width and height should be displayed here dynamically

Vier jaar Jan Jambon

Een ministerschap overzien is een daad van hermeneutiek. Het is zoveel meer dan het rekensommetje maken van beloftevolle beleidsnota’s, ondertekende besluiten en verkooppraatjes in de pers. Het is de gelaagde textuur van ook eerder beslist beleid, snelle partijpolitieke akkoordjes, het betere papierwerk vanuit de administratie en het verdoken lobbywerk van de sector zelf. Je probeert er een coherente intentie en betekenis in te lezen van één auteurschap, maar zelfs voor de minister zelf is dat wellicht niet altijd even helder. Gerealiseerd cultuurbeleid is, net als elk ander beleid, een blurry mess van niet alleen publieke voornemens, ideologische strategieën en objectieve beslissingen, maar ook van subjectieve percepties. Op die oppervlakkige indrukken is de hedendaagse politiek net gebaseerd: het gaat om wat mensen onthouden. Dat geldt bij uitstek voor Jan Jambon (1960), ‘sterke Jan’, die sinds eind 2019 als minister-president van Vlaanderen (met extra bevoegdheden voor Buitenlandse Zaken, Cultuur, ICT en Rampenschade) ook het boegbeeld van de hele regering is. Vóór zijn realisaties komt het beeld van zijn realisaties. Zijn beleidskeuzes staan nu eenmaal symbool voor wat zijn partij N-VA wil voor de natie, én voor de geloofwaardigheid van die partij als nieuwe troonpretendent in het klassieke centrum.

Welk beeld van Jambon als cultuurminister zal blijven hangen? Het doelwit van een paar fout gemikte tomaten tijdens de uitreiking van de Ultima-cultuurprijzen in 2020? De man die tijdens de lockdown enigszins vermoeid en met een voorgeschreven papiertje de Commissie Cultuur te woord stond vanaf zijn eigen zolder? De ietwat weifelende verkeersagent van wisselende coronamaatregelen? De vader van de Vlaamse canon? De blinkende politicus die na tien jaar eindelijk het lintje mocht doorknippen van het vernieuwde KMSKA? De gulle Sinterklaas die maandenlange onrust in de kunstensector plots afkocht met 25 miljoen? Of toch de minister die in het parlement een spelletje Toy Blast zat te spelen tijdens het debat over zijn eigen regeerverklaring?

De publieke associaties die aan Jambon blijven kleven, hebben hem vaak overvallen. Als opvolger van vlotte communicator Sven Gatz (Open VLD) leek deze minister zowat diens contrapunt. Een eerste stuurman op een schip dat hem vreemd was. Een plichtsbewuste voorlezer voor tussen de soep en de patatten. Een weinig transparante arrangeur. Persberichten over zijn (subsidie)beslissingen blijven nog altijd eerder uitzondering dan regel. Het liet veel ruimte voor creatieve framing vanuit de sector, van ‘cultuurminister in bijberoep’ tot ‘minister van Cancelcultuur’. Gatz’ voorganger Joke Schauvliege (CD&V) kan erover meepraten: cultuurminister word je nooit zonder nicknames.

 

Twee helften

Het is bijzonder hoe Jambon die framing in de tweede helft van zijn legislatuur heeft weten te keren. Halfweg zijn beleidsperiode, toen de cultuursector op tweede kerstdag 2021 massaal verzamelen blies op de Brusselse Kunstberg om te protesteren tegen de zoveelste coronasluiting van theaters en concertzalen – drie dagen later teruggedraaid door de Raad van State – heette het in De Standaard: ‘Het heeft nooit geboterd tussen Jambon en de cultuursector, maar nu is de vertrouwensbreuk compleet.’ Nooit eerder waren kunstenaars én culturele directeurs zo frequent en virulent aan het betogen gegaan als tegen het beleid van Jambon. Alleen al in zijn wittebroodsweken eind 2019 waaierde dat protest uit van luidruchtige manifestaties aan het Vlaams Parlement en sit-ins van bekende cultuurgezichten in de Commissie Cultuur, tot viraal gaande acties met gele vierkanten die op Facebook over kunstwerken werden gekleefd en met hele theaterzalen die onder de hashtag #ditisonspubliek opstonden tegen de besparingsplannen van de kersverse regering.

De vonk was Jambons voornemen om zestig procent te schrappen van de (al weinig florissante) projectsubsidies kunsten, terwijl de ‘grote instellingen’ van de Vlaamse Gemeenschap (zoals Opera Ballet Vlaanderen, deSingel, het KMSKA en het M HKA) ‘maar’ drie procent moesten inleveren. Die aberrante besparing op beginnende kunstenaars diende ‘om structurele besparingen in de grote kunstinstellingen te vermijden, die onvermijdelijk tot ontslagen zouden lijden’, aldus Jambon. Voor hem ging het dus om ‘solidariteit’. Ook snel bedachte decreetswijzigingen rond zowel sociaal-culturele middenveldorganisaties ‘die zich terugplooien op de etnisch-culturele identiteit’ (2019) als rond beperkingen op de kunstenaarsbeurs (2021) zorgden voor spontane acties, fysiek of online. Het aanvoelen van een ‘cultuurkamp’ was in die eerste maanden gemeengoed, mee aangestookt door Jambons uitspraken over de VRT in HUMO: ‘Bij N-VA vinden we dat links een te groot forum krijgt in vergelijking met hun maatschappelijke relevantie. Dat vraagt om een correctie.’ Met zijn eerste publieke aankondigingen tekende de nieuwe cultuurminister zélf de karikatuur die in de cultuursector zo graag van N-VA gemaakt wordt. Investeren in een Vlaamse canon en een Museum voor de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen, maar ondertussen de kunstenaars van vandaag de poten van onder hun stoel zagen? Het clichébeeld van een rancuneuze traditionalist was snel gemaakt.

