width and height should be displayed here dynamically

Theorie van de polyseksuele economie (Grundrisse)

Voor even lijken de heersende wetten niet langer van kracht.[1] In het midden en aan de rand van de dansvloer voegen twee tot vijf lijven zich samen tot onstabiele constellaties, maken zich weer los, verschijnen opnieuw in een andere samenstelling. Circulatie van monden, handen, konten. Telkens in een andere kringloop, op onbegane paden. Angst voor aanrakingen is er nauwelijks en ook weinig vrees om niet aangeraakt te worden. Niemand hoeft zich te laten inlijven, niemand wordt geacht buiten te moeten blijven. Het oorspronkelijke geslacht mag thuisblijven, in de gekende kast. Tentatieve homo’s of hetero’s, transen of (wat is eigenlijk de afkorting voor cisseksuelen? – precies:) cisten dansen, struikelen, vallen bij momenten voor elkaar, op weg naar de bar.[2] Zoals zo vaak brokkelt het taboe van de homoseksualiteit eerst af bij de vrouwen van uiteenlopende genders. Steeds opnieuw worden vol overgave de muren van de traditionele maar spontane koppeltjes gesloopt. Verschijnt er een tweetal, dan wordt het weer onderuitgehaald. Op drie niveaus: het gender (man/vrouw), de seksualiteit (homo/hetero) en het koppel (ik/jij). Zodra er reïficatie dreigt positioneren ‘polyseksuele activistes’ hun lichaam te midden van de verbindingen. Niet door de normatieve controle van een planeconomisch vijfurenplan, maar binnen de categorieën, de middelen van het verlangen zelf: door attractievere liaisons van lijven te creëren. Een polyseksuele party, een supersnelle onteigeningsmachine.

En dan, plots, alleen geanticipeerd door de wantrouwigen van aard, virtueuze circulatie: in de vroege uurtjes, minder mensen, meer drugs, grotere angst. Een onzichtbare hand nodigt ten (standaard)dans, met een ijzige greep. Herprivatiseringstendensen nemen hand over hand toe. Reterritorialiseringsgolven rollen over de dansvloer, langs de bar, via de toiletten naar de uitgang. Telkens weer verdwijnen ze per twee in de taxi’s. Drift of zoiets drijft de mensen de markt op en haalt hen er per twee weer af. De hetero-economie domineert, ‘Koning Oedipus’ triomfeert. Gedaan met het vermaak van de vrije ontplooiing, de sleur van alledag begint. En duurt in de met loontrekkenden bevolkte stedelijke ruimte in het slechtste geval vier dagen. Her en der blijven individuen in elkaar gedoken achter op de trappen, tussen de peuken, schudden tranen uit verschaalde bierflessen. (That’s the way it goes. Maar welke weg volgt id eigenlijk, aan welke wetten gehoorzaamt een economie van het verlangen die zulke verzakingen afdwingt? Welke regels volgt een distributie die rekening moet houden met de mogelijkheid van onderconsumptie?) Dat kan nog andere perspectieven openen dan het flesperspectief, op dat restje schuim met bruin bezinksel. Zoals altijd is ook hier een slecht humeur de geprivilegieerde gemoedstoestand om tot inzicht te komen. (De ontgoocheling wijst op hoop, want zonder hoop geen ontgoocheling; de hoop wijst op vervulling, dat is haar doel. Daartussen ligt een afstand. Dat is de enige factor die uit revolutionair perspectief interessant is.)

 

A. Het ruilproces

1. Liefdesmarkt

‘De loonarbeid berust uitsluitend op de concurrentie van de arbeidsters onder elkaar.’[3] Zo ook de liefdesarbeid. De liefdesmarkt – ruimtelijk geconcretiseerd in bijvoorbeeld clubs, cafés, internet: party – is gebaseerd op de onderlinge concurrentie van de geliefden, en dus zoals elke andere markt uitsluitend op de constructie van schaarste. Er zijn genoeg lovers voor iedereen maar niet iedereen krijgt er een, laat staan tien. Een schaarste die telkens opnieuw gecreëerd en door machtige instituties gegarandeerd moet worden; zonder schaarste valt er geen economie te bestieren. Dat genereert een behoefte-verlangen als subjectieve motivatie van de ruil. Het voelbare tekort, de te vullen leegte (psychisch/fysiek), wordt groots geïnstalleerd. In de monetaire economie door de scheiding van productiemiddelen en producenten en het instituut van het privé-eigendom. In de seksuele economie door de instituten heteroseksualiteit, monogamie, individuatie/individualisering/singularisering, etc.

De rijkdom van de seksuele economie uit zich als een ongelooflijke verzameling van de meest uiteenlopende lichamen die allemaal begerenswaardig zijn – en uitwisselbaar. Maar: beperking van het aanbod door de matrix van de heteroseksualiteit, d.w.z. de mannen concurreren onderling om de vrouwen, de vrouwen om de mannen. Het universum van de equivalentie is in twee gedeeld, de ruil is van bij het begin geblokkeerd. Bijgevolg een reductie van de substitueerbaarheid met niet minder dan vijftig procent op grond van het homoseksualiteitstaboe.[4] Net zoals bij het racisme, dat de seksuele ruil verbiedt van lichamen die qua kleur of religie verschillend gemarkeerd zijn.

Net als gedwongen heteroseksualiteit en segregerend racisme is ook monogamie (van de vaste relatie, handelsakkoord, afnamegarantie) vanuit het perspectief van de seksuele economie niet meer dan een beperking van de markt. Maar wel een die de lichamen onttrekt aan het domein van de circulatie en ze onderbrengt in het domein van de consumptie, dat in de meeste gevallen gelijk is aan een domein van (seksuele) niet-consumptie. Monogamie ruilt vrijheid voor zekerheid en volgt eenzelfde logica als de verzaking aan consumptie in ruil voor een vaste arbeidsplaats.

