width and height should be displayed here dynamically

Ter vervolmaking van het nieuwe Vlaanderen

Tijdens de kerstweek vorig jaar heeft de Vlaamse kwaliteitskrant De Standaard dagen na elkaar de volledige opiniepagina, lezersbrieven incluis, opgeofferd voor de publicatie van een kritisch pamflet van Manu Claeys tegen het Vlaams Blok. De opgang en groei van extreem-rechts in Vlaanderen (en in andere delen van Europa) wekt terecht grote bezorgdheid en verontwaardiging, en doet vragen stellen bij de politiek – of het gebrek eraan. De Standaard stelde met de publicatie een opmerkelijk ‘gebaar’ en koos partij. Manu Claeys van zijn kant handelde als een moedig man – en zoals Hannah Arendt opmerkt, is moed een onontbeerlijke deugd in menselijke aangelegenheden. De interventies, die intussen bij uitgeverij Van Halewyck te boek zijn gesteld, getuigen van goede en zuivere bedoelingen. Maar helaas, wat de auteur in zijn boek ook moge beweren, met goede bedoelingen zullen we het Vlaams Blok niet bestrijden, noch terugdringen. Integendeel. De weg naar de hel is geplaveid met goede bedoelingen.

Claeys onderzoekt wat men de zuurtegraad van Vlaanderen is gaan noemen. In zijn onderzoek stoot hij op zes ondeugden die hij de Vlamingen ten laste legt: een gebrek aan consequentie, een gebrek aan inlevingsvermogen, een gebrek aan realiteitsbesef, een gebrek aan rationaliteit, een gebrek aan durf en een gebrek aan burgerzin. Een groot deel hiervan is herkenbaar. Claeys verdient allicht applaus voor deze rake typering.

En applaus heeft hij gekregen. Omdat hij de dingen bij hun naam noemt en de Vlamingen een geweten schopt. Er was wel wat awoertgeroep te horen, hier en daar klonk wel een kritische stem, maar velen – en niet de minsten – loofden de door Claeys naar voor gebrachte leer der Vlaamse ondeugden. Geert van Istendael bijvoorbeeld, bekend om zijn scherpzinnige analyses van Belgische, Vlaamse en Brusselse (wan)toestanden, schreef in De Standaard van 8 maart met het onmiskenbare aplomb van de gelijkhebber: “Met dit boek schopt Claeys rechts maar ook links tegen Vlaamse schenen. Ik hoop dat zeer veel Vlamingen nog lang met pijnlijke grimassen over de zere plekken moeten wrijven.” Een stoutmoedig verzet tegen het Vlaams Blok volstaat om bijval te oogsten. Gematigd links en gematigd rechts vinden elkaar in een gedeelde afkeer en doen niet langer de moeite om zich af te vragen of die afkeer niet als een boomerang in hun triomfantelijk gezicht terugslaat. De redenering lijkt: wie tegen het Vlaams Blok opkomt, moet wel uit het goede hout gesneden zijn. Ik zou de vrijheid willen nemen om mij te hoeden voor deze onbezonnen en kritiekloos gedeelde emoties, en willen betogen dat de ‘political correctness’ velen heeft verblind. Daardoor wordt – geloof ik – uit het oog verloren dat het geschrijf van Claeys vervaarlijk dicht aanleunt bij de politiek waarmee hij pretendeert in de clinch te gaan.

Manu Claeys bundelde zijn interventies onder de titel: Het Vlaams Blok in elk van ons. De titel is pijnlijk juist gekozen. Hij zegt allicht meer over de auteur, Manu Claeys, en over diens manier van denken dan die onmiddellijk zal willen toegeven. Maar toch. Op het einde van hoofdstuk 6 schrijft hij: “Misschien moet een steenrijke miljonair een partij oprichten met als enige programmapunt het bestoken van de potentiële Blokkiezers met Blokiaans geformuleerde anti-Blokpropaganda.” Dit is precies wat zijn boek ons voorschotelt: “Blokiaans geformuleerde anti-Blokpropaganda.” Ik sta versteld dat deze teneur zo weinig lezers is opgevallen en gestoord heeft.

