width and height should be displayed here dynamically

Toespraak tijdens de uitreiking van de Johannes Vermeer Prijs 2012, in Museum het Prinsenhof in Delft, op 29 oktober 2012

Het moeilijkste met alles is het begin. Het einde komt vanzelf, want in het begin ligt het einde. Zo is het met kunst, net als met toespraken houden: waar en hoe begin je?

Misschien toch maar met het moeilijkste beginnen – daarna kunnen we dan feest vieren. Allereerst wil ik zeggen: om al de redenen te geven waarom ik hier niet had moeten staan, en al de redenen te geven waarom ik hier wel sta, is 10 minuten absoluut niet genoeg (bij mij zijn 10 minuten sowieso nooit genoeg). 10 minuten, dat is alleen maar een inleiding.

Eigenlijk ben ik mijn hele leven bezig met deze twee vragen: waarom ben ik hier en waarom behoor ik hier te zijn? Een schrijver zei ooit (ik vergat wie): ‘Wij zijn hier om het leven voor andere mensen beter te maken, maar waarom die andere mensen hier zijn, weet geen mens!’ Grappig dat wanneer je mensen schildert, men daar meteen uit concludeert dat je van mensen houdt. Dat is helemaal niet zo. Bij ons thuis hing zo’n Mad Magazine-achtige uitspraak: ‘I love mankind, it’s people I can’t stand.’ Maar goed, wij kunnen niet zonder elkaar. We zijn verplicht om ons tot elkaar te verhouden. Koste wat het kost.

Ik kreeg een staatsprijs. En ik wist niet wat ‘de staat’ was. Men kan het woord ook nog anders begrijpen, zoals ik het vaak las: ‘Door internationaal terrorisme verkeren wij allemaal in een permanente staat van oorlog…’ Ik vroeg, maar is de staat dan hetzelfde als de regering? En zij zeiden, nee. Dus zei ik, waarom krijg ik de prijs dan van meneer Zijlstra? Zij zeiden: hij heeft de prijs niet ingesteld, maar doet het uit naam van zijn functie.

Een goede vriend reageerde met: ‘Marlene, een staatsprijs: it’s time to run!’

Nu is het geen geheim dat ik en meneer Zijlstra het in bijna alles omtrent het kunstbeleid met elkaar oneens zijn. Ik ken hem niet persoonlijk. Dat is natuurlijk beter zo, want zo wordt mijn kijk op onze professionele relatie niet vertroebeld.

Dit is een prijs voor de kunsten en wij vertegenwoordigen hier allebei een visie op kunst. Om deze prijs serieus te nemen, moeten wij kunst serieus nemen. En moeten wij elkaar serieus nemen. Ok. Eerst erkennen wij waar we vandaan komen.

Filmfragment Miss Interpreted

(Home is where the Heart is, 1994)

My fatherland is South Africa. My mothertongue is Afrikaans. My surname is French, I don’t speak French. My mother always wanted me to go to Paris, she thought Art was  French, because of Picasso. I thought Art was American, because of Artforum.

I thought Mondrian was American too, and that Belgium was a part of Holland. I live in Amsterdam and have a Dutch passport. Sometimes I think I’m not a real artist, because I’m too halfhearted, and never quite know where I am.

Nog even terug naar de aard van prijzen. Jean-Paul Sartre was 59 jaar – even oud als ik nu – toen hij in 1964 de Nobelprijs voor Literatuur afwees. Hij zei dat hij geen instituut wilde worden en dat het zijn vrijheid zou belemmeren.

Susan Sontag accepteerde in 2001 wel de Jeruzalem Prijs voor Literatuur, maar niet zonder ongemak.

You can’t get away from those you don’t like, ‘cos they pay for you. (Marlene Dumas, 1997)

Elke eer heeft zijn nadeel en elke prijs zijn prijs.

Eigenlijk kwam ik naar Nederland door een prijs, zou je kunnen zeggen. Ik kreeg de Jules Kramer Scholarship van de Universiteit van Kaapstad, voor twee jaar studie oorsee. Mijn moeder zei, toen ik die avond een steentje tegen haar raam gooide om te vertellen dat ik de beurs had gekregen, dat zij wist dat ik zou weggaan. Ikzelf wist het nog niet. Het was nooit mijn bedoeling om in Holland te blijven. Het was wel heerlijk om als meisje alleen ’s avonds over straat te kunnen lopen en alle verboden boeken te kunnen lezen. Holland is goed voor mij geweest. Daar zal ik altijd dankbaar voor zijn. Holland gaf mij de ruimte om afstand te kunnen nemen. In 1976 kreeg Zuid-Afrika voor het eerst televisie. In 1983 deed ik mijn eerste televisieoptreden in Nederland. Ik dacht dat het ging over hoe mooi diversiteit was, maar er was een subtekst.  