Na één jaar werd de minister op de algemene vergadering van oKo, het overlegplatform van de kunstenorganisaties, verwelkomd met een voorlopige balans zonder franjes: ‘Te weinig vuur, te weinig beleid, te weinig visie.’ In mei 2021 moest hij zelfs een Ultima-cultuurprijs uitreiken aan het kunstenaarsplatform State of the Arts, de drijvende kracht achter het protest tegen zijn eigen beleid. Het circus van de ironie in de arena van de macht? Jambon stond erbij en keek ernaar, en haalde finaal bakzeil op zowat alle voormelde plannen. Nooit eerder zijn zoveel voorlopige besluiten weer ingetrokken of minstens sterk afgevijld als onder deze cultuurminister. Dat zou kunnen pleiten voor zijn zin voor dialoog, maar het bevestigde vooral de robuuste weerbaarheid van de sector en de corrigerende invloed van regeringspartners CD&V en Open VLD. Na de eerste helft van de match cultuurveld versus Jambon gaf het scorebord van de publieke perceptie een duidelijke voorsprong voor de thuisploeg aan. Ook bij de twaalfde man in de tribune leefde er weer meer sympathie voor ‘die arme kunstenaars’.

Vandaag, twee jaar later, heeft Jambons ministerschap minstens een gelijkspel uit de brand weten te slepen. Of zelfs een zoete overwinning? Toen De Standaard in juli 2022 opnieuw een rondvraag deed in de sector, klonken de meeste reacties verrassend positiever. Tijdens de bespreking, november vorig jaar, van zijn begroting voor 2024 in de Commissie Cultuur vond zelfs de (linkse) oppositie nog weinig stokken om dit beleid mee te slaan. Eerder had ze al moeten erkennen dat De Canon van Vlaanderen in 60 vensters dan toch een mooi boek en een goede website was geworden. De enige kritiek in het parlement kwam toen veelzeggend van Vlaams Belang: ‘Dit is een goed historisch werk, maar geen Vlaamse canon. Dit is geen identiteitsversterkend project zoals voorzien in de beleidsnota van minister-president Jambon.’

En het veld zelf? Dat lijkt zich min of meer verzoend te hebben met dit kabinet. Lang ervoeren heel wat spelers de verrassende keuze van N-VA voor cultuur als appendix bij het minister-presidentschap als een blijk van onderwaardering of zelfs als een voorteken voor gecoördineerd revanchisme. Maar mocht het veld vandaag moeten tekenen voor wel of niet nog een tweede termijn van dit kabinet, in een volgende regering, dan is het lang niet zeker of het antwoord ‘nee’ zou zijn. Het zou een keuze zijn voor de minste onzekerheid. En dat is precies wat Jambon won in de tweede helft van zijn beleidsperiode: meer vertrouwen en geloofwaardigheid. Vandaag heerst van zijn ministerschap het beeld van een meer bedachtzame stuurmanskunst. Die vaart dan wel onder eigen (leeuwen)vlag, maar niet door de rest van kunst en cultuur halfstok te hangen. Hoe is die perceptie zo kunnen keren?

 

Met dank aan corona

Om te beginnen heeft Jambon als geen ander begrepen wat hij bij zijn aantreden in 2019 net zwaar had onderschat: de liefde van de cultuursector gaat door de maag. Al loopt het culturele bedrijf nog zo hoog op met zijn onstoffelijke verbeeldingsvermogen en zijn kritische zin, uiteindelijk draait het ook daar gewoon om cash. Daarop wordt het imago van cultuurministers afgerekend: op besparingen en investeringen.

Jambon heeft zijn portefeuille opgevat in de meest letterlijke zin. Vanaf 2020 trok hij ze samen met de hele Vlaamse regering wijd open om de jaarlijkse structurele subsidiëring in zowat al zijn beleidsdomeinen behoorlijk op te trekken: 4 miljoen extra voor sociaal-cultureel volwassenenwerk (met 6 procent meer naar 70 miljoen per jaar voor 131 middenveldorganisaties), 1 miljoen meer voor de 9 landelijke amateurkunstenorganisaties (met 13 procent meer naar 9 miljoen), 25 miljoen extra voor de kunsten (een verhoging met ruim 15 procent naar 178 miljoen per jaar voor 236 kunstorganisaties), 18 miljoen extra voor cultureel erfgoed (een verhoging met ruim 50 procent, naar 51 miljoen per jaar) en nog eens 7 miljoen extra voor diverse erfgoedinstellingen van de Vlaamse Gemeenschap (zoals M HKA, KMSKA, Mu.ZEE, Alden Biesen, Kasteel van Gaasbeek en het Roger Raveel Museum). Ook de beide fondsen kregen voor hun werking een extra enveloppe, met een dotatieverhoging van 1,6 miljoen voor Literatuur Vlaanderen en 3 miljoen voor het Vlaams Audiovisueel Fonds. Zo trok de minister het totale rechtstreekse cultuurbudget voor de sector op van 365 miljoen in 2019 naar 484 miljoen in 2024, een stijging met maar liefst 33 procent. Daarbovenop werd eenmalig ook nog 195 miljoen uitgedeeld aan infrastructurele projecten, 65 miljoen aan het coronanoodfonds cultuur en 16,5 miljoen aan compensaties tijdens de energiecrisis.

Groot is het contrast met de start van Jambons ministerschap. Was N-VA niet de partij van de nauwe knip en de tering naar de nering, die mordicus vasthield aan het heilige begrotingsevenwicht? Dat er vandaag niet meer gekeken wordt op een miljoentje meer of minder, ligt natuurlijk aan corona. Jambon zal de pandemie zeker zo hard vervloekt hebben als het culturele veld zelf, maar achteraf beschouwd heeft zijn ministerschap er veel aan te danken. De covidcrisis zorgde voor een beleidscontext waarin plots alle boekhoudkundige gestrengheid uit de tijd van Schauvliege en Gatz in de prullenbak ging. Het geld moest rollen. En snel. Op geen tijd werd het jarenlange discours van ‘snoeien om te groeien’ ook in Vlaanderen noodgedwongen ingewisseld voor eerst een budgettaire bazooka aan noodsteun en dan een staatsgeleide investeringspolitiek.

