The Big Show
A Congo Chronicle – A Man of Mercy in het NICC in Antwerpen is de eerste van drie tentoonstellingen over globalisering, onder de gezamenlijke titel The Big Show. Deel twee en drie volgen respectievelijk in de zomer en de herfst. Het drieluik wil een kritisch kader bieden om na te denken over “thema’s als exotisme, political correctness, collectief geheugen, alteriteit en utopia” binnen de hedendaagse kunst.
Sinds de veelbesproken tentoonstelling Magiciens de la Terre, die in 1989 plaatsvond in het Centre Pompidou in Parijs, en vooral na de aanstelling van Okwui Enwezor als artistiek directeur van Documenta 11, is de problematiek van de globalisering en de (re)presentatie van niet-westerse kunst niet meer weg te denken uit het hedendaagse kunstdiscours. Waar Magiciens de la Terre nog een eenzijdig en te exotisch beeld gaf van niet-westerse kunst, benadert Enwezor de problematiek van de mondialisering op een ‘meervoudige’ wijze. Met The Big Show neemt ook de Belgische kunstwereld, meer bepaald het NICC en curator Wim Peeters, deel aan het debat. Peeters stoort zich vooral aan de ‘politieke correctheid’ van de westerse kunstwereld. De titel The Big Show verwijst niet alleen naar het optreden van de kolonisator tijdens de dekolonisatie, maar ook naar recente megatentoonstellingen die niet-westerse kunst telkens weer in de exotische positie van de ‘ander’ duwen.
Aan de hand van twee beeldenreeksen uit de jaren vijftig en zestig betrekt A Congo Chronicle – A Man of Mercy de globalisering op de nog steeds problematische relatie tussen (voormalige) kolonie en kolonisator. In de entree van het NICC worden de twee verhalen ingeleid: twee foto’s van het lepradorp Lambarene, waar W. Eugene Smith zijn foto-essay over Albert Schweitzer maakte, hangen tegenover een schilderij van Tshibumba Kanda-Matulu uit een serie over de geschiedenis van Zaïre, het gedekoloniseerde Belgisch Congo. Dit deel, A Congo Chronicle, werd overgenomen van het Museum for African Art in New York en is nu voor het eerst te zien in Europa. Daartussen staan twee vitrines die door middel van documentatiemateriaal de hoofdpersonen uit de twee verhalen introduceren: de nobelprijswinnaar voor de vrede van 1954 en ‘Man of Mercy’ Albert Schweitzer, en Patrice Lumumba, oprichter en voorman van het Mouvement National Congolais en de vermoorde eerste premier van de republiek Congo.
Smiths fotografisch essay toont het lepradorp en dus de letterlijk lamgeslagen, hulpbehoevende Afrikaan. De (despotische) rol van Schweitzer tijdens zijn koloniale missie in Frans Equatoriaal Afrika werd met opzet buiten beeld gelaten; de beelden van het dorp spreken voor zich. De kroniek van Congo bestaat uit een kleurrijke serie schilderijen (toentertijd in Afrika het reproductiemedium bij uitstek) gemaakt door Afrikaanse schilders – het merendeel door Tshibumba Kanda-Matulu – tijdens de dekolonisatie en vlak daarna. Ze tonen belangrijke gebeurtenissen uit het politieke leven van Lumumba en meteen vernemen we van waar de wind waait – een paternalistische Belgische wind.
De twee verhalen worden zorgvuldig gescheiden en chronologisch gepresenteerd: eerst de implicaties van de kolonisatie, dan de dekolonisatie. Eerst zien we het door Life Magazine ingekorte beeldessay van Smith uit 1954, daarna de volledige serie, onder begeleiding van Schweitzers nobelprijsrede. De demythologisering van Albert Schweitzer in de zwartwitfoto’s krijgt vervolgens haar tegenhanger in de mythologisering van de politieke figuur Lumumba. Peeters gebruikt de beeldenreeksen zonder gêne voor zijn contrastrijke boodschap, met als gevolg dat hij abstractie maakt van de uiteenlopende contexten waaraan ze hun functie ontleenden.
Na goed een halve eeuw dekolonisatie en na ruim tien jaar postkoloniale kritiek merkt men dat de positie van de voormalige kolonisator meer en meer aan de kaak wordt gesteld. Ook in België is sinds de moord op president Desiree Kabila, de laatst overgebleven speler uit de tijd van de dekolonisatie, de tijd rijp voor een blik in eigen boezem, met de gepaste (politiek correcte) afstand en onder de vorm van een keurige onderzoekscommissie. Voor de culturele sector geldt hetzelfde. Nieuw is echter dat curator Peeters in het NICC vooral de confrontatie aangaat met de collectieve beeldvorming. Door bovendien de dubbelzijdigheid van de problematiek zo ‘hard’ mogelijk naar voor te schuiven, tracht de tentoonstelling te ontkomen aan exotisme en politiek correcte oppervlakkigheid.
Peeters herstart het postkoloniale debat bewust vanuit een westers standpunt, niet vanuit het vermeende standpunt van de voormalige kolonies. Hij keert het postkoloniale discours om. Zijn nogal krasse uitspraak dat je niet in Afrika hoeft te zijn geweest om een opinie over Afrikaanse kunst en cultuur te hebben, moet worden gezien als een kritiek op het postkoloniale debat zoals dat tot nog toe werd gevoerd. Peeters ruilt de optiek van de voormalige kolonie niet alleen voor die van de voormalige kolonisator, maar suggereert ook dat diens ‘verantwoordelijkheidsgevoel’ van grootheidswaanzin getuigt. De Belgische rol in de moord op Lumumba vindt hij overdreven en zou helemaal niet zo bepalend zijn geweest voor de verdere ontwikkeling van het land. De Belgische overheid eigent zich met andere woorden te veel verantwoordelijkheid toe – ze koloniseert de geschiedenis!
Met haar rigide, dualistische en chronologische opzet slaagt A Congo Chronicle – A Man of Mercy er niet helemaal in om een kritische bijdrage te leveren aan het complexe debat van de globalisering. De tentoonstelling voelt onaf aan: twee verhalen zonder conclusie en een veelheid aan losse suggesties. Deel één van The Big Show vraagt nadrukkelijk om de twee volgende delen, die hopelijk daadwerkelijk stelling nemen in het debat over globalisering.
• A Congo Chronicle – A Man of Mercy, nog tot 3 juni in het NICC, Pourbusstraat 5, 2000 Antwerpen (03/216.07.71).