Maar ook de lichamen die overblijven ruilen niet zomaar, niet vrij met elkaar. Onderling gebruik, een lichaam voor een lichaam zolang er behoefte aan is, zo simpel zou het kunnen zijn. Maar een fijnmazig patroon van delicate rangordes lijkt de ruil te structureren. Het is alsof in het dagelijkse leven de fantasie overwintert van een huwelijk met iemand van de eigen stand, of sporen van rassenideologie in de gradaties van legitieme kruisingen. Zichtbaar in de reacties op een koppel dat duidelijk ongelijk rijk of knap is samengesteld en die bijvoorbeeld zoals in de sitcom Seinfeld luiden: ‘S/he could do a lot better than her/him’ (in de aflevering ‘The Wait Out’). In de spin-off van Friends, Joey, wordt deze logica aan de hand van een mathematisch equivalent gedemonstreerd: ‘You want to choose someone at about the same level of hotness as yourself. You can go two points in either direction, but I wouldn’t do much more than that. […] I, for example, am a 9. That means I could be with a 7 or a hypothetical 11. Another option for me would be a 4 and a 5. Three 3s. Or, but I wouldn’t recommend this, nine 1s.’ (In de aflevering ‘Joey and the Student’. Natuurlijk mislukt de bewijsvoering omdat een cijfer dat lager is dan het gemiddelde maar zelden toegang krijgt tot dat uitgezuiverde televisie-universum.)

 

2. Aantrekkingskracht als waar

De seksuele economie kent lichamen dus kennelijk waarde toe. En wel een verschillend hoge waarde aan verschillende lichamen. Wat is dat gemeenschappelijke derde dat de onderlinge ruil van de lichamen bepaalt, wat bepaalt de waarde van de geseksueerde, seksuele waren? Arbeid, geseksueerde, (gendergerelateerde) seksuele arbeidstijd, d.w.z. arbeidstijd die de lichamen seksueert en (gendergerelateerd) seksualiseert. Niet arbeidstijd als dusdanig, niet de individuele arbeidstijd (dan zou diegene de mooiste zijn die het langst in de badkamer zit (the Badman) – hoe mooi zou dat niet zijn), maar de arbeidstijd die volgens het maatschappelijk gemiddelde nodig, d.w.z. genormeerd is. Uitvoerige arbeid vooraf: de mode volgen – informeren, kopen, passen; het lichaam verzorgen – douchen, scheren, epileren, deodoreren; zich opmaken – schminken, poederen, stylen, spiegelen. Investeringen die de waarde moeten laten stijgen, arbeid (aan de aantrekking)skracht. Gegenderde arbeid die genders produceert: grappen maken/lachen, kijken/bekeken worden, tegen de muur leunen/dansen etc. De waar die de geseksueerd-seksuele arbeid, op appeal gerichte arbeid produceert is aantrekkingskracht als waar. Haar waarde bepaalt het aantal en de waarde van de geseksueerd-seksuele waren waarmee een lichaam kan ruilen.

Procedé van het aankleden, zich optutten: van de mannen tussen aanhalingstekens vergt het een beetje arbeid vooraleer ze ten tonele kunnen verschijnen, van de vrouwen tussen aanhalingstekens vergt het veel meer arbeid. Meer arbeid ook in de homo-economie, (voorheen) een beetje minder in de lesbische. (Maar ook de breuk, de lesbische bijvoorbeeld, met de arbeid in dienst van het heteronormatieve lichaamsideaal en/of de constructie van nieuwe/andere schoonheidsnormen vergt moeite/inspanning/arbeid – met name antiarbeid/alterarbeid/transarbeid.)[5] Dit toont aan dat de aard van de gemiddelde geseksueerd-seksuele arbeidstijd, d.w.z. de maatschappelijke norm, gediversifieerd wordt aan de hand van de categorie van het bezit van de productiemiddelen, d.w.z. van de normen. Zij institutionaliseren verschillend gemarkeerde lichamen als machinerie van verschillende productiviteit en bepalen daarmee de mate van appellatieve arbeid (labour of sex appeal) die deze moeten spenderen om een bepaalde waarde te bereiken.[6] De productieve machinerie, dat is het dunne lichaam, het bourgeois lichaam, het mannelijke lichaam, het niet-misvormde lichaam, het cisgender lichaam, etc. De arbeid die deze lichamen moeten verrichten is in verhouding geringer dan die van het dikke lichaam, het proletarische lichaam, het vrouwelijke lichaam, het misvormde lichaam, het transgender lichaam, etc. Waarbij bijvoorbeeld de raciaal opererende norm een paradoxale machinerie is die tegelijk degraderend en exotiserend werkt. Het schoonheidsregime (statusregime) jaagt de individuele arbeid aan de waardestijging van sommige lichamen enorm de hoogte in. Tegelijk verschilt de aard van de verrichte arbeid van lichaam tot lichaam. Sommige lichamen die zich niet kunnen meten met de schoonheidsnorm kunnen dat compenseren met de accumulatie van macht, intellectuele arbeid etc. en worden daardoor in de regel mannelijk genoemd.