Typerend voor Jambons beleid is wat hij eind 2020 met al dat extra geld aanving in het kader van Vlaamse Veerkracht, ‘het meest ambitieuze investeringsplan dat een Vlaamse Regering ooit in de steigers heeft gezet’. Met dit relanceplan van 4,3 miljard – waarvan de helft uit het Europese Herstelfonds – moest Vlaanderen de vlucht vooruit nemen. Zeker voor de cultuursector voelde die ‘springplank naar meer en beter’ als een haast existentiële reset. Hoe de culturele praktijk samen heruitvinden? Jambon van zijn kant wendde die royale middelen vooral aan om enkele voorkeuren en beleidsplannen van vóór corona vlotter gefinancierd te krijgen. Zo voorzag hij 12 miljoen voor een eenmalig extra creatiebudget voor het VAF, specifiek voor ‘het verhogen van de productie van Vlaamse content’ – dus zowel films, miniseries als games van (en over?) eigen bodem. Ook ging er in totaal bijna 3 miljoen naar een digitaal Verenigingsloket om de administratieve planlast te vereenvoudigen (lancering eind januari 2024) en 7 miljoen naar de voortgezette digitalisering van erfgoedcollecties en -databanken – wat resulteert in onder meer haarscherp te bekijken historische krantenpagina’s, glasplaten en topstukken op de website ‘Tot in detail’.

Het gros van de relancemiddelen, 100 miljoen, werd voorzien voor de renovatie van culturele infrastructuur. Al dan niet toevallig lag die allemaal in steden met burgemeesters van N-VA of andere regeringspartijen: 27 miljoen voor de nieuwe Brugse museumsite, 9 miljoen voor een verstelbare vloer in het Oostendse Kursaal (uitgesteld tot na de zomer van 2024), 8 miljoen voor de renovatie van de Kortrijkse Schouwburg, 6 miljoen voor de intrek van het Vlaams Architectuurinstituut in de Antwerpse Sint-Hubertuskerk in 2027 (in oktober 2023 stopgezet wegens te hoge kosten), 5 miljoen voor de restauratie van de Gentse Opera, nog eens 5 miljoen voor de verbouwing van het Hasseltse Hemelrijck-klooster tot theater- en cinemazaal… Ook Aalst, Sint-Niklaas en Boom kregen onder het mom van ‘veerkracht’ bouwbudget toegeschoven, terwijl Literatuur Vlaanderen en Iedereen Leest afgelopen najaar samen hun intrek namen in het gerenoveerde Hotel Dumont in Antwerpen.

Het is alvast één antwoord op de vraag welke sporen Jambons beleid zal nalaten. Van de lopende verbouwingen van het Kaaitheater en het Design Museum Gent tot de geplande nieuwbouw van het M HKA op dezelfde Waalsekaai (begroot op 130 miljoen): architecten en aannemers hebben onder zijn bewind goed geboerd. Er werd meer aan infrastructuurprojecten uitgegeven dan de voorbije twee legislaturen samen. Tegelijk blijft het wachten op de inventaris van alle beschikbare culturele infrastructuur die de minister in 2019 beloofde, als basis voor een langetermijnvisie rond de vele culturele gebouwen in Vlaanderen. Anders dan in de sportsector bestaat daar bij cultuur nog altijd geen helder overzicht van. Past Jambon daarmee in het clichébeeld van de politicus die liever investeert in zichtbare architecturale parels dan in naarstige beleidsvoering en in de culturele software die al die gebouwen moet invullen? ‘Never waste a good crisis,’ zo luidde zijn parool bij de presentatie van Vlaamse Veerkracht. Sloeg dat niet ook op zijn relance als gulle staatsman, mede dankzij 2,25 miljard EU-coronageld?

 

Niet restauratie, maar renovatie

Wellicht waren deze investeringen zinvol en nodig. Maar als antwoord op de uitdaging om het culturele leven in Vlaanderen toekomstbestendig te maken, zeggen ze vooral veel over hoe Jambon zelf naar cultuur kijkt. Die visie is weleens samengevat als bricks & bytes, maar dat is net te karikaturaal. Wel openbaart zich in zijn invulling van ‘herstel’ het kloppende hart van zijn cultuurbeleid: de symbiose tussen conservatie en innovatie, tussen traditie en technologie. Waar ‘ons’ rijke verleden zich kruist met ‘onze’ eigentijdse topexpertise in digitalisering, restauratie of architectuur, daar lijkt cultuur voor Jambon haar ware betekenis te krijgen. Zeker als dat ook ten goede komt aan de internationale uitstraling van Vlaanderen en aan toerisme, zoals bij de restauratie van Het Lam Gods of de heropening van het KMSKA (‘onmiskenbaar het hoogtepunt van deze regeerperiode als minister van Cultuur,’ aldus Jambon zelf). De sleutel van zijn cultuurbeleid is niet zozeer ‘restauratie’ als wel ‘renovatie’: de eigentijdse vernieuwing én herwaardering van wat Vlaanderen en de Vlaamse geschiedenis bijzonder maken in een geglobaliseerde wereld. De ‘her’ in herstel en de ‘re’ in ‘relance’ slaan op het weer aanknopen bij de naam en faam van het Vlaanderen van Bruegel en Rubens, maar dan in het neoliberale en gedigitaliseerde Europa van vandaag. Jambons cultuurbeleid is geen ‘terug’, maar een ‘opnieuw’ – met de nadruk op ‘nieuw’. Zijn culturele visie lijkt op één lijn te staan met zijn internationaal beleid en met Flanders Technology and Innovation. In zijn jongste Septemberverklaring heette het: ‘Cultuur is onze rijkdom, technologie onze toekomst.’

Niet toevallig kleurt net die koppeling ook de beide culturele conferenties die Jambon dit voorjaar zal organiseren voor beleidsmakers, cultuurexperts en innovatoren uit heel Europa, in het kader van het Belgische EU-voorzitterschap: ze gaan over digitalisering en over cultuur, erfgoed en identiteit in Europa. Het resultaat, in mei, wordt een werkdiner (begroot op 157.700 euro) met alle collega-cultuurministers van de hele EU, over de rol van cultuur en erfgoed in het Europese identiteitsverhaal. ‘Een uitgelezen kans om Vlaanderen en zijn culturele en creatieve sectoren op de Europese en wereldkaart te zetten,’ aldus Jambon. ‘Ook het virtueel museum, de reeks Het verhaal van Vlaanderen en de website en het boek over de canon van Vlaanderen komen aan bod in een sessie over de impact van populaire media op culturele verhaallijnen en identiteitsvorming.’ Harmonieuzer kan zijn ministerschap niet afsluiten: op het kruispunt van digitalisering, erfgoed en identiteitsvorming.