Claeys wordt veelal geprezen omdat hij een pleidooi houdt voor “een scherpe, flonkerende, compromisloze debatcultuur” (Van Istendael). Welnu, laten we debatteren. Mijn stelling luidt: het boek van Claeys deugt niet, want het staat bol van de Vlaams Blokpraat. Eén ding kan hem vergeven worden: vele van zijn uitspraken, over het gezin, over de nieuwe mens, over de nabijheid met onze medemens, zijn gemeengoed. Maar mogen we niet verwachten dat iemand die een pamflet over het Vlaams Blok schrijft, beter weet, en dat wil zeggen: meer vertrouwd is met de metaforiek en de ideologie die door extreem-rechts wordt (of is) verspreid?

Claeys vergelijkt intellectuelen met de kanaries die vroeger in de steenkoolmijnen werden gebruikt omdat zij als eersten vrijkomende gifgassen op het spoor kwamen en zo de mijnwerkers konden waarschuwen voor dreigend gevaar. Hij schrijft: “De intelligentsia moeten alle vormen van kromdenken blootleggen! Ze moeten tekst en uitleg geven bij hun ongemak.” (p. 51) Er is, vrees ik, nogal wat giftig gas in het boek van Claeys. Waarover gaat het?

Tot mijn steile verbazing schrikt de auteur niet terug voor uitdrukkingen als: “het Vlaamse volk”, “de Vlaamse volksaard”, “de Vlaamse identiteit”, “het volkseigene en het volksvreemde”, “de gemiddelde Vlaming”, “wij Vlamingen”, “de typisch Vlaamse ziel”. Op het moment dat hij begint te twijfelen, zoekt hij nog een uitweg in “het Europese volk”. Talloze vragen dringen zich hier op. Welke normen zullen bijvoorbeeld gehanteerd worden om te beslissen dat iemand tot dat Europese volk behoort? Waar eindigt Europa? Behoren de joden tot Europa en het Europese volk? De moslims? En welke? Enkel de soennitische? En wat met de Lappen? De Tsjetsjenen? De Armeniërs? De zigeuners? Is er ook een Aziatisch volk? En een Afrikaans? Is het niet één van de fundamentele uitgangspunten van rechtse ideologieën dat het volk, als prepolitieke entiteit, bestaat? En dat dit kan worden gedefinieerd? En dat op basis van die definitie een uitsluiting kan plaatsvinden? In hoeverre wijkt Claeys’ taalgebruik af van het taalgebruik dat gehanteerd wordt door het Vlaams Blok? Dat heeft het immers ook over “de gemiddelde Vlaming” en pretendeert ook te weten wat goed is voor de “gemiddelde Vlaming” en hardop te zeggen wat “de gemiddelde Vlaming” alleen maar durft denken.

Het ligt geheel in de lijn van deze ‘essentialistische’ benadering dat Claeys zelfs geen poging onderneemt om een historische en/of politieke analyse te brengen van wat in Vlaanderen, in België en in Europa de opkomst van extreem-rechts heeft mogelijk gemaakt. Neen, het maakt blijkbaar deel uit van onze volksaard om voor het Vlaams Blok te stemmen. “Vlaanderen en het Vlaams Blok zijn voor elkaar gemaakt,” staat al op de openingsbladzijde te lezen. Als dat het geval is, kunnen we vrij cynisch concluderen dat Vlaanderen op de jongste verkiezingen een goede stem heeft uitgebracht en dat Vlaanderen enkel zichzelf verloochend had, als het massaal voor de SP of voor Agalev had gestemd.

Elke politieke analyse ontbreekt in het boek van Claeys. Wat we krijgen, zijn sociologische bedenkingen en eindeloos lang gemoraliseer. Claeys analyseert niet, hij preekt. Het is niet toevallig dat een groot deel van zijn boek geschreven is in de imperatief, een stijlkenmerk dat zijn hoogtepunt bereikt tussen pagina 91 en 95. Op drie na beginnen alle zinnen hier met werkwoorden (“Zet u in”, “Doe”, “Wees”, “Bezorg”, “Noem” enzovoort). Heel het boek wemelt echter van de zinnen die de meest uiteenlopende geboden en verboden uitvaardigen, en die worden ingeleid door “moeten” of “niet mogen”. (“Het Vlaamse volk mag zich niet langer verstoppen”, “Het moet op eigen benen staan” enz.)

