selectie een overtuigender beeld kunnen geven van deze fascinerende praktijk.

 

• Strompelvast. Rein Dufait, tot 22 februari in het Roger Raveelmuseum, Gildestraat 2-8, Machelen-aan-de-Leie.