Vreemde gasten – Buitenlanders in Nederland, 1983 

 (fragment uit het televisieprogramma De tweede Natuur, aflevering 5 – Bram Vermeulen interviewt o.a. Barbara Bloom, Marlene Dumas en Gerhard van Graevenstein)

De helft van dit gezelschap is reeds overleden… Tja, van buitenlanders naar allochtonen. Ik heb daarover ooit een T-shirt gemaakt, met de volgende fout gespelde tekst: ‘Ik is een alachtoon.’ Ik zou kunnen zeggen, ik doe het voor de allochtonen. Dat is een reden om deze prijs aan te nemen. Nee toch, ik doe het ook niet voor de autochtonen. Ook nog zo een lelijk woord. In een artikel over elitarisme voor een kunsttijdschrift schreef ik ooit: ‘I don’t do it for the people and I don’t do it against the people, if at all I do it from the people.’

Een andere reden: ik ben ook nog een vrouw. Ik vind dat kunst androgyn is, maar men vraagt mij altijd hoe het is om een vrouw te zijn die kunst maakt.

 

Filmfragment Miss Interpreted

(I paint, because I am a woman, 1993)

I paint because I’m a woman. (It’s a logical necessity.) If painting is female and insanity is a female malady, then all women painters are mad and all male painters are women.

Ik zou kunnen zeggen, ik deed het voor de vrouwen. Maar zoals mijn moeder aan mij zei toen zij nog leefde: voor mij hoef je het niet te doen.

 

Pleidooi

Ik neem de prijs aan omdat ik een pleidooi voor de kunst wil houden.

Kunst is niet een kwestie van een onschuldige smaak. Er bestaat geen ‘neutrale’ kijk op. Kunst is er om ons te bevrijden van de dictatuur van onze cultuur. Onze eigen cultuur – niet van buiten, maar van binnen. Kunst is er om ons eraan te herinneren dat alle wetten met betrekking tot wat mooi is en waardevol door mensen gemaakt worden en dus altijd voor verandering vatbaar zijn.

1. Ik pleit ervoor dat het concept-wetsvoorstel, dat op de valreep is ingediend om de kunst- en cultuurvakken in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs vrijwel geheel af te schaffen, niet zou worden aangenomen. Hiermee zouden wij het belangrijkste vakgebied voor een samenleving in de 21ste eeuw afschaffen. We kunnen niet toelaten dat Nederland in een bekrompen cultuurnationalisme verzandt. We leven in een globale, interculturele wereld. We sturen onze jonge militairen naar Afghanistan, maar willen niet over de Afghaanse cultuur leren.

2. Ik pleit voor een inburgeringscursus in Kunst en Cultuur voor alle toekomstige wetgevers die zich met de kunsten bezig houden.

3. Ik pleit ervoor dat kunstwaardering niet door marktfundamentalisme sneuvelt. ‘Alles beïnvloedt alles’, citeerde de kunstenaar Hans Haacke ooit de reclamemagnaat Saatchi, die op zijn beurt de filosoof Marx citeerde. Ik geloof dat ook, maar soms denk ik: zalig zijn zij die van de veilinghuizen gespaard zijn gebleven.

4. Ik pleit ervoor dat de Nederlandse overheid meer trots uitdraagt over wat er op beeldend vlak gepresteerd wordt. Neem de kwaliteit van de postacademische instellingen. Het model van het kunstenaarsinitiatief Ateliers ’63 heeft alle huidige vormen van postacademische instellingen beïnvloed en dat heeft ervoor gezorgd dat het wereldberoemde plaatsen zijn geworden. Alleen de bewindslieden begrepen dit niet. Het is ironisch en tragisch, terwijl trendsetters zeiden: Klein is het nieuwe Groot. De Ateliers wordt voor deze principes niet beloond, maar afgestraft. In de sixties wantrouwden wij huwelijken, maar nu niet meer – dus vooruit. Uiteindelijk komt er een mooie fusillering, fusie bedoel ik, tussen de Ateliers en De Rijksakademie. Het wordt mooi: steun hen uit trots en niet omdat het moet.

 

Slot

Ik wil de jury bedanken voor de grote eer die u mij bewijst, dat u erop vertrouwt dat ik genoeg inzicht in de beeldende kunst heb om het voorrecht te mogen krijgen zo’n groot bedrag te ontvangen. Ook wil ik nogmaals benadrukken dat in de kunst er niet een top bestaat, zoals een berg waarop je gaat zitten om dan tevreden naar beneden te kijken. Jij kunt niet de top eren, als jij de basis niet waardeert! De grootste vijand van een kunstenaar is de kunstenaar zelf. Het mooie van kunst is dat het je leert om van de vrijheid van een ander te kunnen genieten. Maar het moeilijkste is dat je dus weet dat het eigenlijk altijd anders kan.

Van Gogh schreef ooit: ‘Ik maak kunst om iets terug te geven aan het leven.’

Ik ben dankbaar dat ik in staat ben om het besluit te kunnen nemen dat ik zo met u zal delen. Deze prijs is nog jong – schaf hem alstublieft niet af.

Ik neem de eer aan en ik geef het prijsgeld door aan de Ateliers.

 

Marlene Dumas, Amsterdam, 28 oktober 2012