width and height should be displayed here dynamically

Tatirama

Sinds 2001 organiseert het NAi jaarlijks, aansluitend bij het Internationaal Filmfestival Rotterdam, een tentoonstelling die handelt over de raakvlakken tussen (moderne) architectuur en film. Dit jaar staat de Franse cineast Jacques Tati (1907-1982) centraal. Tati becommentarieerde in films als Mon Oncle (1958) of Les Vacances de monsieur Hulot (1953) de verworvenheden van de modernisering: van de moderne kantoortuin tot de camper, van de nieuwe autosnelwegen tot moderne keukenapparaten. Het is de tijd van de wederopbouw in Europa, een tijd waarin wetenschappelijke en technologische vooruitgang gepaard gaat met een enorme bouwactiviteit. In enkele decennia worden stad en platteland door de modernisering overspoeld. De mengeling van optimisme en verwarring die dat bij de mensen teweegbrengt, vormt het thema van de films van Tati. Zijn houding tegenover de modernisering is ambivalent. Hij speelt met de schaduwzijden van de metamorfose in zijn land, en drijft de absurde effecten op de spits. Toch distantieert Tati zich nooit van het moderne leven; hij accepteert de onontkoombaarheid ervan.

De modernistische architectuur werd na de oorlog in de algehele modernisering van het maatschappelijk leven ingeschakeld. Haar hooggestemde idealen en principes kregen een flinke deuk, maar de pragmatische en instrumentele mogelijkheden ontplooiden zich voluit. Die modernistische architectuur speelt ook in Tati’s commentaar op het moderne leven een belangrijke rol. In de tentoonstelling bots je meteen op een grote maquette van de Villa Arpel, in 1958 ontworpen door Jacques Lagrange, architect en rechterhand van Tati, voor de film Mon Oncle. Villa Arpel is een typisch modernistische villa die, met een knipoog naar de villa’s van Le Corbusier, geheel en al is opgetrokken uit strakke witte vlakken op een rechthoekige plattegrond. Op het eerste gezicht lijkt het huis een standaardexemplaar van de modernistische woonmachine te zijn, maar bij nader inzien blijkt het te gaan om een kijkdoos, met een grote transparante zijgevel die zicht biedt op een gifgroene sofa die in de woonkamer staat. De tuin ziet er met zijn grote gekleurde grindvlakken wel erg geometrisch en geordend uit, en lijkt meer op een bovenmaats model schaakbord. De keuken is een wonder van technologie, met zijn groentesnijdende keukenrobot en keukenkastjes die vanzelf open- en weer dichtgaan. Lagrange en Tati lijken ook de spot te drijven met de abstracte vormentaal van de modernistische architecten. In de twee ronde ramen van de zijgevel zitten zwarte rondjes die ogen suggereren: “les fenêtres qui couchent” schreef Lagrange onder een schets die hij van de villa maakte. In de tuin wordt een vijver opgesierd door een grote spuitende vis. Als enige figuratieve element in een totaal abstracte omgeving heeft de vis zo’n krachtige en tegelijk ook absurde werking, dat een postmodern architect er jaloers van zou worden. De beelden van de villa uit Mon Oncle laten zien hoe de mensen reageren op een dergelijke vreemde woonmachine. Verwonderd springen ze in de tuin van tegel naar tegel: ze lijken blij, maar stralen ook iets onbeholpens uit. Staande achter de grote ronde ramen van de zijgevel, lijken meneer en mevrouw Hulot – de hoofdpersonen van de film – volkomen verloren in de moderne wereld.

Een van de interessante aspecten van deze tentoonstelling is dat de nauwe samenwerking tussen Tati en Lagrange wordt blootgelegd. Uit een serie ontwerptekeningen van Lagrange blijkt hoe gedetailleerd de absurde grappen en ingenieuze vondsten werden uitgewerkt. Een vissenbek opent zich langzaam, klapt uit tot een roeibootje en sluit zich daarna weer tot vissenbek. Een kampeerauto ontvouwt zich tot een combinatie van tafel, bad en kookfornuis. Door zijn opleiding en artistiek verleden was Jacques Lagrange een ideale partner voor de cineast Tati. Als student van de Nouvelle École de Paris was hij in aanraking gekomen met een aantal kubistische architecten en schilders waaronder ook Le Corbusier. Behalve naar de modernisering voor het dagelijks leven in Frankrijk, bevatten de films van Tati en Lagrange geregeld verwijzingen naar de grootmeester van het modernisme. Het Handvest van Athene (1943) van Le Corbusier was ingegeven door een bijzondere belangstelling voor het dagelijks leven, dat echter door de architect aan een strenge indeling van vijf categorieën werd onderworpen: wonen, werken, vrije tijd, verkeer en historisch erfgoed. In de films van Tati en Lagrange keren deze categorieën terug: zo richt de film Traffic (1971) zich vooral op het verkeer en Les Vacances de monsieur Hulot (1953) op de vrije tijd. Telkens lijken de films de discrepantie tussen de theoretische principes en de praktische uitwerking ervan aan de orde te stellen: wat in theorie vanuit een optimistische vereenvoudigingsdrang tot stand komt, blijkt in de praktijk veel complexere en vaak ook ongewenste uitwerkingen te hebben. In de film Playtime (1967) verworden de geometrische ordeningsprincipes van de woningbouw tot anonieme en massale woonblokken waar de televisie-antenne optreedt als bemiddelaar in de familierelaties.

Tati en Lagrange lijken zich met hun films op de grens van twee werelden te bevinden. Met één voet staan zij in de wereld van het glorieuze modernisme en houden zij vast aan het optimisme daarvan. Met de andere voet staan zij in een wereld die eigenlijk veel fascinerender is, een wereld die gekenmerkt wordt door de moeizame verhouding van de mens met de verworvenheden van zijn eigen tijd: zijn haat-liefdeverhouding met de moderne, contemporaine wereld.

 

• Tatirama – architectuur en film van Jacques Tati loopt nog tot 27 april in de Balkonzaal en Gaanderij van het NAi, Museumpark 25, 3000 AE Rotterdam (010/440.12.00; www.nai.nl).