Vanaf een bepaald punt in de ontwikkeling van de productieve kracht, van geneeskundige technologie, kan schoonheid volledig volgens de maatstaf van abstracte arbeid gekwantificeerd worden. Tenminste, zo luidt de ideologie, want zelfs in metropolen laat de vervulling van de verjaardagswens ‘Nieuw Lichaam’ te wensen over. Zo functioneren de normen (elk op een andere manier, klasse anders dan kleur en dan gezondheid) op dubbele wijze: als machinerie en de facto – kwantiteit slaat om in kwaliteit – als marktgrens. De overschrijding van die grens is doorgaans even waarschijnlijk als wanneer een ramenlapper opklimt tot miljonair door harder te werken – en om dezelfde reden faalt: geen bezitter van productiemiddelen. (Met als effect een territoriaal-verticale opsplitsing van de markt in markten, perifere en metropolitane, de Witte Ruimte, gevolg van racistisch toegangsbeleid dat, analoog aan de EU-invoerbeperkingen, niet-wit gemarkeerde lichamen buiten de grenzen houdt, net zoals het klassengetto, dat vluchtpogingen al onmogelijk maakt bij het horen van hun flirtjargon.) Maar dat is van geen belang voor de norm die ongelijke lichamen meet aan een gelijke waarde en ze daardoor als ongelijk produceert en ongelijkwaardig maakt.[7] Dieet, cosmetische chirurgie, hormoonbehandeling, levenslang leren, huidbleken, een workshop communicatie, diode laserontharing etc. zijn dus vormen van arbeid die gemeten kunnen worden aan het maatschappelijk gemiddelde van de noodzakelijke arbeidstijd. Sommige lichamen hebben, door een productievere normmachinerie, dagelijks bijvoorbeeld twee uur nodig om een bepaalde aantrekkingskracht te bereiken/behouden (re/produceren), andere bijvoorbeeld zes uur directe of indirecte, in geld omgezette en in cosmetische chirurgie etc. geïnvesteerde (loon)arbeidstijd. Maar daarna hebben ze gewoon dezelfde waarde. Gemeten aan de norm is de werklast die in extra dieeturen etc. geïnvesteerd werd niet meer dan een niet-productieve, zij het noodzakelijke besteding.

Net als bij de waar in het algemeen en de arbeidskracht als waar in het bijzonder is ook meer specifiek bij de aantrekkingskracht als waar de waarde niet gelijk aan de realisering ervan. De fluctuerende prijs van de waar aantrekkingskracht kan stijgen door schaarste. Net zoals hij kan dalen door een al te grote beschikbaarheid. ‘I kissed James.’ ‘So what? Who hasn’t.’ Ook dat was traditioneel gereguleerd volgens gender, tussen de polen held en hoer. Die restricties, die beperkingen van de markt zijn grotendeels weggevallen, en leiden nog een schimmig leven als residuaal bestaan. Bovendien blijft het beste en duurste product soms onverkocht liggen, en moet het onder de waarde, tegen een lagere prijs geliquideerd worden. Het komt dan tot een uitverkoop van de laatste stuks. In sommige milieus heeft daarvoor de even nuchtere als toepasselijke term ‘restneuken’ ingang gevonden.[8]

Als de ruil is afgehandeld begint de consumptie, maar zoals we weten (insert feminist critique) niet de vrije tijd. Wel zoals eerst de circulatieve arbeid nu de consumptieve arbeid, wel reproductie. Mannen en vrouwen (van bijna alle genders) houden de aanhalingstekens aan, ook wanneer ze zich helemaal hebben uitgekleed. Dan zeker. Dan komt de test van de jarenlange training, de dure leerscholen: ademtechniek, luid-stil-passief-actief spelletjes, genitaliënkunde, autogene scheiding van hoofd- en handenarbeid, lichaamstechnologie, orgasme-enscenering. Maar dat is hier niet het onderwerp. Als productieverhouding, als arbeid is seksualiteit het onderzoeksobject van de contraseksuele theorie. De theorie van de polyseksuele economie beschouwt seksualiteit als waardevorm, vanuit het perspectief van een ruilproces.

 

3. Waarde en geld

Ook al maakt waarde deel uit van de seksuele economie, toch bestaat er geen algemeen equivalent, geen geld. De fallus bijvoorbeeld kan alleen als algemeen equivalent functioneren onder de voorwaarden van het historische patriarchaat, waarin de man vrijelijk over het lichaam van de vrouw beschikt en de dochter het eigendom is van de vader, net zoals de echtgenote dat is van de echtgenoot. Hier fungeren vrouwen als waren, objecten die verworven en weer weggegeven kunnen worden, met een waarde die enkel de bezitter van de fallus (van het geld) kan uitbetalen. Marx: ‘De waren kunnen niet zelf naar de markt gaan en zij kunnen zichzelf niet onderling uitwisselen. Wij moeten dus hun hoeders in ogenschouw nemen, de warenbezitters. De waren zijn dingen en dus weerloos in handen van de mensen. Wanneer zij niet gewillig zijn, kan de mens geweld gebruiken, anders gezegd: zich er meester van maken.’ En in de voetnoot bij deze passage: ‘Zo somt een Franse dichter […] onder de waren, die op de markt van Landit te vinden waren, naast stoffen, schoenen, leer, landbouwgereedschappen, huiden, enzovoort, ook femmes folles de leurs corps (vrouwen bezeten door hun lichaam) op.’[9]
Ook al heeft in dit voorbeeld een valutawissel plaatsgevonden, een transformatie in de monetaire economie (fallus à franc/sterling), dan nog geldt: vrouwelijk verlangen kan zich in zo’n context niet ontwikkelen, homoseksualiteit kan zich niet kapitaliseren, maar alleen buiten de economie bestaan. Ook al was er in de seksuele economie een algemeen equivalent, fallisch geld, daarom nog geen kapitaal. Ook een vrouwenheld als Don Juan kon het sexappeal dat hij op basis van warenlichamen had geaccumuleerd enkel indirect in de weegschaal van de ruil der geslachten leggen en moest elke vrouw opnieuw de indruk geven dat dit dan misschien niet de eerste maar toch zeker de laatste en beste kringloop was. Van reproductie in een ruimere hiërarchie dus nauwelijks een spoor.

