width and height should be displayed here dynamically

Surreële werelden, Centraal Museum Utrecht

Er is nauwelijks een beweging in de kunst van de twintigste eeuw die zo radicaal, provocatief en taboedoorbrekend was als het surrealisme. De surrealistische revolutie, ontvlamd in Parijs, sloeg in de jaren twintig en dertig ook over naar Nederland. Naar Utrecht, om precies te zijn. Over deze historische periode en de nawerking daarvan in de hedendaagse kunst en beeldcultuur gaat de tentoonstelling Surreële Werelden. Een ideale gelegenheid voor het Centraal Museum de eigen collectie eens af te stoffen en in een nieuw licht te plaatsen.

De tentoonstelling begint met vitrines vol boeken, tijdschriften en documenten uit de beginjaren van de beweging. Die herinneren er nog eens aan hoe verfrissend en onconventioneel de dichters en schilders uit de kringen rond André Breton waren. Bij de Nederlandse geestverwanten boet het revolutionair elan aan kracht in. De verzwelgende springvloed van Lautréamont wordt ingedamd tot het beheersbare poldersurrealisme van Cees Buddingh’. Leuk, die nonsensgedichten, maar is het ook surrealistische kunst? Hier kondigt zich de begripsverwarring aan die de tentoonstelling gijzelt.

De volgende zaal is gewijd aan de Utrechtse surrealisten uit het interbellum. De belangrijkste is J.H. Moesman, spoorwegbeambte van beroep en zelfverklaard liefhebber van het sadomasochisme. Naast zijn schilderijen hangen werken van Gerrit van ’t Net en Willem van Leusden. Zij kenden elkaar van de plaatselijke boekhandel Nord, waar zij in de ban raakten van Belgische tijdschriften over het surrealisme. Voor Moesman was het een beslissend moment, zo meldt de zaaltekst, voor de anderen was het meer een bevlieging. Maar welke tijdschriften had Moesman nou gelezen? Welke Brusselse surrealisten inspireerden Van ’t Net? Wat bewoog die jongelui om uitsluitend hun droomvoorstellingen te gaan schilderen? Die vragen blijven onbeantwoord. Dat is spijtig. Het was de tentoonstelling ten goede gekomen als er meer werk van en documentatie over Moesman was opgenomen. Een historisch overzicht gebaseerd op de eigen collectie, met kunstenaars uit de eigen stad, had een minder stiefmoederlijke behandeling verdiend.

De schilderijen van de Utrechters lijken veel op elkaar. Verre einders, bakstenen muren met afbladderend stucwerk, hele of halve naakte vrouwenlichamen. Elke voorstelling is een ongerijmde combinatie van drie of vier geïsoleerde motieven, geschilderd à la Salvador Dalí, maar minder virtuoos. Steeds datzelfde namiddaglicht, die slagschaduwen, die rotsformaties. Terwijl de peilloze surrealistische verbeelding Parijs en Brussel op haar kop zette, heerste in Utrecht een opmerkelijk gebrek aan inventiviteit. Je krijgt de indruk dat het surrealisme boven de grote rivieren beslist in minder vruchtbare aarde viel.

Het duurde lang voordat de Franse surrealisten voor het eerst in Nederland werden getoond. In juni 1939 organiseerde Galerie Robert aan de Keizersgracht in Amsterdam de Exposition Internationale du Surréalisme. De Rotterdamse fotograaf Emiel van Moerkerken snelde erheen, maar mocht niet meedoen. Waarom niet? We komen het niet te weten. Ook Van Moerkerkens rol voor het Nederlands surrealisme – toch niet onaanzienlijk – blijft onderbelicht. Hetzelfde geldt voor de relatie tussen Moesman en de magisch realist Pyke Koch, ook een Utrechtenaar, en de eendagsdadaïst Theo van Doesburg, die zoveel belangrijk werk heeft verzet als kwartiermaker van de internationale avant-garde. De tentoonstellingsmakers gaan er amper op in. Direct schakelen zij over naar grote namen als Man Ray, Marcel Duchamp en Joan Miró, elk vertegenwoordigd met kleine werken uit een particuliere verzameling. Wanneer in de zaal daarna Karel Appel en Armando worden gepresenteerd als erfgenamen van het surrealisme, lijken de samenstellers definitief het spoor bijster.

In de zalen gewijd aan hedendaagse kunst wreekt zich een hardnekkig misverstand. Ja, surrealistische kunst is gek en vreemd. Maar niet alles wat er gek en vreemd uitziet, is surrealistische kunst. De keuze voor René Daniëls valt nog te begrijpen – hij liet zich in zijn vroege werk inspireren door de écriture automatique en de woordbeelden van Guillaume Apollinaire. Hetzelfde geldt voor de Utrechtenaar Paul Klemann, die al jaren uitsluitend tekeningen maakt van wat hij heeft gedroomd. Maar kunstenaars als Philip Akkerman, Aernout Mik en Marijke van Warmerdam zijn in dit verband misplaatst. Met het gedachtegoed van Breton heeft hun werk niets of nauwelijks iets te maken.

Is het historische deel van Surreële werelden te klein en te bescheiden, de hedendaagse afdeling is te groot. Zo niet oeverloos. Kinke Kooi, Paul de Reus, Robbie Cornelissen, Frans Franciscus, Roland Sohier, een schier eindeloze stoet al dan niet in Utrecht werkzame kunstenaars trekt aan het oog voorbij. Het zijn er zoveel dat de tentoonstelling, die aanvankelijk chronologisch was opgezet, overschakelt op een thematische ordening (met voor de hand liggende thema’s als ‘haar’ en ‘ogen’). Als we aan het eind van de expositie ook nog commercials, filmfragmenten en televisieseries krijgen voorgeschoteld, kunnen we alleen maar concluderen dat het ooit alles ontregelende surrealisme definitief is opgelost in onschuldig vermaak.

Vermaak lijkt dan ook het belangrijkste doel van deze tentoonstelling. Geen prikkelend kunsthistorisch onderzoek, geen aan de vergetelheid ontrukte meesterwerken, geen nieuwe inzichten in een radicale avant-garde, geen catalogus. Wel: samen met andere bezoekers een cadavre exquis tekenen, een interactieve experience ondergaan, ontworpen door Tijmenrockt designs, of je dromen laten uittekenen. Laat er geen misverstand over bestaan: er is niets tegen educatie, entertainment en publieksparticipatie. Musea moeten bezoekers trekken om inkomsten te verwerven en daarvoor zijn dergelijke activiteiten onmisbaar. Surreële werelden is dan ook een onderhoudende tentoonstelling, heel geschikt om met de kinderen te bekijken. Maar de surrealistische kunst die ooit tot grote schrik van het burgerdom de vensters opende op waanzin en perversie, is er gedegradeerd tot doordeweekse gekkigheid.

Nederland en surrealisme, het is geen gelukkige combinatie. Een paraplu en een naaimachine op een operatietafel passen beter bij elkaar.

 

Surreële werelden, tot 9 juni in Centraal Museum, Nicolaaskerkhof 10, 3512 XC Utrecht (030/236.23.62; www.centraalmuseum.nl).