Precies op die lijnen nam Jambon het meeste initiatief, ook met minder zichtbaar beleidswerk. Van digitalisering maakte hij een belangrijk aandachtspunt voor de structurele subsidieronde Cultureel Erfgoed, terwijl met meemoo, publiq en Cultuurconnect een strategische kadervisie vastgelegd werd voor de verdere digitale transformatie van de cultuursector. Ook Schauvliege en Gatz namen daar al stappen in, maar corona fungeerde nu duidelijk als katalysator om het gaspedaal in te duwen. Hoe culturele digitale content verbreden en verrijken (zoals tijdens de lockdown bijvoorbeeld gebeurde met de financiering van de tijdelijke culturele tv-zender Podium 19)? Hoe vraag en aanbod op elkaar afstemmen? Hoe continu digitale innovatie stimuleren? Hoe duurzame financieringsmodellen uitwerken? Het zijn een paar uitdagingen die in de visienota geformuleerd staan en waarop de komende jaren concreter doorgewerkt moet worden.

Meer en meer lijkt het aloude streven van het Vlaamse cultuurbeleid naar meer cultuurparticipatie (van de uitrol van cultuurcentra in de jaren zeventig tot het Participatiedecreet uit 2008 van Schauvlieges voorganger Bert Anciaux (Spirit)) op te schuiven naar een digitaal verhaal van uniforme bezoekersdata, use cases en datagestuurd beleid. Net die marketinggerichte ambitie spreekt ook uit het plan ‘Doelgericht Digitaal Transformeren’ dat Jambon initieerde, waarbij het ‘UiTwisselingsplatform’ van publiq het dataknooppunt moet worden van een ‘open cultureel ecosysteem’ tussen culturele spelers en andere belanghebbenden: ‘Door het open karakter van het platform en de datastandaarden kan een uitbreiding naar andere sectoren, zoals private en toeristische organisaties, een verdere impuls zijn voor innovatie.’ Tegelijk is het een veeg teken dat de minister besliste om Demos, kenniscentrum voor vrijetijdsparticipatie van kansengroepen, vanaf 2025 onder te brengen bij publiq, dus onder het nieuwe decreet Digitale Transformatie uit 2023. Inclusie, armoedebestrijding, participatie: Jambon lag er niet echt wakker van. Rond de kerstperiode van 2020 schrapte hij plots de subsidielijn ‘Participatieprojecten kansengroepen’ en intussen wordt ook zonder veel evaluatie het hele Participatiedecreet finaal ontmanteld. ‘Inclusie 2.0 snijdt diep en doet pijn,’ zo reageerde Demos kritisch. De jarenlang opgebouwde ondersteuning en expertise rond de trage processen die nodig zijn om kansengroepen echt te betrekken, dreigt onherroepelijk op te lossen in een veel oppervlakkiger idee van (digitale) publieksparticipatie. Nochtans leerde de Participatiesurvey 2022 dat ‘sociale ongelijkheden in cultuurparticipatie onverminderd blijven bestaan en voor een aantal participatiedomeinen zelfs verder worden uitgediept’. Wie is precies ‘de Vlaming’ voor wie Jambon zich wil inspannen?

 

Erfgoed en literatuur boven

Vooral een (verdere) inhaalbeweging voor cultureel erfgoed was met voorsprong de prioriteit. Dat is geen nieuws, maar ging veel ruimer en dieper dan alle media-aandacht voor pakweg de heropening van het KMSKA of Jambons gekoketteer met de Vlaamse Meesters. De minister liet in 2021 het Erfgoeddecreet vernieuwen, trok in 2023 de jaarlijkse werkingssubsidies voor musea, archieven en erfgoedbibliotheken op met 25 miljoen en promoveerde Musea Brugge tot de derde grote cultureel-erfgoedinstelling, naast het KMSKA en het M HKA. Ook toonde hij zich bijzonder actief in de aangroei van de Collectie Vlaamse Gemeenschap: in 2021 werden met relancemiddelen maar liefst 281 hedendaagse kunstwerken van 180 kunstenaars aangekocht, ter waarde van bijna 4 miljoen (terwijl het jaarlijkse aankoopbudget normaal gezien 250.000 euro bedraagt). Dit voorjaar wordt er aan de Collectie zelf een prestigieuze overzichtspublicatie en een zevendelige docureeks gewijd, plus een expo in C-Mine en een digitale ontsluiting van zo’n 2500 werken die in het depot zitten. ‘Nog te weinig Vlamingen zijn op de hoogte van het bestaan van de collectie, terwijl het echt wel hun collectie is, van alle Vlamingen,’ aldus de minister. Na een parlementaire vraag van Vlaams Belang moest hij in 2022 wel prijsgeven dat er de jongste tien jaar ook zo’n 160 werken uit de Collectie vermist zijn geraakt, waaronder een lithografie van Panamarenko en een tekening van Raoul De Keyser. Volgens ex-hoofdinspecteur Janpiet Callens van de voormalige afdeling Kunstcriminaliteit bij de federale politie zullen die werken niet meer worden opgespoord, omdat de Kunstcel in 2016 werd opgedoekt door… toenmalig (federaal) minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon.

Als cultuurminister toont Jambon zich nu de grote bewaarengel van Vlaamse topstukken. Onder zijn bewind werd de Topstukkenlijst 40 procent langer (tot 1140 werken) en kocht de Vlaamse Gemeenschap ook 15 topstukken aan, waaronder Great American Nude #45 van Tom Wesselmann uit de collectie Matthys-Colle. Zo’n aankoop van ruim twee miljoen, met een budgettair overschotje uit het besparingsjaar 2019, was sinds Anciaux niet meer voorgevallen. In 2023, bij de opening van de MAS-expo Zeldzaam en onmisbaar (over twintig jaar topstukkenbeleid) kondigde Jambon zelfs aan dat hij het budget van het Topstukkenfonds structureel zou optrekken naar 1 miljoen euro per jaar, haast een verdubbeling van de gemiddelde dotatie van de jongste jaren. Verder lanceerde hij een nieuw subsidiereglement ter verbetering van de bewaaromstandigheden van topstukken en regelde hij niet alleen een voorkooprecht voor de overheid bij de publieke veiling van topstukken, maar ook een inbetalinggeving van topstukken om successierechten te betalen. Bovendien voerde hij het Indemniteitsdecreet in: een garantstelling waardoor het makkelijker wordt om buitenlandse bruiklenen van Vlaamse Meesters te tonen in tijdelijke expo’s als Dieric Bouts (M Leuven) of Krasse Koppen (KMSKA). Het moge duidelijk zijn: voor de verwerving, bewaring en ontsluiting van cultureel erfgoed is dit ministerschap veel verder gegaan dan enkel structurele centen uittellen of uitpakken met een eenmalig prestigeproject. Jambon verankerde zijn basisovertuiging niet alleen budgettair, maar ook decretaal: Vlaanderen moet zijn kunstschatten (meer) koesteren.