Vrouwen treden vandaag – twee vrouwenbewegingen later – als rechtssubjecten op, als vrije warenbezitters met zelfbeschikking over hun aantrekkingskracht. Daarom geldt: het geseksueerd-seksuele subject/object is net als het proletarische tweevoudig: warenbezitter en waar. Daarbij verschilt de mogelijkheid om te beschikken over de arbeidskracht als waar van die over de aantrekkingskracht als waar omdat de prijs van niet-ruilen/onthouding, namelijk niet-consumptie/honger, in het tweede geval gemakkelijker te betalen is. Maar hoe dan ook is een uitstap uit de seksuele economie nauwelijks realiseerbaar. De aan de circulatiesfeer onttrokken en in een romantische partnerrelatie opgeborgen aantrekkingskracht behoudt latent haar (dalende) waarde.[10] Ook ontwaarding en zelfs waardeloosheid, bijvoorbeeld ten gevolge van antinormatieve (niet-/intentionele) performantie, markeren posities op de tableau économique. Dat laatste leidt, eerder dan tot het verlaten van de economie, tot ontwikkeling/ontsluiting van (nieuwe) lokale markten (b.v. subculturen), waarvan de waardeschalen anders afgesteld zijn of door alternatieve schoonheidsregimes gereguleerd worden en zich niet noodzakelijk hiërarchisch verhouden tot de hegemoniale markten. Ook zonder geld, evenwel, is in de differentiaties de tendens voelbaar van globale, door de cultuurindustrie gedragen levellings. Nog duidelijker dan met de vrouwelijke warenbezitter wordt de these van een algemeen equivalent van de seksuele economie (d.w.z. de fallus) gefalsifieerd met het bestaan van een homoseksuele economie die, hoewel ze vandaag gemakkelijk als economisch herkenbaar is, in vroegere theorieën eerder beschouwd werd als een onderbreking van de economie, in het beste geval als subversie.[11]

Maar bovenal kan er in de seksuele economie geen algemeen equivalent bestaan omdat niet alle lichamen onderling uitwisselbaar zijn. Het is alsof je met geld (b.v. euro’s) maar de helft van de waren (knopen) zou kunnen kopen, terwijl je voor de andere helft (bretellen) ander geld nodig hebt, of andere namen; een perifere overgangseconomie zonder periferie, zonder overgang. De seksuele economie hinkt bij de monetaire achterop, we ‘fucken feodaal’. Maar dat betekent nog niet dat de seksuele economie een economie is van gebruikswaarden of behoeften.

 

4. Eenvoudige, enkelvoudige, niet-toevallige waardevorm

De seksuele economie bevindt zich dus in een eenvoudige, enkelvoudige maar niet-toevallige waardevorm (vorm I). Geen enkele waar kan hier een algemene waar, een geldwaar worden. En ook de starware, drager van een buitengewoon hoge waarde, wordt, hoewel door duizenden begeerd, daarom nog geen algemeen equivalent. Integendeel, ze wordt niet deel van een totale maar van een ontplooide waardevorm (vorm II). Star-waar a = x waar b, y waar c, z waar d, etc. – omdat de waar met de hoogste aantrekkingskracht aantrekkelijk werkt voor alle anderen. Waarbij x, y en z hier niet zozeer voor kwantiteit, het aantal lichamen, staan maar eerder voor verschillende kwaliteiten, markeringen, d.w.z. productiemiddelen, machinerie. Niettemin: al gebeurt het zelden in de praktijk, virtueel (als maat) kan de waarde van een lichaam met een hoge aantrekkingskracht (bijvoorbeeld 10) wel uitgedrukt worden door meerdere minderwaardige lichamen (bijvoorbeeld 2 x 5).

Principieel (krachtens de universaliteit van de equivalentie) zouden alle waren zich onderling kunnen uitwisselen/omruilen. De marktbeperking van de heteroseksuele, raciaal opererende, etc. regulering verhindert dat, ook bij de star-waar (Keanu Reeves noch Johnny Depp kunnen zonder omhaal hun waarde omwisselen tegen de meerderheid van de mannelijke waar in). Terwijl het schoonheids(status)regime waarden vastlegt – en geen grenzen. De ruil onder ongelijke waren kan dus wel degelijk plaatsvinden en de star-waar kan ruilen met om het even welke profane waren. Maar alleen in heel specifieke contexten (de eiland-robinsonade) en doorgaans met compensatie op een ander economisch niveau (geld of de altruïsmekick) is het lichaam met de hogere waarde bereid zich weg te cijferen beneden zijn waarde. Maar ook bij een gelijkwaardige ruil zijn de lichamen niet noodzakelijk gelijk (hun posities inwisselbaar).

Neem nu de heteroseksuele ruil: de hiërarchie der geslachten installeert zich in de positie die de lichamen en dus de (gendergerelateerde) maskerades in de ruilvorm innemen. Het mannelijke lichaam bevindt zich in de relatieve waardevorm, het vrouwelijke in de equivalentvorm. Marx: ‘De broek drukt zijn waarde uit in de rok, de rok dient als materiaal van deze uitdrukking. De eerste waar speelt een actieve, de tweede een passieve rol.’[12] Dat betekent: activiteit/passiviteit, gespiegeld/spiegelend (let op de subversieve grammatica), subject/object, geest/lichaam, begeren/begeerd worden (niet te vergeten de feedbackvorm begeerd-willen-worden).[13] Het vrouwelijke lichaam neigt naar een eenzijdige uitdrukking van de mannelijke waarde, verkrijgt dus schijnbaar zijn waarde pas via hem, in de ruil. ‘Natuurlijk impliceert de uitdrukking ‘1 broek = 1 rok of 1 broek = 1 rok waard’ ook de omgekeerde verhouding: 1 rok = 1 broek, kortom ‘draag wat je wil’.’[14]

Precies die wederkerigheid is voorhanden in de homoseksuele economie, terwijl ze in de heteroseksuele economie geblokkeerd is. Weliswaar niet systemisch, niet economie-immanent. Maar historisch contingent door politieke, seksuele, juridische, symbolische manieren van regulering. Butch/femme, bottom/top maken het schema nog complexer en denaturaliseren het.

 

5. Seksuele en monetaire economie

Hoewel er in de seksuele economie geen geld bestaat, kan ze aan de monetaire gelinkt worden. Als een soort simpele valutawissel. Geseksueerd-seksuele arbeidstijd wordt geruild voor loonarbeidstijd of ook meerarbeidstijd (revenue). Met als grootste verschil dat in de figuur van de koppelaarster/pooier een eigenaar van waren optreedt die niet tegelijk ook (in dezelfde economie) als waar functioneert. En seksuele praktijken krijgen direct een prijs aan de hand van een historisch variabel schema van perversiteiten. De hiërarchie der geslachten blijft ruwweg gelijk.

