width and height should be displayed here dynamically

Vincent Meessen & Tshela Tendu. Patterns for (Re)cognition

Na haltes in KIOSK in Gent (2013) en Kunsthalle Basel (2015) streek Vincent Meessen deze zomer neer in BOZAR Brussel met zijn driedelige project Patterns for (Re)cognition. Voor deze duotentoonstelling ging de kunstenaar-curator de confrontatie aan met het werk van  Tshela Tendu (ca. 1880 – 1950), een Congolese schilder die na een blitzcarrière in Europa tijdens het begin van de jaren 30 in de vergetelheid raakte.

Tendu’s kleurrijke, abstracte aquarellen, die jarenlang verscholen bleven in de archieven van de Koninklijke Bibliotheek, het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika en de collecties van enkele verzamelaars, werden voor het project van onder het stof gehaald en opgesteld te midden van modulaire structuren, ambigue geluidsopnames van Jan Vansina’s mysterieuze ontmoeting met Tendu en onthutsende 16mm-films die koloniale, cognitieve testen laten zien. Op die manier wordt Tendu’s werk, een verwaarloosd hoofdstuk in de Belgische en Congolese geschiedschrijving, van kritische zuurstof voorzien.

Het gelijknamige boek, het laatste en finale stadium van Meessens artistiek onderzoeksproject, tracht de resulterende opvattingen en vragen in te kapselen aan de hand van een reeks conversaties tussen Vincent Meessen en verschillende betrokkenen in het project: kunstenaar, kunstcriticus en professor Toma Muteba Luntumbe, fotograaf en uitgever Guy Jungblut, curator en directeur van Kunsthalle Basel Elena Filipovic, antropoloog Jan Vansina en kunsthistorica Yasmine Van Pee. In de verschillende dialogen ontmantelen Meessen en zijn gesprekspartners het discours dat heerst rond moderne, abstracte kunst, en leggen ze een geconstrueerde historie bloot, bepaald door machtsrelaties, netwerken en mythes. Tendu’s werk doet hierbij dienst als het portaal naar het koloniale kunstproject tijdens het interbellum.

Tshela Tendu, een begaafde kleermaker, werd als bij toeval ‘ontdekt’ door Georges Thiry, een koloniale agent die later bekend zou komen te staan als de hoffotograaf van de Belgische surrealisten. Hij voorzag Tendu van verf, papier, en gaf hem de opdracht om een reeks werken te schilderen die vervolgens integraal verscheept werd naar België. Daar kwamen de werken terecht in de handen van Gaston-Denys Périer, een Congofiele koloniaal die de bevlogen propagandist werd van Tendu’s werk en de zogenaamde ‘art vivant’ – een nieuwe kunstvorm die, volgens Périer, dankzij de ‘vitaliteit’ van de Afrikaanse kunst de ingeslapen, naoorlogse westerse kunstscene nieuw leven zou inblazen. 

Dit streven naar (artistieke) regeneratie en de zoektocht naar ‘vers bloed’ is een idee dat Périers koloniale project volledig doordrong en dat terug te voeren is op een figuur als Louis Faidherbe (1818-1889), die een van de eersten was die métissage beschouwde als een middel voor raciale verbetering. Périer geloofde in een artistieke herbronning door een samensmelting van de westerse abstractie en de ‘levendige’ kunst uit Afrika. Het werk van Tendu en tijdgenoten als Albert Lubaki werd daartoe ingezet, en vaak zonder hun medeweten in Europa tentoongesteld, terwijl het in hun thuisland, Congo, nauwelijks een spoor achterliet.

Wat in Patterns for (Re)cognition op het spel staat, blijkt dan ook niet zozeer de receptie en herwaardering van het werk van Tshela Tendu, maar veeleer de mythe van de moderniteit en abstractie, en hun verstrengeling met het koloniale project zelf. Het werk van Tendu en de plotselinge verdwijning daarvan vormen hierbij slechts het startpunt. Liever dan Tendu’s werk en vormentaal an sich te onderzoeken, houdt Meessen de verschillende discoursen en (tentoonstellings)praktijken omtrent Tendu’s werk op als een spiegel die de enigszins paradoxale, westerse (en vooral Belgische) opvattingen over Afrika laat zien.

Maar dreigt Meessen uiteindelijk niet in zijn eigen val te lopen? Zowel de drie tentoonstellingen als de catalogus tonen, op een werk na, enkel het abstracte werk van de Congolese schilder. De levendige, figuratieve werken die hij maakte van menselijke figuren, planten, huizen en dieren werden afgezworen ten voordele van abstract en geometrisch abstract werk dat naadloos aansloot op de modulaire constructies van de hand van Kris Kimpe en de video-opnames die op deze constructies geprojecteerd werden. De 16mm-films tonen cognitieve testen, bekend als de Congo T.A.T., die de Franse psycholoog André Ombredane afnam in koloniaal Congo met als doel het ‘mentale niveau’ van de lokale bevolking te onderzoeken. Dit leidde tot verschillende koloniale studies zoals zijn gekende L’exploration de la mentalité des Noirs congolais au moyen d’une épreuve projective (1954). Het is niet onbelangrijk om op te merken dat Meessen ‘bij toeval’ op Tshela Tendu’s werk stuitte ten tijde van zijn onderzoek naar deze opnames, waardoor deze waarschijnlijk invloed hadden op zijn lezing van Tendu’s werk. Door diens abstracte kunst met de cognitieve patroonstudies te confronteren, legt Meessen terecht de vinger op een van de grootste pijnpunten van conceptuele abstractie: de schijnbare neutraliteit. Tezelfdertijd dwingt hij Tendu’s werk wederom in een nauw keurslijf, en dringt hij de video’s en geometrische structuren op als de lens waardoor diens werk gelezen dient te worden. Verder bevat het boek – op het gesprek met Toma Muteba Luntumbe na – geen Congolese visies op het onderwerp, en blijft de discussie over Tshela Tendu’s werk een westerse aangelegenheid. Op die manier reduceert Meessen Tendu’s werk opnieuw tot een pion in het westerse schaakspel. Nergens in de publicatie wordt een platform voorzien voor Tendu zelf. Nog steeds vindt het werk slechts toegang tot de (kunst)geschiedenis middels westerse lezingen en interpretaties.

De publicatie Patterns for (Re)cognition brengt een interessante collectie teksten samen gericht op het ontwaren van de koloniale wortels van de moderniteit. Maar de vraag dient zich aan of dit boek de lacune in de geschiedschrijving over de moderne kunst in België en Congo wel degelijk op een gepaste manier onderzoekt, wanneer blijkt dat nog steeds wordt uitgegaan van westerse concepten en referentiekaders. Een benadering van het werk van Tshela Tendu en van zijn Congolese erfgenamen buiten het westerse paternalisme om lijkt voorlopig utopisch.

 

Patterns for (Re)cognition. Tshela Tendu & Vincent Meessen van Vincent Meessen (red.), verscheen in 2017 bij BOZAR BOOKS en Snoeck Uitgevers, Sint Pietersplein 22, 9000 Gent (09/391.56.51; www.snoeckpublishers.be). ISBN 978-9-46161-414-8.