width and height should be displayed here dynamically

Une Petite Histoire: de avonturen van Sint-Lukas Brussel

Gesprek met Bart Verschaffel, gewezen bestuurslid van Sint-Lukas Brussel

Eveline Vanfraussen: Sint-Lukas Brussel, de kunsthogeschool waarvan jij tot twee jaar geleden bestuurslid was, is sinds kort een onderdeel van de veel grotere kunsthogeschool LUCA. Hoe sta je hiertegenover?

Bart Verschaffel: Het kunstonderwijs kende in de laatste decennia twee ingrijpende transformaties. De eerste was de hogeschoolhervorming van het midden van de jaren 90. Het grote aantal hogescholen in Vlaanderen zou teruggebracht worden tot een twintigtal. Ze moesten veel groter worden. Daarbij gold echter tegelijk de vreemde regel – het zou de moeite lonen te weten te komen hoe en waarom die er gekomen is – dat kunsthogescholen maar gesubsidieerd zouden worden tot een beperkt aantal studenten. Dat had als gevolg dat de kunstscholen niet met elkaar konden fuseren tot één grote kunsthogeschool. Ze moesten allemaal onder de paraplu kruipen van algemene hogescholen waar – zo bleek – voor hun specificiteit dikwijls weinig begrip was. Een gevolg was ook dat er in de VLOHRA, de hogeschoolraad die alle hogescholen verenigde, niemand mee aan tafel zat om de kunsthogescholen te vertegenwoordigen. Behalve dan Sint-Lukas Brussel. Het zag er even naar uit dat die school zou fuseren met de toenmalige EHSAL, maar dat is gelukkig vermeden, en Sint-Lukas is als enige kunstschool onafhankelijk gebleven, al werd ze daardoor financieel ernstig benadeeld. Als kleine hogeschool en als enige kunsthogeschool kon Sint-Lukas bij de VLOHRA, en later in de associatieraad van de KU Leuven, de zaak van het kunstonderwijs bepleiten. Maar binnen de associatie was de school bijna letterlijk een quantité négligable.

E.V.: Toen de hogescholen van de overheid zich dienden te verbinden met een universiteit, koos Sint-Lukas Brussel voor de Associatie KU Leuven. Hoe verliep dat precies?

B.V.: De tweede grote hervorming, de associatievorming, paste binnen de Bolognahervorming en de zogenaamde ‘academisering’  van het hoger onderwijs. De hogescholen die academische opleidingen aanbieden moesten een associatie aangaan met een universiteit, die de verantwoordelijkheid zou dragen voor het academische gehalte – de link met het wetenschappelijk onderzoek – van die opleidingen. Op het moment dat de idee van de associatievorming gelanceerd werd, dacht men politiek nog aan ‘regionaal’ georganiseerde associaties, maar de toenmalige rector van de KU Leuven, André Oosterlinck, greep zijn kans om alle katholieke hogescholen op levensbeschouwelijke basis te (her)groeperen onder de KU Leuven. Ook de vroegere kunsthogescholen, die deel uitmaakten van die katholieke hogescholen, kwamen zo in de Associatie KU Leuven terecht. Binnen Sint-Lukas Brussel is er nog flink gediscussieerd over mogelijke associatie-scenario’s. Willem De Greef, toenmalig directeur, en de Raad van Bestuur zagen wel iets in een alliantie met het RITS en het Conservatorium, in associatie met de VUB, om zo een grote kunstschool in Brussel te vormen. Toen bleek dat die Brusselse piste om allerlei redenen niet realistisch was, bleef de KU Leuven als de gedoodverfde associatiepartner over. We hebben toen – het moet in 2001 of 2002 zijn geweest – met vice-rector Marc Vervenne gesproken en daarbij bepaalde voorwaarden gesteld. Het was immers duidelijk dat de universiteit allicht wel het nodige in huis had om bijvoorbeeld studies economie of industrieel ingenieur wetenschappelijk mee te ondersteunen en die opleidingen op termijn te laten ‘inkantelen’, zoals nu aan het gebeuren is, maar dat ze nog niet klaar was om het kunstonderwijs op te nemen. Als voorwaarde voor toetreding tot de associatie stelden we dat de universiteit samen met Sint-Lukas en de kunstdepartementen van de andere hogescholen prototypes van een ‘onderzoekscultuur’ in de kunsten zou ontwikkelen. Dat is het begin geweest van het Instituut voor Onderzoek in de Kunsten (IvOK). De universiteit en de hogescholen hebben dan uit hun ‘academiseringsmiddelen’ geld ingebracht waarmee een tijdlang gezamenlijke projecten zijn ontwikkeld – onder meer een zeer interessant project met en over Philippe Van Snick. Helaas is het uitproberen van onderzoeksinitiatieven en -modellen snel vernauwd tot het oplossen van het probleem van het zogenaamde ‘doctoraat in de kunsten’.