Doorslaggevend voor de verhouding van de seksuele en monetaire economie is veeleer een verbinding op een heel ander niveau. De kapitalistische economie is de voorwaarde voor de seksuele economie. Aan de ene kant, als voorwaarde voor de concurrentie, de materiële constructie van het individu als singlehuishouden dat een bepaalde ontwikkeling van de productieve kracht verlangt, en aan de andere kant als de monade van de waar waarin de maatschappelijke, (gedwongen) gemeenschappelijke samenhang welhaast fetisjistisch onuitgesproken blijft.[15] Dat individu moet op twee manieren vrij zijn, ten eerste vrij van het klassengebonden economische huwelijk, lijfeigenschap onder het commando van het instituut ouders, ten tweede vrij als geïndividualiseerd subject, vrij van de beschikking over de reproductiemiddelen die slechts collectief mogelijk is. Ondanks woongemeenschap, incrowd, vriendschap, richt het politiek-economische appel zich tot individuen: alleen naar de winkel, alleen aan de afwas, alleen werken, alleen belastingen betalen, altijd opnieuw in je eentje op de proef gesteld. Zo betreden de individuen de arena van de liefdesmarkt, de sfeer van libidineuze circulatie, als geïndividualiseerde subjecten, vreemd voor elkaar, elkaar ontvreemd. De fetisj liefde – een burgerlijke constructie – is uitdrukking + toedekking van die monadenleer; overwinning van de individualisering met behoud van de reële scheiding is zijn ideologie. De materialiteit van die ideologie valt grofweg samen met het einde van het familiebedrijf. ‘Opheffing van het huisgezin!’[16] De vervulling van die prognose is dringend aan de orde en al lang een reële tendens.

In tegenstelling tot vroegere/andere modellen van seksuele economie kan de theorie van de polyseksuele economie ook homoseksualiteit, transseksualiteit et al consistent als economisch theoretiseren.[17] Dus geen toedekking van deviaties noch hun verheerlijking als het ‘compleet andere’. De theorie van de polyseksuele economie is daarmee de uitdrukking van een historisch proces waarin heel de vroegere strijd voor integratie en verandering (vrouwen/homo’s/transen/etc.) uitmondt en blijft bovendrijven. Deze theorie laat op een historisch unieke wijze de mogelijkheid zien van een seksuele economie die voor het eerst in de geschiedenis niet gestructureerd is volgens feodale klasse noch raciaal-seksistische segregatie, een universele (wereld)markt waarop alle lichamen als waren optreden en onderling uitwisselbaar zijn (met hoeveel vertraging, zie 1789).

 

B. Het transformatieproces

1. Kritiek

Dit oogpunt maakt duidelijk dat de kritiek die zich vanaf de jaren zeventig met begrippen als eigendom/aanspraak op de monogame relatie richtte en op de jaloezie als haar emotionele pendant, gemeten aan haar eigen programma niet echt antikapitalistisch is. Als kritiek van het fordistische accumulatieregime wil ze de waarden die in getrouwde, hier dus in de hetero- en cisseksuele spaarkousen (de wifebeater, killer van erotiek) braak liggen, herkapitaliseren en in de circulatiesfeer invoeren. Uit het perspectief van de liefdeseconomie betekent bijgevolg ook de afschaffing van patriarchaat, genderbinariteit, heteroseksualiteit slechts een liberalisering van de markt. Afschaffing van de monogamie is dan afbouw van het protectionisme en zijn rigide strafmaten en enge grenzen (en daarmee ook van het genot van de grensoverschrijding). Lovenswaardige liberalisering, i.e. economisering: afschaffing van de heteronormativiteit betekent een efficiëntietoename van bijna honderd procent. De verwachtingen voor het vrijkomen van capaciteiten in de zin van ruil/verbruiksmogelijkheden liggen bij de onttroning van de koppelmonogamie mogelijk nog hoger, al naargelang de leeftijd.

Zo blijft, vrij en ongebonden (de veralgemeende democratische permissie die neigt naar deseksuering), de valkuil van de seksuele bevrijding voortbestaan, met protagonisten die zich bevrijd konden voelen op basis van een ideologisch gegarandeerde continue beschikbaarheid van vrouwelijke lichamen die niet moeilijk doen. Bovendien betekent de realisering van de universele equivalentie zoveel als de totalisering van de waardevorm, en vermindering van de schaarste is tegelijk uitbreiding van de concurrentie, d.w.z. niet ‘allen met allen’, maar ‘elkeen met elkeen’, dus ook ‘tegen elkeen’. De liberalisering is geen bevrijding van individuele/subindividuele differentie maar haar waardegebonden normering. En dus enerzijds aanhoudende ongelijke verdeling van productiemiddelen (à uitbuiting) en anderzijds veralgemeende verhoging van de productiviteitsdwang. De ideologie van de work-out noemt deze tendens bij zijn naam.

Liberalisering van de economie betekent dus de afschaffing van haar beperkingen en niet de afschaffing van de economie zelf, waar het hier om gaat. Gezocht wordt een wijze van vermaatschappelijking die niet gelijk is aan de vormen van onderconsumptie en crisis van de singlesmarkt noch aan die van het koppel, het huwelijkscontract, het handelsakkoord van (on)beperkte duur. Dus geen protokapitalistische economie van de algemene concurrentie noch socialistische planeconomie die ten eeuwigen dage de armoede reguleert (één, echt maar één stuks aantrekkingskracht voor elkeen). Zo geformuleerd springt de oplossing van het probleem meteen in het oog: we zijn op zoek naar ccommunisme.[18]

 

