width and height should be displayed here dynamically

The Last Judgement Sculpture

De Britse beeldhouwer Anthony Caro (1924–2013) werd begin jaren zestig bekend toen hij zich bevrijdde van de invloed van Henry Moore, wiens assistent hij was aan de Royal Academy in Londen van 1951 tot 1955. Tijdens een reis naar de Verenigde Staten leerde Caro het werk van David Smith kennen, een abstract expressionistische schilder en beeldhouwer die het aandurfde om industrieel geproduceerd staal te gebruiken, en die niet langer (zoals Moore) herkenbare menselijke figuren produceerde. Ook Caro ging abstract werken, met staal, zonder nog van sokkels gebruik te maken, of door – zoals in de kleinere Table pieces – objecten te produceren die onder het bovenvlak van sokkels doorlopen, als een bescheiden woekering. Het resultaat was vrolijk, licht en bij momenten bijna springerig. Sprekend blijft het lichtroze geschilderde Pompadour uit 1963, dat zich in de collectie van het Kröller-Müller Museum bevindt: stalen elementen – vijf platen, drie stijlen, vier krullen, een paar dunne stokken – die zich als een zootje ongeregeld, een sculpturale samenscholing, bij elkaar ophouden, maar die toch, op een of andere manier, een geheel vormen.

Door toedoen van theoreticus Michael Fried werd Caro een van de belangrijkste exponenten van de laatmoderne beeldhouwkunst. Niet toevallig plaatste Fried een foto van zichzelf tijdens een bezoek aan Caro’s atelier op de cover van zijn vele decennia omspannende essaybundel Art and Objecthood uit 1998. Fried schakelde het werk van de Brit in om zijn eigen formalistische theorie (die dicht aanleunde bij de opvattingen van godfather Clement Greenberg) verder te ontwikkelen, tegen het minimalisme en het conceptualisme in. Onbedoeld maakte hij impliciet duidelijk dat Caro een achterhoedegevecht leverde, door nog steeds werk te maken dat getuigde van een geloof in de pure, autonome en vormelijke kracht van de beeldhouwkunst. Die knellende omarming en de theoretische schermutselingen die ermee gepaard gingen, hebben het oeuvre niet bepaald gunstig beïnvloed, en Caro’s werk is na de jaren zestig nauwelijks geëvolueerd.

Toch heeft hij nu en dan geprobeerd om aan de dogma’s van het speelse maar abstracte formalisme te ontsnappen. Het meest grootschalige voorbeeld van een dergelijke poging is het openlijk figuratieve The Last Judgement Sculpture uit 1999, waarin klassieke (en massieve) elementen uit de beeldhouwkunst – sokkels, zuilen, kaders en lichamen – door de grote poort terugkeren. Tijdens een interview aan het eind van zijn leven, op YouTube te bekijken, gaf Caro eerlijk toe dat hij voornamelijk beeldhouwkunst heeft willen maken met slechts één onderwerp, met name de beeldhouwkunst zelf. The Last Judgement Sculpture – een groep van 25 beelden die lijden, dood, ondergang, zonde, boete en het hiernamaals verbeelden – beschouwde hij daarom als een anomalie: ‘It’s so romantic – I have my doubts about that kind of sculpture.’ Het werk werd voor het eerst in 1999 tentoongesteld op de Biënnale van Venetië, niet in de Giardini of het Arsenale, maar in de Antichi Granai, de oude schuren van Giudecca – een perifere plek op deze door Harald Szeemann gecureerde editie, die evenzeer aangaf dat Caro zich aan het eind van de twintigste eeuw niet bepaald nog in het brandpunt van de hedendaagse kunst ophield.

The Last Judgement Sculpture maakt twintig jaar later deel uit van de collectie van de Duitse zakenman Reinhold Würth, en is tot de zomer te zien in de Gemäldegalerie in Berlijn, als openingszet van een reeks gasttentoonstellingen waarmee Würth topstukken uit zijn verzameling kan tonen in de Staatliche Museen. De onmiddellijke nabijheid van schilderijen uit de vijftiende, zestiende en zeventiende eeuw, plaatst The Last Judgement Sculpture in een ruimere kunsthistorische context, waardoor de strijd tussen conceptualisme en formalisme tot minder dan een anekdote wordt herleid – in de zaalteksten of de brochure is er alvast geen sprake meer van. De verschillende staties van de als een kruisweg opgebouwde installatie – met niet bepaald subtiele titels als Without Mercy, Greed and Envy, Gate of Heaven, Salomé Dances, Hell is a City, Judas en The Door of Death – verwijzen openlijk naar de (grotendeels Bijbelse) iconografie die bepalend is geweest voor de westerse schilderkunst. Een instructieve bezoekersgids duidt alle thema’s en motieven in de sculpturen van Caro, om vervolgens door te verwijzen naar een tiental schilderijen uit de vaste collectie vlakbij, van onder meer Fra Angelico, Cranach, Bosch en Vermeer, waarin eveneens het Laatste Oordeel centraal staat – het moment waarop over alle mensen afzonderlijk een oordeel zal geveld worden door God, met een enkele reis naar de hel of de hemel tot gevolg.

Wat vooral opvalt dankzij deze vergelijking tussen The Last Judgement Sculpture en de schilderkunst uit vroeger eeuwen is de logge en donkere zwaarte van Caro’s beeldtaal, waardoor er nauwelijks nog lucht of ambiguïteit overblijft. ‘So viel Drama,’ hoorde ik een man tegen zijn vrouw zuchten tijdens mijn bezoek, en het is inderdaad merkwaardig dat een kunstenaar die enige decennia eerder Pompadour maakte, zich aan het eind van de twintigste eeuw genoodzaakt zag – naar eigen zeggen speelden voor hem de Joegoslavische oorlogen een grote rol – zo zorgelijk en drammerig uit de hoek te komen. Het lijden zoals de oude meesters het verbeeldden (Johannes die in een schilderij van Bosch in alle kalmte het visioen van de Apocalyps ontvangt uit de handen van een blauwe engel, of het even minutieuze als onnozele gekrioel dat bij Cranach uitbreekt nadat Jezus zijn finale besluiten meedeelt), wordt van de weeromstuit kleurig, enigmatisch en gewoonweg onbeslist. Dat het Laatste Oordeel positief kan uitdraaien, is iets waar Anthony Caro nauwelijks nog rekening mee hield.

 

• Anthony Caro. The Last Judgement Sculpture from the Würth Collection, tot 12 juli in Staatliche Museen zu Berlin, Gemäldegalerie, Matthäikirchplatz, 10785 Berlijn.