Die sterk promotionele aandrang, samen te vatten als ‘het volk meer besef bijbrengen van zijn cultuur’, liet zich ook zien in Jambons uitgesproken profilering wat betreft literatuur, vooral om de ontlezing tegen te gaan die de digitalisering met zich meebrengt. Op voorspraak van de sector lanceerde hij eind 2020, samen met onderwijscollega en partijgenoot Ben Weyts, Het Leesoffensief: een brede campagne voor leesbevordering en leescultuur, met jonge kinderen en hun entourage als voornaamste doelgroep. Na de Kinderkunstendag die Schauvliege ooit op de agenda zette, initieerden beide ministers op hun beurt de Vlaanderenleestdag, de Vlaamse versie van Wereldboekendag op 23 april. Verder riep Jambon in 2022 met de Boon een nieuwe gewichtige literaire prijs in het leven, naast de Libris Literatuurprijs en de Boekenbon Literatuurprijs (vroeger AKO). Jaarlijks ontvangen twee winnaars, in fictie en non-fictie en in kinder- en jeugdliteratuur, elk 50.000 euro uit handen van de minister. ‘Eindelijk weer een prijs met internationale uitstraling!’ aldus Jambon. Ook maakte hij 750.000 euro vrij voor Boektopia, de opvolger in Kortrijk van de Antwerpse Boekenbeurs. Elke bezoeker die een boek kocht, kreeg een cheque van 10 euro voor in de lokale boekhandel. Het gerestaureerde Huis van Herman Teirlinck in Beersel, dat de minister plechtig mocht openen in 2021, ontving dan weer 125.000 euro om met een literaire werking de culturele aanwezigheid in de Vlaamse Rand te versterken. Het maakte van Jambons ministerschap een duidelijke steunbetuiging aan de vaderlandse letteren, met focus op (media)promotie bij het brede publiek en voor een deel ook bij laaggeletterde doelgroepen. Volgens cijfers van het kabinet is het budget voor Literatuur Vlaanderen de jongste jaren gestegen met 39 procent, onder meer dankzij 400.000 euro voor het gastlandschap van Vlaanderen op de Leipziger Buchmesse in 2024.

 

Kunsten terzijde

Zit achter al die beleidsdaden een strategie of een masterplan? Eerder lijken ze het resultaat van een gelaagd samenspel tussen enerzijds een grote openheid bij het kabinet van Jambon om minstens te luisteren naar de besognes en ervaringen uit alle deelsectoren, en anderzijds een meer selectief oor voor de ambities en sectoren die aansluiten bij Jambons eigen culturele affiniteiten en wensbeelden voor Vlaanderen. Na een turbulente start, en zeker sinds Joachim Pohlmann eind 2019 als kabinetschef cultuur de wisselschakelaar werd tussen veld en minister, lijkt Jambons ministerschap een continue evenwichtsoefening te zijn geworden tussen tegelijk credibiliteit opbouwen bij de (institutionele) cultuursector én een eigen – meer Vlaamsgerichte – legacy uitrollen, door via cultuur te werken aan identiteitsvorming. Voor cultureel erfgoed en ten dele ook literatuur (als drager van de Nederlandse taal) spoorden die beide ambities het beste samen.

In de kunsten, doorgaans het zwaartepunt van een cultuurminister, beperkte Jambon zich eerder tot de noodzakelijke huishoudelijke taken: geld uitkeren. Na al het lawaai buiten het parlement en op tv in 2019 koos hij voor een budgettair verstandshuwelijk. Tijdens corona werden de structurele subsidies niet teruggevorderd, kreeg het gros van het artistieke werkvolk een compensatie en diende de nogal snel bedachte ‘culturele activiteitenpremie’ om ook het laatste gemor weg te nemen bij al wie tussen de mazen was gevallen. Bij de structurele subsidieronde kunsten – het mediatieke hoogtepunt van elk ministerschap – toverde de minister in september vorig jaar onverwacht 25 miljoen uit zijn hoed om alle ‘positieven buiten budget’ en zelfs negen negatief beoordeelde organisaties toch over de streep te trekken (met name Needcompany, Z33 en Toneelhuis, maar ook jeugdtheater 4Hoog, folkclub ’t Ey en de muziekensembles Ictus, Huelgas, Terra Nova en Casco Phil). Maar liefst 42 organisaties stroomden in, terwijl 19 andere hun structurele subsidie kwijtspeelden, zoals Troubleyn, Ultima Thule, Etablissement d’en face, KunstZ, Jazz en Muziek en ChampdAction. Zo werd het algauw weer voor vijf jaar rustig in de kunsten, mede dankzij een compensatieregeling voor de steil oplopende facturen van heel wat kunstinstellingen door de energiecrisis.