2. Party

De (polyseks) party is deel van de ‘werkelijke beweging die de huidige toestand opheft’ wanneer ze geen circulatie betreft voor latere consumptie, geen middel voor het doel van het tweetal noch een autistisch doel op zichzelf, geïsoleerd plezier in de opheffing van de grenzen van de nuchtere, alledaagse kennismaking.[19] Wanneer ze meer is dan de instrumentele flirt om iemand aan de haak te slaan op singlesparty’s, meer ook dan de genitale reductie van de lichamen, de narcistische body count (onverschilligheid van het getal: I fucked twelve tonight) van de seksparty’s. Ze forceert de tendens van de voortschrijdende economisering en neigt tegelijk naar de opheffing ervan wanneer ze in de universaliteit van eindeloze differentie die de lichamen als vreemde entiteiten bij elkaar brengt het potentieel omarmt van een gewijzigde vermaatschappelijking. De universaliteit van eindeloze differentie waarin de scheiding zich paradoxaal genoeg aan de kant van de universaliteit situeert, in de gelijke vermaatschappelijking van waarde (gelijkWaardigheid), die toelaat de van elkaar gescheiden lichamen ‘achteraf’ te vergelijken. De lichamen zijn gelijk in de mate dat ze allemaal onderworpen zijn aan de macht van dezelfde waardewet. En ongelijk in de mate dat die macht hen niet allemaal even hard treft. Pas wanneer ze gemeten worden aan de ene norm zijn ze kwantificeerbaar als meer of minder, universeel hiërarchiseerbaar. Het is het schoonheidsregime dat de lelijke lichamen produceert en daarmee de angst die hen allen in z’n greep houdt: over te blijven.

 

3. Liefde

Als contrast hiermee verschijnt de emancipatorische dimensie van de liefde ten tonele, met haar devaluerende functie. Vast te stellen in de verwaarlozing die in een vaste relatie optreedt wanneer beide partners minder arbeidstijd in sexappeal investeren. Duidelijker nog wanneer in een romantische partnerrelatie op de vraag ‘Vind je mij mooi?’ als antwoord volgt ‘Ja, omdat ik van je hou’, wat immers geen antwoord is op de vraag maar gewoon een bekentenis van het verlies van oordeelsvermogen. Alsof schoonheid een kwestie van persoonlijke mening is en geen objectieve maatschappelijke categorie voor de classificatie van lichamen, d.w.z. macht. De illusie dat er hier ook maar één jota subjectief gevoel aan te pas komt, is wat de geliefden verblindt en wat gered moet worden. En alleen maar gered kan worden door de noodzaak van die ideologie op te schorten. In seksueel verlangen, libidineuze behoefte, de fetisj liefde, kortom: in tekort (schaarste), komt alleen maar de specifieke sociale organisatie tot uitdrukking die de kern uitmaakt van kapitalistische vermaatschappelijking. Monadenleer van de waar. Eenzaamheid van de aantrekkingskracht, van de attractiviteit op het gebied van de structurele afstoting. Het is dat wat irriteert. Zoals honger tijdens het eten de ontplooiing van de smaakzin blokkeert, zo blokkeert het fundamentele tekort, dat zich uit in gereïficeerde en dus negatieve afhankelijkheid, de ontplooiing van de lust. Het gezegde wil: L’amour est l’enfant de la liberté. Dat krijgt nu een andere uitleg: vrijheid, die als positief principe alleen collectief, alleen communistisch haalbaar is, maakt liefde uit noodzaak, als fetisjistische uitdrukking van onvrijheid, overbodig, of juister: die vrijheid heft dat soort liefde op.

 

4. Partner, single. Vriendin

Dat betekent de keuze afwijzen tussen vrijheid (van circulatie) en zekerheid (van gegarandeerde en gegarandeerd beperkte consumptie). Dat betekent de structuur bekijken die de twee polen van die uitsluitende keuze (inclusief de reformistische optie ‘open relatie’) omsluit, ze als binaire alternatieven vooropstelt. Dat betekent vooral ook de sfeer van het ruilproces verlaten. Koppel en single verschijnen dan als twee kanten van een hiërarchische dualiteit die zoals elke dichotomie – natuurlijk – gedeconstrueerd moet worden. Single zijn als afwezigheid van een koppelrelatie, als haar tijdelijke onderbreking die geen alternatief toelaat. Dat miskent het feit dat het tegendeel van opgesloten niet noodzakelijk buitengesloten is, dat wie geen deel is van een tweezaamheid niet noodzakelijk eenzaam is. Dat miskent het feit dat de vriendin niet noodzakelijk de partner is. Neither girl- nor boy-friend, just friend, friends. Zij zijn het onzichtbare derde, de lege plek in de dichotomie single-partner. Deel van de seksuele economie als algemeen proces van reproductie (productie, circulatie, consumptie) maar dan onuitgesproken en bedekt. Zoals de vrouw de arbeidskracht van de man reproduceert, doet de vriendin dat ook met die van de vrouw. Het is het discours van vriendschap tussen vrouwen waarop de romantische partnerrelatie steunt, als een supervisie voor de relatiearbeid van de vrouw die aan haar relatie werkt. ‘Hoe gaat het?’, ‘Hebben jullie nog ruzie?’, ‘Hoe gaat het met hem?’ Een voortdurend en onbetaald therapeutisch gesprek. Uitgaande van heteroseksualiteit en daarmee genderbinariteit beantwoordt het aan de volgende regel: meestal van vrouw tot vrouw, vaak van man tot vrouw, soms van vrouw tot man, bijna nooit van man tot man. Daarbij kan de vriendin natuurlijk ook de beste vriend zijn, het prototype van de vriend die ongelukkig verliefd is en bij elke relationele breuk of ruzie aangesneld komt en hoopvol te hulp schiet maar meestal met lege handen achterblijft of, na een uiteindelijk uit medelijden ingewilligde relationele proefperiode, definitief bedankt wordt. Een rol die ook een meisje kan spelen, zolang het lesbisch-zijn niet officieel wordt. En daarom is het voor de vrouw van de wereld niet alleen hip maar ook functioneel om die plek van beste vriend meteen met een homo te bezetten.

