width and height should be displayed here dynamically

Van Doesburg and the International Avant-Garde. Constructing a New World.

Leiden eert Theo van Doesburg (1883-1931), de avant-gardist die in 1917 in deze stad met zijn tijdschrift De Stijl begon. In De Lakenhal is een overzicht van het internationale avant-gardemilieu te zien waarbinnen hij met zijn blad actief was. Er zijn meer dan 300 kunstwerken samengebracht van ongeveer tachtig kunstenaars. Dwars door de zalen en gangen van het museum heen is een open expositiearchitectuur opgetrokken van rode, gele en blauwe schotten en vitrines waarin schilderijen, tekeningen, glas-in-loodwerken, sculpturen, maquettes, meubels, tijdschriften, publicaties en documenten zijn tentoongesteld. De expositie is in de eerste plaats chronologisch opgebouwd. Verschillende periodes zijn verder onderverdeeld in thema’s.

We volgen Van Doesburg vanaf 1916. Van dat jaar tot 1921 woonde hij in Leiden. Hij legde vanuit die stad contacten met andere kunstenaars. Eerst, door de Eerste Wereldoorlog gedwongen, binnen de landsgrenzen, met Piet Mondriaan, Bart van der Leck, Vilmos Huszàr en architect J.J.P. Oud. Met hen richtte hij De Stijl op, waaraan zij als medewerkers belangrijke bijdragen leverden. Mondriaan en Huszàr waren beter op de hoogte van de buitenlandse ontwikkelingen en stonden, net als Van der Leck, verder in hun ontwikkeling als kunstenaar, wat aan de getoonde werken duidelijk is te zien. Van hun kunst en ideeën stak Van Doesburg het nodige op. Daarnaast werkte hij al spoedig mee aan diverse bouwopdrachten van Oud en wat later van Jan Wils. Voor hen maakte hij verschillende malen kleurontwerpen voor ramen, deuren, luiken, glas-in-loodramen en tegelvloeren. Huszàr betrok hij bij de vormgeving en reclames van De Stijl, dat tot in 1931 verscheen, in het begin maandelijks en met regelmaat, later onregelmatig.

Na de oorlog trok Van Doesburg de grenzen over, naar Duitsland en Frankrijk. In Parijs logeerde hij bij Mondriaan. Hij bezocht er met hem diverse kubisten: Alexander Archipenko, Fernand Léger en Thorvald Hellesen. Werken van hen zijn verderop in de expositie gehangen, gekoppeld aan Van Doesburgs verblijf in Parijs vanaf 1923. Allereerst is een royale plek ingeruimd voor de kunstenaars met wie Van Doesburg van eind 1920 tot 1923 in Berlijn en Weimar in aanraking kwam, zoals Hans Richter en Viking Eggeling, alsook docenten en studenten aan het beroemde Bauhaus. Aan de jaren die Van Doesburg met zijn tweede echtgenote Nelly in Weimar doorbracht is veel aandacht besteed. Er zijn veel kunstwerken, maar ook toegepaste kunstvoorwerpen en studies verzameld van kunstenaars die er de Stijlcursus van Van Doesburg volgden, zoals Karl Peter Röhl, Werner Graeff, Max Burchartz en andere schilders. Architecten zoals Adolf Meyer zijn minder sterk vertegenwoordigd.

Zoals de titel van de tentoonstelling suggereert, ligt het accent vooral op Van Doesburgs contacten met voornamelijk in Berlijn werkende constructivisten, zoals Làszlò Moholy-Nagy, Lajos Kassàk en El Lissitzky. Van hen is veel werk naar Leiden gehaald, een waar huzarenstukje voor zo’n bescheiden museum als De Lakenhal. De samenwerking met de gigant Tate Modern heeft daar ongetwijfeld aan bijgedragen.

Met het loutere presenteren van deze kunst wordt echter niet duidelijk hoe en waaruit het wereldbeeld van ‘de’ internationale avant-garde was opgetrokken. De complexe en conflictueuze verhouding van de constructivistische kunst met bijvoorbeeld de anarchistische of iconoclastische idealen van de dadaïsten, wordt op de tentoonstelling uit de weg gegaan. Dat is jammer. Van Doesburg was in beide scenes immers een belangrijke speler. Sterker nog, hij was overtuigd van het positieve effect dat botsingen en wrijvingen tussen beide attitudes teweeg zouden kunnen brengen. Naast zijn contacten met de Duitse dadaïsten Raoul Hausmann en Kurt Schwitters, breidde Van Doesburg in dezelfde periode zijn netwerk uit met dadaïsten van wie hij eerder in Parijs werk gezien had: Tristan Tzara en Francis Picabia. Hen vroeg hij, net als Jean Arp, om bijdragen voor het blad dat hij naast De Stijl voor dada ging uitgeven: Mécano. Aan dada is een speciale sectie op de tentoonstelling gewijd, waarin naast internationale dadakunst ook affiches, pamfletten en andere publicaties van de befaamde ‘dadaveldtocht’ in Nederland zijn opgenomen.