De sociologische beschrijvingen die Claeys brengt, bulken van de suggesties. Het begint al met de openingszin: “Al eens aan een bushokje in het buitenland gestaan? Je hoort er gesprekken.” In Vlaanderen daarentegen wordt er niet gesproken, en daarom stemt Vlaanderen voor het Vlaams Blok. Een dergelijke allegorie is op zijn plaats in fictionele literatuur, niet in een politieke discussie. Dit doet denken aan de achterbakse schotschriften van de nazi’s: “Al eens door een jodenbuurt gelopen? Het stinkt er naar look en naar opgepot geld.” Of aan de vuilbekkerij van de KKK: “Al eens bij de negers geweest? Ze doen het op straat.” Of aan de laaghartige insinuaties van het Vlaams Blok: “Al eens in Borgerocco geweest?”

Het wekt geen verwondering dat Claeys oproept tot de schepping van een nieuw volk. “Het ziet ernaar uit dat er maar één oplossing is, één uitweg slechts uit de impasse waarin het Vlaamse volk zich bevindt: het moet een nieuw volk creëren.” (p. 35) Het Vlaamse volk moet zichzelf ontmaskeren, natuurlijk. Pas wanneer een astronomische mentaliteitsverandering plaatsgrijpt, “pas dan zullen de symptomen van vervreemding zoals beschreven in Van Dale – angstigheid, apathie, egocentriciteit, het gevoel er niet bij te horen, pessimisme, rancune en wantrouwen – niet meer van toepassing zijn op de Vlamingen.” Hitler had het niet beter kunnen zeggen, en Filip Dewinter al evenmin. Ik weet wel: Claeys roept het vervreemde volk op om zichzelf terug te vinden en dus niet langer voor het Vlaams Blok te stemmen. Maar waarom leunen stijl en structuur van zijn aanmaningen zo angstaanjagend dicht aan bij het schreeuwerige discours en de protserige idealen van extreem-rechts? Allen kunnen we ons steentje bijdragen “ter vervolmaking van het nieuwe Vlaanderen” (p. 103). Wie de geschiedenis van het totalitarisme bestudeert, weet dat de roep om een nieuwe mens en een nieuw volk onveranderlijke ingrediënten waren van het totalitaire gedachtegoed. Een nieuwe wereldorde – maar het lidmaatschap is beperkt.

Hoe ziet dat nieuwe volk eruit? Zoals “een goed draaiend gezin” (p. 49). Alsof Claeys nooit de verkiezingsaffiches van het Vlaams Blok heeft gezien! Het gezin kan onmogelijk een model zijn voor een politieke gemeenschap die naam waardig. Een politieke gemeenschap wordt immers geconstitueerd door vrijen en gelijken, terwijl “een goed draaiend gezin” wezenlijk leeft van afhankelijkheidsrelaties, van ongelijkheid en onvrijheid. Het is één van de grootste, hedendaagse misverstanden te denken dat alle samenlevingsverbanden moeten worden gedemocratiseerd, terwijl vele samenlevingsverbanden, zoals de kerk, de school, het leger, wezenlijk hiërarchisch van aard zijn. De uitspraak “all men are born equal” is een politieke uitspraak; ze zegt niets over de mens als mens, maar ook niets over de mens als economisch of sociaal wezen. De vraag om de maatschappij te organiseren als “een goed draaiend gezin” houdt een miskenning in van het politieke domein en is daarom typisch voor het totalitarisme.