In elk geval, hoeveel meisjes hebben elkaar niet gezworen dat hun vriendschap belangrijker was dan welke vrijage ook, dat geen enkele man van welk allooi ook de vriendschap nog onder druk zou kunnen zetten? Meestal net nadat ze van zo iemand zijn gescheiden. En tot ze opnieuw zo iemand leren kennen. Misschien heeft dat aan de andere kant ook bestaan, bij de jongens, tenminste daar waar nog een beetje tederheid toegestaan was. Het waren loze beloftes. Ze werden even vaak verbroken als gedaan. Ze hielden nooit lang stand. Toch werden ze geloofd. Een lange geschiedenis van gebroken harten, minder glamoureus dan die van de officiële tienerbiografie. Maar de geschiedenis van een hardnekkigere krenking, gevormd door een aanhoudend wantrouwen tegenover de vriendschap. En precies daarom leeft ze verder. De belofte werd gedaan maar nog altijd niet nagekomen; ze wacht op haar realisering. Is het geen tijd om de belofte te hernieuwen? Niet met dezelfde messiaanse kracht van toen uiteraard en zonder blind vertrouwen. Maar een eenvoudig verzoek zou al volstaan: laten we het nog een keer proberen. Deze keer stellen we elkaar niet teleur. Ik beloof het.

 

5. Verder

En wat als het verzoek niet volstaat? Dan zijn er andere middelen nodig. Alle Romanzen stehen still, wenn dein zarter Arm es will.[20] Net zoals de Italiaanse repro-arbeidsters een staking in het huishouden overwogen (een repro-staking op alle fronten – seks/kinderen/huishouden), lijkt nu ook een staking van de vrouwenvriendschap een optie. Maar dan wel omgekeerd. ‘De kritiek van de romantische partnerrelatie moet daar beginnen waar die relatie ook zelf begint, bij de ontoereikende opvattingen over vriendschap.’[21] Het is precies de zwakheid van de vriendschap die de romantische partnerrelatie mogelijk want noodzakelijk maakt. Dus niet staken, zich niet terugtrekken maar uitbreiden, vriendschap zelfs ook normatief boven partnerschap stellen, de reële tendensen in die richting verder versterken. Daarbij bestaat de eenvoudigste expansietechniek erin net die gedragingen uit te breiden die in de romantische partnerrelatie werden aangeleerd en er typisch voor zijn. De bekende onaangename eigenschappen die zo’n relatie uitmaken zijn: beledigd zijn of doen alsof, zich aanstellen, mokken, de bitch uithangen, eisen stellen, kortom: een scène maken omwille van de scène. Al datgene wat in de realiteit de ‘romantische’ relatie scheidt van de ‘rationele’ (en wat al inherent is aan het model van de vrouwenvriendschap). Hysterische buien publiek maken, dus. Wie dat niet aankan trekt zich terug in de romantische partnerrelatie, waar de ware terreur van de intimiteit begint. Verder. Veralgemeende verantwoordelijkheid waarbij iedereen er ook op let dat niemand in de shit belandt. Met z’n drieën, vieren, x-en naar huis gaan. Geen achterblijvers. En wie zegt dat de nacht ooit moet eindigen? Regelmatige sleepovers – tijdens de week. Verder. Praatgrage openheid, bij momenten ook de zwijgzaamheid die nodig is om je onbekommerd te laten vallen in dat veelknopige net. Ook hieruit zijn er nog andere inzichten te halen – niets staat een emancipatorische theorie slechter dan het monologiseren. Verder. Met je beste vriendin slapen (have sex with your best friend). En ook in nuchtere toestand. In de consumptieve ruil: devaluatie van de genitale valuta and so on. Verder. Samen in bad. Zolang er zondagen zijn: institutionalisering van lange knusse dagen in ondergoed voor de tv. Grotere bedden.

Kleine stappen in de richting van een andere vermaatschappelijking, stappen die vertrekken van de omwenteling van alle materiële reproductievoorwaarden of ertoe leiden, etc. Grond/familie noch atoom/gen. Trapsgewijs voortschrijdende collectiviteit, dus niet als een alomvattende kring maar eerder als netwerk, veelheid van in elkaar geschoven, expliciet open ringen. En niet de zekerheid van een voorgeprogrammeerde harmonie die – tot de dood ons scheidt – de toekomst laat uitdoven.[22] Op de achtergrond sluimert hier stilletjes het gevaar van repressieve vermaatschappelijking. Dan helpt geen gejammer dat het deze keer heel anders is bedoeld. Beter de oren spitsen voor dat zachte gesnurk en erop letten dat het niet plotseling stopt en het beest wakker wordt. En vooral dus ook bij de magische formule van knarsend-glinsterende vriendschapscontexten in het achterhoofd houden dat de vrouwenvriendschap niet alleen glinstert maar ook knarst.[23] Dan kan ze de vrije associatie zijn die niet al op voorhand begrensd wordt door fysieke gedaanten en die geen enkele mogelijke verbinding tussen alle mogelijke lichamen uitsluit. Alzijdige uitwisselbaarheid is haar voorwaarde, en die overwint ze. De terecht ten grave gedragen teleologie weer opgraven, want de economisering is de zware artillerie die de idiotie van de heteroseksualiteit wegveegt, de bekrompenheid van de genderbinariteit and so on, en al het feodale en vaststaande verdampt.[24] In die economisering houdt de lust zich weliswaar nog aan restricties van schoonheid/gezondheid en genitaliteit, maar bestaat ze niet meer alleen binnen de strenge restricties van gender, van kleur. Want: waar de markt overbodig begint te worden en de normatieve valuta ontwaard zijn, begint het ccommunisme, polyseksueel.

 

Noten

1. De toegevoegde titel van de tekst verwijst naar Marx’ voorstudie (Rohentwurf) voor onder andere Das Kapital, pas in 1939 en 1941 onder de titel Grundrisse der Kritik der politischen Ökonomie gepubliceerd. Adamczak ontleent aan Marx’ notities naast het discours ook de bij momenten sterk elliptische zinstructuur; de Arbeiter worden bij haar Arbeiterinnen (noot van de vertaler).

