width and height should be displayed here dynamically

Tony Oursler – Jean-Luc Moulène

Dispositifs, de tentoonstelling van Tony Oursler (New York, 1957) in Jeu de Paume, omspant zijn gehele oeuvre. De nadruk ligt op de manier waarop Oursler verschillende elementen in de ruimte plaatst. Heel de tentoonstelling is opgevat als een groot en complex ‘dispositief’. Dispositifs vormt één grote installatie waarin verschillende werken uit verschillende periodes door elkaar gegooid en met elkaar geconfronteerd worden. De toeschouwer wordt visueel geprikkeld, lijfelijk belaagd en mentaal belast. Hij wordt gedesoriënteerd door dit spektakel zonder scène, hij verliest zich letterlijk in het werk, terwijl hij tezelfdertijd door enorme ogen – bolvormige schermen waarop gefilmde ogen geprojecteerd worden – constant in de gaten wordt gehouden.

In de jaren zeventig studeert Tony Oursler aan het California Institute of the Arts. Hij krijgt er les van onder anderen Michael Asher en John Baldessari. Later gaat hij werken voor Dan Graham, met wie hij Rock my Religionmaakt. In 1977 vormt hij met Mike Kelley de experimentele punkrockgroep The Poetics. Zijn vroege video-installaties, met tragisch-burleske figuren in een narratief decor, vormen tot vandaag de basis van zijn werk. Een belangrijke constante is het gebruik van projecties, naast het antropomorfe karakter van zijn ‘absurde’ lichamen. Door onregelmatige, lichamelijke vormen als projectiescherm te gebruiken, gaf hij de videokunst een totaal nieuwe dimensie. Het bekendst zijn de dummies, rudimentaire poppen waarop expressieve gezichten geprojecteerd worden die psychotische verhalen vertellen over pornografische films, seksueel geweld of Multiple Personality Disorder. Later gebruikt hij ook de grootstad als projectieveld. Hij projecteert zijn video’s op openbare gebouwen, op bomen of op artificiële wolken.

Zijn interesse voor architectuur komt zowel aan bod in zijn Architectural Blocks (1994-96), waarin hij stadsbeelden op minimalistische volumes projecteert, als in zijn recente maquettes of Architectural Models(2005) voor architecturale projecten in Barcelona, Londen en Bregenz. Verborgen in een holte van de trap die naar de kelderverdieping leidt, ontdekt men een grappig portret van Rem Koolhaas – met een te groot hoofd geprojecteerd op een te klein lichaam – die een van zijn theoretische teksten debiteert.

Zijn belangstelling voor populaire cultuur, van horrorfilms tot zoetwaterpsychologie, impliceert tevens een ironische kritiek op de massamedia, waarvan de ideologische connotaties op subtiele wijze worden aangestipt. Naast gerecycleerde teksten van Jean Baudrillard en Paul Virilio, gebruikt hij in Switch (1996) ook het gelaat van David Bowie voor de rol van de regisseur die orders geeft aan het publiek.

De tentoonstelling van Oursler loopt parallel met die van Jean-Luc Moulène (Reims, 1955). Hoewel het werk van Moulène er helemaal anders uitziet, heeft hij net als Oursler een grote belangstelling voor het menselijk lichaam, zowel in zijn seksuele, sociale als politieke betekenis. Oursler en Moulène zijn beiden geïnteresseerd in de rol die de afbeelding van het lichaam speelt in de vorming van het zelfbeeld. Ze zijn bezig met de problematiek van imago en identiteit en met strategieën van kijken en bekeken worden. Verschijnt het lichaam bij Oursler vooral in de antropomorfe vormen van zijn dummies, dan kan het bij Moulène de vorm aannemen van een naakt, van een lege stoel of een verloren schoen, of van een portret (van de danser Steve Paxton of de actrice Jeanne Balibar).

In de jaren tachtig maakt Jean-Luc Moulène zijn eerste Disjonctions. Ze waren bedoeld als een soort inventaris van het gebruik van het fotografische beeld. Zijn stillevens, naakten, portretten en architectuurfoto’s onderzoeken de kracht van het beeld, op de rand van de banaliteit, en ze beperken zich tot de geaccepteerde variaties op bekende thema’s. Zijn beelden sluiten bewust aan bij de beelden die overal om ons heen geproduceerd worden. Hij beschouwt fotografie als een manier om natuurlijke en culturele fenomenen te bestuderen. Zijn documentair realisme maakt gebruik van de genreconventies, zoals die geherdefinieerd en ontwikkeld zijn door de industrie, de handel en de communicatiemedia. Doordat hij ze echter tot hun essentie herleidt, worden zijn beelden eerder iconen dan afbeeldingen.

De beelden van Moulène zijn ambigu. Ze beantwoorden niet aan de conventies van de commerciële fotografie, maar ze zetten ook de codes van de kunstfotografie onder spanning. Toch kunnen ze gemakkelijk als een artistiek discours gelezen worden. Ondanks het gebruik van beelden uit de publiciteit (naakten, blikken met kattevoer, wasproducten) is er geen verwarring mogelijk. Dit is fotografie over fotografie.

Soms lijken zijn beelden op spontane kiekjes, maar de composities van Moulène zijn nooit het resultaat van louter toeval. Door gevonden voorwerpen te fotograferen in zijn atelier, bij natuurlijk licht en tegen een neutrale achtergrond, onttrekt hij ze aan hun normale gebruikscontext. Wat hem daarbij interesseert, is de relatie tussen producent en consument, en de verschuiving die zij ondergaat van het object naar het (fotografische) beeld. In de recente reeks Filles d’Amsterdam drijft hij het problematische van de verhouding tussen beeld en consument op de spits. In de centrale zaal van de tentoonstelling hangen dertien meer dan levensgrote foto’s van Amsterdamse prostituees. Gehurkt en met wijde benen, kijken ze de toeschouwer recht in de ogen. De kijker is het kijkobject geworden. Twee totaal verschillende genres uit de geschiedenis van de fotografie, portretfotografie en pornografie, worden hier op een merkwaardige manier met elkaar verbonden. L’Origine du monde van Courbet heeft eindelijk een gezicht gekregen.

 

• Jean-Luc Moulène en Tony Oursler, nog tot 22 mei in Jeu de Paume, place de la Concorde, 75001 Parijs (01/47.03.12.51; www.jeudepaume.org).