Na zijn verblijf in Duitsland vestigde Van Doesburg zich in 1923 in Parijs, waar hij samen met architect Cornelis van Eesteren werkte aan ontwerpen en maquettes voor de tentoonstelling die Léonce Rosenberg aan de architecten van De Stijl had beloofd. Die vond in de herfst van dat jaar plaats. Hoewel daaraan ook Oud, Gerrit Rietveld en andere Stijlmedewerkers deelnamen en de ontwerpen van Van Doesburg en Van Eesteren verbluffend vooruitstrevend waren – in Leiden worden diverse reconstructies getoond – volgden er geen opdrachten.

Parijs is na 1923 Van Doesburgs uitvalbasis gebleven. Hij probeerde er in 1925 de Stijlgroep op de kaart te zetten door deel te nemen aan de Art-Deco-tentoonstelling. Nadat hem dat geweigerd werd, werkte hij mee aan alternatieve exposities. Hij trok er verder op uit, onder andere naar Wenen waar zijn vriend Friedrich Kiesler (architect) een internationale expositie organiseerde over experimenten in theater en andere kunsten. Hij bestendigde er het contact onder anderen met de Italiaanse kunstenaar en organisator Mario Prampolini. Van Kiesler zijn in Leiden twee reconstructies van zijn Weense Trägersysteem te zien en ook van Prampolini zijn er werken. In het kader van dat voortdurende heen en weer reizen en trekken – dat hier vooral door middel van foto’s en brieven is gedocumenteerd – werden ook vriendschappen gesloten. Die duurden soms levenslang, zoals met Arp en Schwitters, maar liepen vaak ook (soms tussentijds) spaak, niet in de laatste plaats door Van Doesburgs radicale opstelling.

Met Jean Arp en Sophie Taeuber-Arp werkte Van Doesburg van 1926 tot 1928 aan de herinrichting van het entertainmentcomplex De Aubette in Straatsburg. Het resulteerde in fantastisch gekleurde en vormgegeven zalen, waarvan maquettes en andere ontwerpen op de expositie getuigen. Het toenmalige publiek bleek echter nog niet aan die synthese van de kunsten toe en er werden al snel gezelligheidsaanpassingen gedaan. Teleurgesteld legde Van Doesburg zich toe op zijn schilderkunst, waarvoor hij een mathematische grondslag ontwierp. Ook voor die gedachte van een universele kunst wist hij een klein, maar internationaal en gemengd gezelschap kunstenaars te enthousiasmeren, onder wie de Zweed Otto Carlsund en de Uruguayaan Joaquín Torres-Garcia. Met hen gaf hij een nieuw tijdschrift uit, Art Concret, waarvan de uitgave beperkt is gebleven tot één nummer. Van deze laatste uitbreiding van zijn invloedssfeer is in Leiden eveneens een en ander aan kunst en drukwerk te zien. Nog eenmaal maakte Van Doesburg een ontwerp waarin bouw- en schilderkunst op een ideale manier samengingen: zijn woonhuis annex atelier in Meudon. Hij stierf in 1931 voor het gereed was.

Op de tentoonstelling zijn vooral invloeden over en weer in beeld gebracht, tussen Van Doesburg en de avant-gardisten die deel uitmaakten van zijn netwerk. De thema’s in de expositie, zoals interdisciplinariteit en dada, zijn vermoedelijk gekozen om die invloeden overzichtelijk te presenteren. Heel verrassend zijn die echter niet, temeer daar er onlangs diverse blockbusters aan zijn gewijd (denk aan de grote Bauhaustentoonstelling in Berlijn en het dadaïsmeoverzicht in Parijs). De neiging om het ingewikkelde netwerk helder en eenvoudig te presenteren, heeft mogelijk geleid tot een aantal opmerkelijke weglatingen. Zo is de nieuwe wereld uit de titel beperkt gebleven tot het oude continent en dat terwijl het netwerk van de internationale avant-gardist Van Doesburg zich tot in Japan en Amerika uitstrekte. Murayama Tomoyoshi – die hem wellicht persoonlijk ontmoet heeft, in mei 1922 in Düsseldorf – schilderde bijvoorbeeld na zijn terugkeer in Japan twee ‘Constructies’ die hij opdroeg aan ‘dierbare Van Doesburg’. Op zijn beurt was Van Doesburg onder de indruk van Tomoyoshi’s blad Mavo dat hij in de nazomer van 1924 ontving. Ook in de ‘echte’ nieuwe wereld was Van Doesburg niet onbekend. Midden jaren 20 werd zijn werk enkele malen geëxposeerd in de New Yorkse galerie The Little Review. Voor een van die gelegenheden heeft Van Doesburg het affiche ontworpen dat nota bene de omslag van de Leidse catalogus siert.

Deze Van Doesburgexpositie is vooral gezien haar omvang een fantastisch evenement. Er zijn veel werken van kunstenaars die nog niet eerder in Nederland getoond zijn. Het geheel maakt op indrukwekkende wijze duidelijk hoe buitengewoon de invloed van Van Doesburg is geweest.

 

Van Doesburg and the International Avant-Garde. Constructing a New World tot 3 januari 2010 in Stedelijk Museum De Lakenhal, Oude Singel 28-32, 2312 RA Leiden (071/516.53.60; www.lakenhal.nl); 4 februari tot 16 mei 2010 in Tate Modern, Londen.