2. Cisseksualiteit – uit het Latijn: de tegenhanger van transseksualiteit, dus, profaan gesproken, niet gene kant maar deze kant.

3. Karl Marx en Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, vertaald door Herman Gorter met correcties door Bert Altena, Marxistisch Internet Archief, https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1848/manifest/manif1.htm

4. De seksuele economie komt overeen met een bepaalde psycho-economie. Sublimatie en substitutie, die in de herhalingsdwang de chronisch vrij gekomen plaats van moeder, vader, pama, mapa opnieuw willen bezetten, functioneren volgens de logica van genderequivalentie. Het homoseksualiteitstaboe verhindert het vrije fluctueren van de uitdrukkingsvormen van waarde, van lichamen als dragers van seksuele waarde.

5. Van die voormalige lesbische breuk met vrouwelijke schoonheidsidealen die ten dienste staan van de mannelijke blik is echter in The L-Word nauwelijks nog iets overgebleven. Die kritiek wordt in de serie ook wel gethematiseerd: in het tweede seizoen toont ze zich in de zelfreflexieve representatie van de mannelijke voyeur en in aflevering drie van het derde seizoen, ‘Lobsters’, deconstrueert ze zichzelf voor de ogen van de niet-burgerlijke plattelandsbutch.

6. De machinerie van het kapitalistische type bestaat erin dat men zich dood werk eigen maakt. Dat geldt niet voor de norm die de seksuele economie regeert. Evenmin is daar sprake van gedaanteverandering/metamorfose, van een reproductieve kringloop van welke rangorde ook, en dus ook niet van kapitaal.

7. Zie ook Karl Marx, Kritiek op het programma van Gotha, Marxistisch Internet Archief, https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1875/1875gotha.htm

8. Adamczak gebruikt het woord ‘Resteficken’, een populaire uitdrukking in het Duitse nachtleven en het thema van verscheidene, soms satirische Duitse popsongs en schlagers (noot van de vertaler).

9. Karl Marx, Het Kapitaal, vertaald door I. Lipschits, Marxistisch Internet Archief, https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1867/kapitaal/2.htm#v37

10. Strikt genomen is het begrip circulatie hier verkeerd omdat circulatie in tegenstelling tot de ruil enkel bestaat als er geld is. Strikt genomen.

11. Homoseksuele economie is de seksuele economie met de hoogste circulatiesnelheid. Een mooi voorbeeld hiervan is de Britse, en meer nog de Amerikaanse serie Queer as Folk, waar de vriendenkring de seksuele waarde bovendien bijna meteen omzet in sociale waarde.

12. Op. cit. (noot 9). Adamczak verwijst opnieuw naar Marx, die de kledingstof ‘Leinwand’ vergelijkt met het kledingstuk ‘Rock’, wat in de geraadpleegde (en hier aangepaste) Nederlandse vertaling vertaald wordt als ‘linnen’ en ‘jas’; ‘jas’ is de oude betekenis van ‘Rock’. Adamczak verandert ‘Leinwand’ in ‘Hose’ en brengt daarmee ook een genderverhouding binnen: de broek komt tegenover de rok te staan (noot van de vertaler).

13. De kern van deze theorie komt van Zwi Schritkopcher.

14. Adamczak verbastert ook hier het citaat en voegt aan het eind de frase ‘Rock wie Hose’ toe, een variatie op de uitdrukking ‘Jacke wie Hose’, die zoveel betekent als ‘om het even’, oftewel: ‘lood om oud ijzer’. De uitdrukking wees oorspronkelijk op het (sinds de zeventiende eeuw) nieuwe gebruik om de jas en de broek – van wat we vandaag een kostuum noemen – uit dezelfde stof te vervaardigen (‘van hetzelfde laken een pak’) (noot van de vertaler).

15. Zie borderline, mein gesicht – dein spiegel. einsamkeit im kapitalismus, 2004. http://www.copyriot.com/sinistra/magazine/sin04/spiegel.html

16. Op. cit. (noot 3).

17. Zie Jean-Joseph Goux, Freud, Marx. Oekonomie und Symbolik, Frankfurt-Berlin-Wien, Ullstein, 1975; Luce Irigaray, Das Geschlecht, das nicht eins ist, Berlijn, Merve, 1979.

18. Adamczak schrijft ‘Communismus’ in plaats van het correct gespelde ‘Kommunismus’ om het onderscheid te maken met het staatscommunisme. Om het onderscheid ook in het Nederlands weer te geven is hier geopteerd voor een dubbele cc (noot van de vertaler).

19. Karl Marx, De Duitse ideologie, vertaald door Hugues C. Boekraad en Henk Hoeks, Marxistisch Internet Archief, https://www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1845/duitse_ideologie/index.htm#feuer

20. ‘Alle romances staan stil als jouw tedere arm dat wil’: een variatie op de versregels ‘Alle Räder stehen still, / Wenn dein starker Arm es will’ uit het Bundeslied (1863) van de door Ferdinand Lassalle opgerichte Allgemeiner Deutscher Arbeiterverein (noot van de vertaler).

21. fremdgenese, Die romantische Zweierbeziehung. Beleuchtung einer trotzigen linken Praxis, 2005. http://www.copyriot.com/sinistra/magazine/sin05/rzb.html

22. Adamczak gebruikt ‘prästabilierte Harmonie’, de Duitse vertaling van Leibniz’ harmonia praestabilita (noot van de vertaler).

23. Kim Hannah Hörbe (t. a. f. k. a Wolfgang Hörbe & Monika Mecha), Trans Queerrr Express *(you make me) feel like …*, diskus, nr. 3, 1999. http://www.copyriot.com/diskus/3_99/5.htm

24. Adamczak citeert en parafraseert hier opnieuw een zinsnede uit Het Communistisch Manifest (noot van de vertaler).

 

Vertaling uit het Duits: Inge Arteel.

 

Oorspronkelijk verschenen in diskus, nr. 1, 2006.