width and height should be displayed here dynamically

Van Cuypers tot Dibbets

Het begon allemaal zo’n drie jaar geleden. De Stichting Limburgs Kunstbezit (SLK), midden vorige eeuw opgericht door enkele Maastrichtse notabelen ten behoeve van het behoud en de uitbreiding van Limburgse kunst en kunstnijverheid, vond dat ze door de tijd was ingehaald, en ging op zoek naar een manier om haar omvangrijke collectie een onderkomen te geven. Ze besloot de complete verzameling (zo’n zeshonderd werken) aan het Bonnefantenmuseum te schenken, op voorwaarde dat de inhoud ervan publiek toegankelijk zou blijven, conform de wensen van de oprichters van weleer. Het museum inventariseerde de collectie en maakte een selectie van 22 kunstenaars die voortaan de Kerncollectie Limburg zouden gaan vormen: een soort Best Of van de SLK. De overige werken zijn niet in de Kerncollectie opgenomen maar zullen wel door het Bonnefantenmuseum worden geconserveerd. Daarnaast vulde men de Kerncollectie aan met 93 nieuw gekochte werken, 22 langdurige bruiklenen van het Stedelijk Museum te Amsterdam, en werken die andere Limburgse musea in hun bezit hadden. Het grootste deel krijgt onderdak in het Bonnefanten, maar er worden ook oeuvres in andere Limburgse musea ondergebracht – zo gaat het werk van Aad de Haas naar de Stadsgalerij Heerlen en verhuizen de Limburgse Amsterdammers naar Museum Bommel Van Dam in Venlo. Momenteel wordt de Kerncollectie, die in de toekomst nog zal groeien, in het Bonnefantenmuseum aan het publiek voorgesteld onder de titel Van Cuypers tot Dibbets.

Bij een dergelijke omvangrijke verzameling van kunst en kunstnijverheid moest er natuurlijk geselecteerd worden. Hoe is men tot die kern gekomen en waarom ‘slechts’ 22 kunstenaars? In de catalogus schrijft Alexander van Grevenstein, directeur van het Bonnefantenmuseum en curator van de tentoonstelling, dat de selectie op twee criteria gebaseerd is: ‘ijkwaarde’ (individuele waarde van een kunstenaar) en ‘ensemblewaarde’ (waarde van een cluster kunstenaars). Zo is men tot de volgende 22 namen gekomen: Edmond Bellefroid (1893–1971, serviesontwerper), Pierre Cuypers (1827-1921, architect, decorateur en ontwerper), Pieter Defesche (1921-1998, schilder), Jan Dibbets (1941, beeldend kunstenaar), Jef Diederen (1920, schilder), Charles Eyck (1897-1983, muurschilder), Ferdi (1927-1969, beeldend kunstenares), Robert Graafland (1875-1940, schilder), Gijs Gijsbers (1935-1975, schilder), Aad de Haas (1920-1972, schilder), Henri Jonas (1878-1944, ontwerper van glas-in-loodramen), Pierre Kemp (1886-1967, dichter en schilder), Piet Killaars (1922, beeldhouwer), Dom Hans van der Laan (1904-1991, architect), Ger Lataster (1920, schilder), Hub. Levigne (1905-1989, graficus, boekillustrator, postzegelontwerper), Werner Mantz (1901-1983, fotograaf), Lei Molin (1927-1990, schilder), Joep Nicolas (1897-1972, ontwerper van glas-in-loodramen), Charles Nypels (1895-1952, typograaf), Shinkichi Tajiri (1923, beeldend kunstenaar) en Charles Vos (1888-1954, decorateur). Gekozen omwille van de ijkwaarde zijn bijvoorbeeld kunstenaars als Cuypers, De Haas en Mantz. Gekozen omwille van hun ensemblewaarde zijn enerzijds de ‘Limburgse Amsterdammers’ (de schilders Defesche, Diederen, Lataster en Molin) en anderzijds de ontwerpers van de Maastrichtse School (Bellefroid, Eyck, Jonas, Levigne, Nicolas, Vos).

De Kerncollectie Limburg wordt echter niet alleen ingeperkt door het beperkt aantal geselecteerde oeuvres, maar ook door de gelimiteerde tijdspanne van honderd jaar: van 1870 tot 1970. De beginlimiet gaat volgens Van Grevenstein terug op het feit dat men pas vanaf midden negentiende eeuw van een ‘volwaardige Limburgse kunst’ kan spreken; vóór die tijd waren er geen Limburgse kunstenaars van enig allooi, zo schrijft hij in de catalogus. (Of dit dan ook betekent dat er na 1970 geen Limburgse kunstenaars van internationaal belang meer zijn opgestaan, wordt in het midden gelaten. Het ergste laat zich vermoeden.)

De Kerncollectie begint, net als de tentoonstelling en de catalogus, met het werk van Cuypers, de eerste Limburgse kunstenaar die, onder meer dankzij zijn ontwerpen voor het Rijksmuseum en het Centraal Station in Amsterdam, nationale en internationale faam verwierf. Als afsluiter is gekozen voor Dibbets, misschien dus wel de laatste Limburgse kunstenaar die zich aan de beslotenheid van de regio heeft weten te ontworstelen.

Van elk van deze 22 kunstenaars is werk te zien op de tentoonstelling. Ook de criteria ‘ijkwaarde’ en ‘ensemblewaarde’ zijn in de presentatie meegenomen, waardoor zalen met solopresentaties afwisselen met ruimtes waarin ensembles zijn samengebracht. Al bij al geeft Van Cuypers tot Dibbets een helder en goed gestructureerd beeld van honderd jaar Limburgse kunst; haar regionale ambities in acht genomen, kan de tentoonstelling best geslaagd worden genoemd.

De Kerncollectie wil echter meer zijn dan een neerslag van honderd jaar Limburgse kunst. Zij zou de Limburgse kunst tevens in een nationaal perspectief plaatsen, aldus Van Grevenstein. Hoe we dit precies moeten begrijpen, blijft onduidelijk, maar men krijgt de indruk dat het ‘nationale perspectief’ gezocht moet worden in het feit dat de Kerncollectie ook werk bevat van kunstenaars die niet in Limburg werkzaam waren (zoals de Limburgse Amsterdammers) of niet in Limburg geboren zijn (bijvoorbeeld De Haas en Tajiri).

Meer dan een retorische schijnbeweging om de verdenking van chauvinisme af te schudden, moeten we daar vermoedelijk niet achter zoeken. Kunstenaars zoals de Limburgse Amsterdammers hebben in artistiek opzicht nauwelijks nog iets te maken met Limburg. Ze zijn er geboren, maar hun artistieke context vonden ze in het meer kosmopolitische Amsterdam. Dat men ze toch onder Limburgse vlag opvoert, versterkt nog de sfeer van Limburgs chauvinisme die over het project hangt.

 

 

• Van Cuypers tot Dibbets. Kerncollectie Limburg 1870-1970 loopt tot 2 februari 2003 in het Bonnefantenmuseum, Avenue Céramique 250, 6221 KX Maastricht (043/329.03.90).