Die financiële reddingsoperaties mogen niet geminimaliseerd worden, maar als Jambon ergens speechte dat Vlaanderen trots mocht zijn op zijn kunsten, vroeg je je toch altijd af of hij dat zelf ook was. Veelzeggend genoeg speelden de weinige extra beleidsinitiatieven die hij voor de kunsten nam zich af binnen zijn erfgoedbeleid: naast de aankoop van heel wat kunstwerken voor de Collectie Vlaamse Gemeenschap lanceerde hij ook een nieuwe subsidieregeling rond kunstenerfgoed, nu de generatie van de Vlaamse Golf de pensioengerechtigde leeftijd ziet naderen. Ook STUK kreeg in dat kader extra geld voor plannen rond immaterieel danserfgoed. Voor de meeste individuele kunstenaars daarentegen blijft het knokken om aan de bak te komen, zeker door de sterk gestegen levenskosten en de vele budgettaire en andere beperkingen bij de diverse instellingen die hen moeten ondersteunen. In Jambons Visienota Kunsten heette die individuele kunstenaar wel ‘de hoeksteen van mijn beleid’, maar bouwen deed hij vooral op andere werven. Zeker, hij verankerde fair practice in het herziene Kunstendecreet en ging ook in op de jarenlange roep vanuit het veld om een vast percentage voor beurzen en projectsubsidies, met name 12,5 procent van (een deel van) de werkingssubsidies. Maar vraag vandaag aan kunstenaars wat hen rechthoudt, en ze zullen eerder verwijzen naar de kunstwerkuitkering, het vernieuwde kunstenaarsstatuut van Frank Vandenbroucke (Vooruit), minister van Sociale Zaken van België. Ironisch genoeg maakte dus net het federale beleidsniveau (zonder veel cultuurbeleid) de afgelopen legislatuur het grote verschil voor kunstenaars – om van de tax shelter-middelen voor podiumorganisaties nog te zwijgen. In Vlaanderen werden (door Weyts) de subsidies voor de postgraduaatsopleidingen HISK en a.pass geschrapt en werd Gatz’ kunstkoopregeling Kunst Aan Zet opgedoekt wegens ‘te weinig interesse’. Verder mocht het kunstenveld schijnbaar zijn ding blijven doen, maar met veel geestdrift van Jambon voor de dagelijkse artistieke praktijk leek dat nooit gepaard te gaan.

 

Een verhaal voor Vlaanderen

Soms lijkt het alsof er twee ministers aan de slag zijn. De ene is Vlaams minister van Cultuur en beheert de winkel. De andere is minister van Vlaamse Cultuur en verkoopt projecten op de markt. De ene heeft iets van Joke Schauvliege, als bescheiden rentmeester. De andere lijkt meer op Bert Anciaux: met vlag en wimpel op missie, in dit geval met De Canon van Vlaanderen en een Museum voor de geschiedenis en cultuur van Vlaanderen. Samen moesten die bijna persoonlijke projecten zijn beleid een eigen (gele) kleur geven, en dat is gelukt. Er is uiteindelijk meer inkt over gevloeid dan over de initiële besparingen.

Eind 2022 volgde ook nog de opinieslag over Het verhaal van Vlaanderen, de historische documentairereeks, gepresenteerd door Tom Waes, over de geschiedenis van Vlaanderen. Het televisieprogramma kreeg de royale steun van 2 miljoen van de Vlaamse Gemeenschap, waarvan 450.000 euro via de minister-president zelf, uit zijn budgetlijnen Cultuur en De Kanselarij, naast 900.000 euro via het VAF en Screen Flanders. Ook al was dit een concept van het productiehuis De Mensen, naar het voorbeeld van Het verhaal van Denemarken (en dus geen regeringsinitiatief zoals De Canon of het Museum), toch zette Jambon alle drie deze projecten op één lijn, volgens dezelfde partijpolitieke argumentatie:

‘Natuurlijk moet de canon de Vlaamse identiteit bevorderen. De N-VA is de grootste partij in deze regio en de versterking van de identiteit staat in ons programma. Dan is het toch niet meer dan logisch dat de regering zoiets implementeert? We zouden anders kiezersbedrog plegen. We doen dat ook met Het verhaal van Vlaanderen op tv én met het vir­tueel museum van Vlaanderen, dat in het voorjaar van 2024 klaar zal zijn.’

Een virtueel museum dus, terwijl het regeerakkoord oorspronkelijk een fysieke realisatie suggereerde. Finaal is het een app geworden. Met de nodige augmented reality, inclusief spelletjes en calls to action, zullen we in dit museum ondergedompeld worden in 150 digitale belevingen van Vlaamse erfgoedverhalen – de ultieme symbiose tussen conservatie en innovatie. Of in de woorden van de minister: ‘een nog betere valorisatie van het erfgoedaanbod’. Sinds 2021 is er voor de ontwikkeling van het museum jaarlijks één miljoen euro uitgetrokken, terwijl de leiding ervan in handen is van IT’er Wim Putzeys, oprichter van Peel, ‘een bedrijf dat ondernemingen helpt om hun dienstverlening meer af te stemmen op hun klanten’. Dat lijkt ook de voornaamste overweging achter deze app: de klant van de Vlaamse natie nog beter in contact brengen met al ‘onze’ onderbelichte schatten en historische verhalen. Op zich is daar niets mis mee, en al zeker niet als het Vlaamse museum nog maar een fractie waarmaakt van het succes van De Canon (die wekenlang in de boekentoptien stond) en Het verhaal van Vlaanderen (dat in totaal 1,8 miljoen huiskamers bereikte). Wel verdunt dit prestigeproject nog verder de grenzen tussen participatie en promotie, terwijl de digitale ontsluiting van erfgoed nu al een ondoorzichtig kluwen is geworden, van de ErfgoedApp tot de vele collecties op websites als artinflanders.be, vlaamsekunstcollectie.be, immaterieelerfgoed.be, flandrica.be, totindetail.be, hetarchief.be… Is er niet eerder meer coördinatie nodig dan nog meer ‘renovatie’?

Jambon heeft natuurlijk gelijk: het pleit vóór een cultuurminister dat hij zijn beleid mee laat kleuren door een eigen ideologische visie. Anciaux profileerde zich op cultuurparticipatie, Schauvliege op kinderkunsten en Gatz op aanvullende financiering. Als Jambon inzet op de popularisering van de eigen gewijde geschiedenis, misbruikt hij dan per se gemeenschapsgeld in functie van de Vlaamse natievorming? Opmerkelijker is dat hij met dit soort ondersteuning een nieuwe vorm van beleidsvoering lijkt te introduceren. Was het cultuurbeleid van vorige ministers ten aanzien van de modale Vlaming er altijd op gericht om meer niet-gebruikers naar het bestaande cultuuraanbod te leiden (de klassieke participatiegedachte), dan lijkt Jambon nu eerder een nieuw kijkkader te willen installeren op cultuur op zich. En dat bij alle Vlamingen, óók bij de heavy users. Het gebruik van ‘vensters’ in zowel De Canon als het Museum zegt genoeg: beide initiatieven willen ons een ander frame bieden op wat cultuur in Vlaanderen inhoudt. Ook al liet de minister de invulling daarvan over aan experts, toch speelt hij eerder curator dan facilitator. Jambon begreep de befaamde ‘regierol’ van een minister letterlijker dan ooit: niet organisatorisch boven het veld, maar als creative producer binnen of zelfs náást dat veld. Met De Canon en het Museum opende hij een directe lijn naar de burger om zelf te gaan creëren – misschien niet het creëren van kunst, dan toch van content. Het is daarom logisch dat de eerste (fysieke) plannen voor het museum de wind van voren kregen. ‘Tel de bestaande museumcollecties samen, dan heb je je Vlaams museum,’ stelde Patrick Allegaert van het Museumoverleg in De Morgen.