E.V.: Van wie kwam die vraag?

B.V.: Dat is niet erg duidelijk. De druk kwam voornamelijk vanuit de kunsthogescholen, meen ik, en was in het begin allicht verbonden met het carrièreprobleem. Zij wilden natuurlijk dat de docenten in het kunstonderwijs, waaronder de artistieke docenten, ook in het geacademiseerde kunstonderwijs en met de nieuwe doctoraatseis een vaste aanstelling zouden kunnen krijgen. Het doctoraat in de kunsten leek ‘aangepast’ aan het kennisveld, of aan de capaciteiten van de docenten. De kwestie van het doctoraat in de kunsten begon echter snel de problematiek van de academisering van het kunstonderwijs én de aandacht van het IvOK te domineren. Alsof dat doctoraat de beste format was voor het onderzoek in de kunsten…

E.V.: Dachten de kunstopleidingen dan volgens u onvoldoende na over wat het voor hen zou kunnen betekenen ‘academisch’ te zijn?

B.V.: De vraag is natuurlijk wat dat ‘academisch’ karakter van een kunstopleiding kan inhouden. Is het een zaak van het programma, het personeel, de omgeving, het niveau? Moeten theoriedocenten opgeleide onderzoekers zijn? Moeten praktijkdocenten een doctoraat hebben? Is (sommige) kunst als dusdanig een vorm van ‘onderzoek’? Is het een zaak van het aandeel ‘theorie’ in een opleiding? Een probleem is dat men de veranderingen in het hogeschoollandschap binnen de kunsthogescholen lange tijd ver van de ‘werkvloer’ gehouden heeft, dat de docenten en praktijkdocenten heel erg defensief bleven reageren, maar zelf geen project voor vernieuwing van het kunstonderwijs hadden; en vervolgens dat een aantal mensen die wel iets wilden veranderen en mogelijkheden zagen, verblind zijn geraakt door de lichtbak van dat doctoraat in de kunsten. Anderzijds dient ook wel gezegd dat de omstandigheden er echt niet naar waren om een goed inhoudelijk project te ontwikkelen. Voor de beleidsmakers was het kunstonderwijs een vervelende uitzondering. De kunstdepartementen konden nog min of meer hun zin doen zoals vroeger, maar zaten geïsoleerd en beschikten niet over de mogelijkheid om ook nog op het beleid te wegen. In het specifieke geval van Sint-Lukas Brussel spreek je bovendien over een uiterst kleine school die op gespannen voet leefde met de grote zusterschool Sint-Lucas Gent en de Brusselse ‘architectuurvestiging’ van Sint-Lukas.

E.V.: Had men aan de universiteit dan wel nagedacht over hoe het moest?

B.V.: Enkele individuen hebben zich echt ingespannen, en men was er zich wel van bewust dat er iets moest gebeuren, maar er was geen globale visie, noch op het onderwijs in de kunsten, noch op het kennisstatuut van de kunsten en/of de relatie van de kunsten tot de algemene cultuurproductie. Men heeft enkel over institutionele problemen nagedacht, om ze ad hoc op te lossen. Een voorbeeld: toen het ernaar uitzag dat (ook) de academische kunstopleidingen zouden ‘inkantelen’ in de universiteit, heeft de KU Leuven een ‘Faculteit van de Kunsten’ (FAK) opgericht. De FAK zou als ‘geassocieerde faculteit’ de vroegere kunstdepartementen en Sint-Lukas verenigen, een gemeenschappelijk onderzoeksbeleid voeren… Zij heeft het IvOK geïncorporeerd, en kreeg een decaan, Peter De Graeve, en enkele vicedecanen, maar het was en bleef goeddeels een lege doos. Want de hele inkantelingsoperatie van de kunstopleidingen in Vlaanderen sputterde, enerzijds door de concurrentie tussen de scholen en doordat men geen oplossing vond voor het verschil tussen de architectuuropleidingen en de kunstopleidingen, en anderzijds door het grondige meningsverschil tussen de KU Leuven, die voor inkanteling was, en de scepsis die onder meer leefde bij de Gentse hoger onderwijsinstellingen (UGent, KASK). 

E.V.: Hoe is LUCA er gekomen?