Niemand zal ontkennen dat Claeys met zijn sociologische bedenkingen een massa heikele punten aanraakt. Sigarettenpeuken in de goot, hondenpoep op de stoep, snelheidsmaniakken in de wijk, ze maken het leven niet aangenamer. Maar welke les trekken we daaruit? Dat alleen Blokkers zulke onaangename dingen doen? Of dat mensen die niet roken, die hun hond uitlaten gewapend met een plastic zak, en zich strikt aan de snelheidsregels houden, niet voor het Blok stemmen? Wat Claeys niet lijkt te beseffen, is dat ook hele ordentelijke mensen voor het Vlaams Blok stemmen. Zoals hele degelijke huisvaders actief lid waren van de SS. Wat Claeys evenmin lijkt te beseffen, is dat kunst weinig vermag tegen de politieke bekrompenheid van rechts. Zijn voorschrift – nog maar één – dat “we naar verhevigde waarnemingen van de wereld moeten kijken, naar kunst dus, veel kunst, goede kunst, sterke kunst, eerlijke kunst, kunst in allerlei vormen” (p. 38)  is volledig naast de kwestie. We weten dat in de kampen muziek gespeeld werd, en niet de minste: Bach, en we weten dat enkele van de grootste kunstenaars van de twintigste eeuw met totalitaire systemen gesympathiseerd hebben: Céline, Pound, Brecht. Het gemoraliseer van Claeys lijkt op vroom geprevel, voor wie de harde historische feiten indachtig is. De manier waarop hij het morele en het politieke, het privé-leven en de publieke sfeer op één hoopje gooit, is in die context haast onvergeeflijk.

Niet alleen elke politieke, ook elke historische dimensie ontbreekt in het boek van Claeys. Het lijkt alsof hij alles in het werk heeft gesteld om niet voor ‘intellectueel’ te worden versleten. Als dat het geval is, zit hij opnieuw perfect op dezelfde golflengte als extreem-rechts, dat intellectuelen altijd al heeft beschouwd als volksverraders. Frappant is overigens het ontbreken van elke verwijzing naar politieke filosofen, zoals Hannah Arendt en Claude Lefort, die het totalitarisme bestudeerd en geanalyseerd hebben, of naar geschiedschrijvers, die de op- en neergang van het Duizendjarige Rijk hebben verteld.

En wat te denken van enkele van zijn raadgevingen. “Wat kunnen we doen om de onvrede weg te nemen, vragen veel lokale politici zich af.” Enkele adviezen, zoals “Doe. Gewoon.” sla ik over. Iets verder volgt: “Vergeet nooit dat de klant koning is, dat de burger dus de scepter zwaait en niet de staatsdienaar.” (p. 92) Wat is dit, tenzij een variant op “de kiezer heeft altijd gelijk”, dat elders terecht omschreven wordt als “de grootste antipolitieke slogan van de voorbije jaren” (p. 17). Als binnen de politiek de wetten van economie en handel gelden, dan valt te vrezen dat ongeveer alles te koop is, en dat met politieke programma’s zal worden omgesprongen als met koopwaar: een consumptieartikel, een wegwerpproduct.

Of nog: “Ga zo vlug mogelijk gezamenlijk een weekend op stap in de Ardennen. Neem bij voorkeur uw intrek in een jeugdherberg en niet in hotels met aparte kamers. Kook samen, maak lange wandelingen en klets met elkaar, ver weg van achterban, partijvoorzitters, krantenkoppen en politieke agenda’s.” (p. 45) Ik ben bang dat dit al lang gebeurd is, bijvoorbeeld samen met Vlaanderens grootste komische duo, Bart De Pauw en Tom Lenaerts. Ik ben ook bang dat we dan snel een eerste minister in korte broek zullen krijgen.

Waarom is dit allemaal nodig? “Wanneer u dit op regelmatige basis doet, zult u misschien opnieuw zo dicht bij elkaar komen als uw potentiële kiezers dat onderling al zijn in het dagelijkse leven.” Dicht bij elkaar komen, daar komt het op aan. De hypnose van het sportgebeuren als paradigma voor de politieke gemeenschap. Waar hebben we dat nog gehoord?

Neen, niet “dicht bij elkaar komen” is de boodschap, maar een zorg voor de wereld die mensen de ruimte geeft om te spreken en te handelen, en een respect voor de ander die ik in zijn optreden zo afschuwelijk en hatelijk kan vinden dat ik helemaal niet in zijn buurt wil komen, en die ik niet hoef te ontmoeten omdat er wetten zijn, instituties en structuren die dat in mijn plaats doen.

 

 

Manu Claeys, Het Vlaams Blok in elk van ons, werd in 2001 uitgegeven door Van Halewyck, Leuven. ISBN 90 5617 323 5