Onder Jambon werd cultuurbeleid een vorm van storytelling. Haast voorspelbaar consequent leidde hij zijn keuzes en beslissingen telkens terug tot één nieuw verhaal, over en voor Vlaanderen. Het stond al kernachtig in zijn Beleidsnota Cultuur:

‘Cultuur zit in het DNA van de Vlaming. We hebben van vorige generaties een rijke cultuur geërfd die ons vandaag inspireert en een venster op de wereld biedt. We maken van Vlaanderen een sterke en zelfzekere natie waar Vlamingen en bezoekers fier op zijn. […] De Vlaamse meesters – uit heden en verleden en in alle creatieve richtingen – moeten het uithangbord worden van de grootsheid die Vlaanderen in zich heeft.’

De sleutelwoorden van het verhaal zijn trots, rijkdom, excellentie en ‘top’. De centrale lijn is ‘Vlaamse veerkracht’. Alleen als we stoppen met klagen en verzuren, onze zelfovertuiging terugvinden in onze roots en als Flandriens doorzetten om het beste uit onszelf te halen, kan Vlaanderen Vlaanderen worden: de bloeiende regio die een Bourgondische geest weet te paren aan hardwerkend vooruitgangsoptimisme en die de jaloezie verdient van heel Europa. In deze storyline gelden de Vlaamse Meesters niet alleen als assets, maar ook als streefbeeld. Aan hun uitmuntendheid moeten we ons allemaal spiegelen: leerlingen op school, ondernemers, kunstenaars, nieuwkomers, werkwillige burgers, ja zelfs de overheid zelf en bij uitbreiding de hele natie. Het gaat om nog beter doen – om stralen.

 

Micromanagement

Wie zich in 2019 afvroeg waarom N-VA zo nodig het beleidsdomein cultuur wou claimen, vindt hier een groot deel van het antwoord. Omdat elke natie een verhaal nodig heeft, en dat verhaal een culturele bedding behoeft. Omdat cultuur een uitstekende zachte geleider is voor de immateriële nood van elk nationalisme om een ‘wij’ te creëren. ‘Cultuur is de belangrijkste Vlaamse bevoegdheid,’ stelde Joachim Pohlmann expliciet in De Standaard: als fond van de samenleving, als symbolische ruimte en als eerste strijdperk voor de ideeën die een samenleving richting geven. Niet dat Jambons verhaal plots elke burger zal overtuigen van de Vlaamse onafhankelijkheid, maar zijn voortdurende promotie van ‘Vlaanderen’ als betekenisgevend kader bouwt wel mee aan het algemene mentale venster waardoor ‘de Vlaming’ naar zichzelf en de wereld kijkt, net als naar alle waarden die aan dat Vlaamse narratief verbonden worden, en die misschien nog crucialer zijn dan de gele vlag waaronder ze ressorteren: traditie, innovatie, excellentie, vooruitgang, gemeenschap… Voor de verhalenverteller is het een kwestie van stil volharden. Masseren. Herhalen. Renoveren.

Wat dat betreft heeft N-VA nog veel werk in de cultuursector. De basisinfrastructuur van het veld is doordrongen van andere waarden en verhalen. Zeker in de kunsten regeert tegenover de traditie scepsis en bijwijlen zelfs arrogantie. Er ontbreekt vertrouwdheid, aan beide kanten. Koos Jambon daarom algauw voor de politiek van het dubbele ministerschap? Aan de kant van het veld kocht hij met extra investeringen en naarstig papierwerk beleidsmatige geloofwaardigheid af, zonder grote visionaire ingrepen, zelfs eerder met voorzichtige behoudsgezindheid. Was Anciaux er nog een meester in adviezen van beoordelingscommissies naar zijn hand te zetten, dan toonde Jambon zich verrassend volgzaam voor wat de experts hadden beslist – tenzij om negatieve adviezen toch op te vissen en om zo soms enkele andere adviesbedragen lineair bij te stellen. Aan de andere kant creëerde hij voor zijn Vlaamse geschiedenisprojecten een autonoom speelterrein met een minstens zo groot bereik. Daar kon hij zijn missie ongemoeid voltrekken: Vlamingen doen inburgeren in hun eigen cultuur en verleden, door hun trots bij te brengen over de wortels én de eigentijdse kroonjuwelen van onze ‘topregio’ (en voor nieuwkomers la même chose).

Tegelijk is de crux van zijn beleidsperiode dat de minister van Vlaamse Cultuur hier en daar wel degelijk zijn verhaal opdrong aan de Vlaamse minister van Cultuur. Tel hoe vaak de magische term ‘excellentie’ als subsidiecriterium valt in alle vernieuwde decreten, zelfs in het nieuwe decreet Amateurkunsten. Ook vermeldt het bijgewerkte decreet Sociaal-Cultureel Volwassenenwerk nu een expliciete uitsluiting van ‘organisaties die segregerend werken door louter terug te plooien op etnisch-culturele afkomst’ – wat de minister prompt een beroep opleverde bij het Grondwettelijk Hof na een klacht van De Federatie, de koepel van middenveldorganisaties. Met de overname van het Amerikaans Theater trok hij intussen de kaart van een (zoveelste) ‘nieuwe Vlaamse culturele pool met 1200 zitjes’ in Brussel. Denk ook aan het ‘Innovatiemechanisme’ waarmee kunstenaars tijdens corona extra steun konden krijgen om hun ‘businessmodel’ te herdenken: behoorlijk neoliberaal. Of merk op hoe sterk Jambon altijd gericht is gebleven op de uitstraling van grotere kunstinstellingen, de hoge vuurtorens van het artistieke landschap. Voor hen introduceerde hij – tegen alle aanbevelingen in – tienjarige subsidies in het vernieuwde Kunstendecreet, in ruil voor een beheersovereenkomst die direct onderhandeld wordt met het kabinet. Zo kan elke volgende minister, indien gewenst, mee de inhoudelijke koers van al die instellingen bepalen.