B.V.: Omdat de stand alone-positie van Sint-Lukas stilaan (financieel) onhoudbaar werd, heeft men getracht om de beperkende subsidienorm te doorbreken en binnen de Associatie KU Leuven alsnog een nieuwe grote zelfstandige kunsthogeschool te vormen, door een fusie van Sint-Lukas met de kunstdepartementen uit de andere hogescholen. Daarvoor was echter een politiek akkoord nodig, en moest de KU Leuven druk uitoefenen… Die operatie, die Sint-Lukas financieel gered zou hebben, is echter om politieke en opportunistische redenen op het laatste moment afgeblazen. Het doel is dan op een listige manier toch bereikt, door geen nieuwe school op te richten, maar de bestaande gefuseerde ‘gemengde’ hogeschool voor Wetenschap en Kunst (W&K) te hervormen. De W&K was de facto een losse alliantie van de vroegere hogescholen – waaronder ook Sint-Lucas Gent en het Lemmensinstituut – met een minimaal gemeenschappelijk bestuur. Alle niet-kunstdepartementen werden eruit gehaald en elders ondergebracht, en Sint-Lukas Brussel fuseerde met wat overbleef. Die nieuwe invulling van de W&K is nu herdoopt tot LUCA. Een gevolg van die constructie is echter dat LUCA veel van de oude W&K-bestuursstructuur heeft geërfd. LUCA is niet zelfstandig en wordt geleid door mensen die niet uit het kunstonderwijs komen. Hun eerste zorg is de school in te passen in de KU Leuven-machine, en er financieel en organisatorisch ‘orde op zaken te stellen’. Er is geen doordacht inhoudelijk project en men vraagt zich niet af, vrees ik, of wat goed is voor onderwijs (en ‘onderzoek’) in het algemeen ook gepast is voor het kunstonderwijs. Daar komt bij dat de Vlaamse regering nu beslist heeft – allicht omdat de situatie in de Gentse associatie geheel anders is en men niet tot een akkoord komt – dat de architectuuropleidingen zullen inkantelen in de universiteit, maar de kunstopleidingen niet! Dat betekent dat die Leuvense Faculty of Arts, die eigenlijk nooit bestaan heeft, weer afgeschaft moet worden. De architectuuropleidingen van Sint-Lucas Gent en Sint-Lukas Brussel worden, in dit plan, uit de LUCA School of Arts gehaald en vormen een eigen architectuurfaculteit met een ‘artistieke’ architectuuropleiding, naast de ingenieur-architectenopleiding binnen de faculteit ingenieurswetenschappen. En de kunsthogeschool LUCA wordt een ‘School of Arts’ buiten de universiteit, die echter wel geheel onderworpen is aan het onderwijs- en organisatieregime van de associatie. Wat is het ‘academisch karakter’ van die school buiten de universiteit en wat houdt de ‘academisering’ van de kunsten in dat geval in? Dat moet allicht helemaal opnieuw bekeken worden.

E.V.: Wat betekent dit nu voor de opleidingen in Sint-Lukas Brussel en de andere campussen van LUCA?

B.V.: Er begint wat voorzichtige kritiek te klinken op de manier waarop het universitair en hoger onderwijs gemanaged worden. Maar dat verandert vooralsnog weinig aan de dirigistische, autoritaire en oppressieve bestuurscultuur die geïnstalleerd is. Het kunstonderwijs wordt nu gedwongen om zich aan die nieuwe omgeving aan te passen. Je krijgt een disciplinering van het kunstonderwijs, met een regime van ‘regelneverij’, naïeve ideeën over efficiëntie en ‘productiviteit’, een paranoïde vloed van rapportering-, verantwoording- en controleprocedures. Dat is een schadelijke evolutie in het onderwijs tout court, maar het kunstonderwijs is er extra gevoelig aan. Zolang Sint-Lukas Brussel apart stond, zijn het bestuur en de directie er nog in geslaagd de druk op de werkvloer te beperken, en een gevoel van vrijheid te behouden. Maar in de nieuwe structuur is dat niet meer mogelijk. Alles moet anders en beter, door alles anders en beter te ‘organiseren’. En dat – zo werkt de microsociologie van elk van die processen – creëert automatisch een situatie waar mensen posities of macht kunnen verwerven door ‘mee te spelen’.

E.V.: De KU Leuven speelt de hoofdrol in jouw schets van de recente geschiedenis van het kunstonderwijs, maar zij is niet de enige actor.

B.V.: We hebben nu voornamelijk over Sint-Lukas gesproken! Maar ik meen inderdaad dat het kunstonderwijs de laatste vijftien jaar verwaarloosd is en bestuurd is zonder visie. Dat is echter een globaal en complex proces, je kan daarvoor niet zomaar schuld of verantwoordelijkheden toewijzen. Je kan zeker ook niet zeggen dat het hoger kunstonderwijs zo fantastisch goed en innovatief bezig was, en nu plots gehinderd wordt en veel schade lijdt door een ‘tsunami’ of een machtsgreep die van buitenaf komt. Het kunstonderwijs heeft te veel geklaagd, de kop te vaak in het zand gestoken, en zich slecht verdedigd.