Misschien is dat nog het belangrijkste spoor dat Jambons passage op cultuur zal nalaten, hoe onzichtbaar ook: een bestuurscultuur waarin de minister steeds meer macht opeist binnen de gelaagde textuur die dat ministerschap doorgaans meebepaalt. Loodrecht op de vele publieke investeringen werd er achter de schermen bijvoorbeeld stevig bespaard op de administratie, op het eigen overheidsapparaat. Niet alleen expertise is er verdwenen, ook pure menskracht. Zo wordt er nu veel meer onderzoeks- en beleidswerk uitbesteed aan consultancybureaus en moeten de negen amateurkunstenorganisaties straks zelf commissies en beoordelingsrondes gaan inrichten om de nieuwe subsidies rond talentontwikkeling in hun deelsector te verdelen: ze doen daarmee voortaan het werk van de overheid zelf.

In de wandelgangen wordt tegelijk vaak gefluisterd over ideologisch micromanagement vanuit het kabinet. Eén steunpunt moest na een telefoontje van de minister een hele ‘rebrandingsoperatie’ afblazen, omdat het woord ‘Vlaanderen’ niet meer genoeg in de verf werd gezet. Artistieke leiders kregen op het Martelarenplein te horen dat ze in hun programma toch maar beter geen ruimte meer boden aan klimaat- of andere activisten, of aan besloten safe spaces voor zwarte vrouwen. FARO en Literatuur Vlaanderen werden op de vingers getikt omdat ze al te progressief communiceerden rond Zwarte Piet, terwijl Brusselse cultuurhuizen een vermaning kregen omdat hun publieksbeleid te weinig Nederlandstalig of te ramadan friendly kleurde. De electorale druk van Vlaams Belang op N-VA laat zich duidelijk voelen. Of zijn het ideologische krachten binnen de eigen partij? Organisaties die zich te expliciet pro-Palestijns zouden hebben uitgesproken, zoals Vrede vzw en DeWereldMorgen.be, werden zelfs onderworpen aan een formele screening op het naleven van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens – de rest volgt nog. Dienen subsidies binnenkort als zwijggeld? Samen met de politisering van het bestuur groeit in de sector de zelfcensuur. Benieuwd wat dat zal geven na de verkiezingen op 9 juni…

 

Twee zienswijzen

Is er dan toch een masterplan? Samenvattend kan je op twee manieren naar Jambons ministerschap kijken. De ene manier is hoe N-VA het ook zelf zal presenteren: deze minister heeft duidelijk geïnvesteerd in cultuur, heeft zich met decretaal opfriswerk correct van zijn beleidsmatige taken gekweten, en zal tegen het einde van deze legislatuur zowat al zijn voornemens uit het regeerakkoord hebben waargemaakt: van de beloofde inhaalbeweging rond erfgoed, digitalisering en leesbevordering, tot het ‘contract’ met de kiezer rond de promotie van de Vlaamse identiteit. Volgens die zienswijze toonde Jambon zich – los van hier en daar een uitschuiver in volle coronacrisis – een begripvolle en betrouwbare cultuurminister, die elke vrees voor reactionaire afrekeningspolitiek naar het rijk der fabels verwees. Zijn uiteenlopende publieke verwezenlijkingen spreken voor zich.

Een andere zienswijze is dat dit ministerschap vooral een eigen ideologische agenda heeft willen dienen, met niet alleen een Vlaams-nationalistische, maar ook een rechts-liberale finaliteit. De inzet ervan is de promotie en legitimatie van Vlaanderen als wij-gemeenschap en als the place to be voor innovatie, creativiteit en meesterschap. Cultuur diende voor Jambon in de eerste plaats als instrument. Zijn aandacht ging vooral uit naar al wat aan die agenda kon bijdragen, al wat zich liet kneden naar zijn story voor Vlaanderen en zijn missie om een nieuw kijkkader te installeren op ‘onze cultuur’. Wat zich daar minder dienstbaar aan toonde, werd strategisch geneutraliseerd. Zeker na alle turbulenties bij de start van zijn ministerschap koos Jambon voor de (ver)goede vrede met de kunsten en het sociaal-cultureel werk, het meer progressieve en geïnstitutionaliseerde deel van de sector – niet per se vanuit een grote liefde voor hun dagelijkse praktijk, meer vanuit politieke pragmatiek. Tegelijk toonde hij zich ook daar ‘op missie’, zij het bedekter. De sterke gerichtheid op grote kunstinstellingen, het koppig vasthouden aan wijzigingen bij decretale vernieuwingen, de reprimandes vanuit het kabinet: het valt binnen deze zienswijze allemaal te lezen als een omzichtige strategie om stukje bij beetje greep te verwerven op de culturele basisinfrastructuur. Voor een expliciete confrontatie of bewuste negatie was er nog geen momentum, of bleek de ministeriële macht nog te veel gebonden. Maar waarom zou de agenda van N-VA voor ‘de belangrijkste Vlaamse bevoegdheid’ niet over meerdere termijnen lopen?

Hoe je de dubbele textuur van dit cultuurministerschap ook ontrafelt, het zal zeker sporen nalaten. Naast de meer zichtbare verwezenlijkingen gaat het ook om inhoudelijke verschuivingen. Beetje bij beetje bewoog het klassieke begrip van cultuur(beleid) verder naar rechts. Internationalisering vervlakte tot nationaal uitstralingsbeleid. Participatie schoof op naar publiekspromotie. Ook digitalisering werd vooral begrepen als een directere brug naar de consument, en minder als een disruptieve uitdaging voor de producent. En lokaal cultuurbeleid? Dat gaf de vorige Vlaamse regering al helemaal uit handen aan de steden en gemeenten. Het idee dat het cultuurbeleid elke Vlaming een basisgarantie moet bieden om zich te kunnen verrijken als mens – en niet alleen als Vlaming – is onder Jambon verder uitgekleed. Investeren in cultuur is meer dan een centenverhaal.