Vlaamse kuikentjes
Over Machteld & Adolf, 1302 (2013) van Leen Voet
Afgelopen zomer organiseerde de vzw Kortrijk Vlaandert onder de gelijknamige kloeke titel een kunstwandeling langs werken van 33 hedendaagse kunstenaars – 27 Vlamingen, 2 Brusselaars, 2 Walen en 2 Nederlanders – samengesteld door Vlaanderens bekendste kunstblogster, de (Kortrijkzaanse) Hilde Van Canneyt. Een van de deelnemers aan de tentoonstelling was Leen Voet. Haar bijdrage Machteld & Adolf, 1302 (2013) – let op het ‘cijferanagram’ – bestond uit 38 bladen met kleurplaatjes die handmatig zijn ingekleurd in de kleuren van de Vlaamse leeuwenvlag: zwart en geel, variërend van lichtgeel tot geeloranje. De titel van de reeks verwijst naar de roman De leeuw van Vlaanderen (1838) van Hendrik Conscience, die zich afspeelt tegen de achtergrond van de Guldensporenslag (1302) en waarin de geliefden Adolf en Machteld de hoofdpersonen zijn. Voets tekeningen vertellen Consciences verhaal niet na – de reeks heeft geen narratieve structuur – maar de meeste prenten roepen wel de romantische beeldvorming rond de Guldensporenslag voor de geest: prinsen en prinsessen, kastelen en burchten, geharnaste ridders, bijlen en zwaarden, en natuurlijk de onvermijdelijke ‘goedendag’ – het koningswapen van de Vlaamse helden van 1302. De niet-narratieve en associatieve ordening van de beelden nodigt uit om Machteld & Adolf, 1302 los van het ‘bronverhaal’ te lezen.
De titel van Voets werk bestaat uit een ‘schuldige’ en een ‘onschuldige’ naam. ‘Adolf’, zo heet de grootste misdadiger van de westerse geschiedenis; ‘Machteld’ is weliswaar een bijzonder authentieke Vlaamse naam, maar je hoeft niet ‘verbrand’ te zijn om je dochter zo te noemen. Dezelfde ambivalentie vinden we in de beelden terug. Enerzijds zien we moordtuigen waarvan de gewelddadigheid amper door een laagje neomiddeleeuwse (Guldensporen)romantiek wordt bedekt. Anderzijds omvat de reeks sprookjesachtige motieven, die we weliswaar met Vlaams-nationalisme kunnen associëren, maar die we evenzeer als stukjes van een fabuleuze droomwereld kunnen begrijpen. Tussen het Guldensporengeweld en de ridderromantiek heeft Leen Voet echter nog een ander soort plaatjes ingeschoven. Het gaat om motieven die opvallen door hun ideologische neutraliteit: een kuikentje, een boom… In hun volstrekte onschuld en alledaagsheid kunnen deze beelden aan geen enkele (regionale, nationale) identiteit of gezindte worden gelinkt. Toch worden ook deze prenten, net als de heroïsche en de romantische plaatjes, met het geel-zwarte kleurenpalet van de Vlaamse vlag opgevuld. Ook de kippen, de hond, de bomen, de bloemen en de planten zijn dus zuiver Vlaams. Het zijn deze neutrale motieven die de betekenis van de reeks op een subtiele manier bepalen. In plaats van een ironisch commentaar op de klassieke ‘Vlaams-nationalistische’ iconen ontpopt Machteld & Adolf, 1302 zich tot een allegorie van een volstrekt onafhankelijk en cultureel homogeen Vlaanderen. Dat Vlaanderen volledig geel-zwart uitslaat – dat ‘Vlaanderen vlaandert’ – is even normaal geworden als de blauwe kleur van de lucht of het frisse groen van het gras.
Machteld & Adolf, 1302 kan worden gezien als een reflectie op praktijken die sinds het ontstaan van de Vlaamse Gemeenschap schering en inslag zijn. In de jaren 90 zorgde Johan Sauwens, de toenmalige Volksunie-Minister voor Verkeerswezen, voor een letterlijke ‘vervlaamsing’ door de palen van de verkeerslichten geel-zwart te laten verven. Met klem ontkende de Minister dat die ingreep door politieke voorkeuren zou zijn ingegeven. Het zou gewoon wetenschappelijk bewezen zijn dat de geel-zwartcombinatie de grootste zichtbaarheid garandeert. Iets onhandiger zijn de recente pogingen tot ‘sluipende vervlaamsing’ die sinds de laatste gemeenteraadsverkiezingen werden ondernomen in enkele steden en gemeenten waar de N-VA in de bestuurscoalitie is gestapt. Bekend is bijvoorbeeld het ‘vriendelijke verzoek’ van de Kortrijkse Schepen van Economie Rudolf Scherpereel (N-VA) aan de eigenaars van het frituur Grand Place in Kortrijk om een Nederlandse naam te kiezen. In Aalst kondigde aantredend N-VA-Burgemeester Christoph d’Haese in oktober 2012 aan dat er werk zou worden gemaakt van meer Vlaamse leeuwenvlaggen in het Aalsterse straatbeeld en dat het logo van de Vlaamse leeuw op staatnaambordjes zou worden aangebracht – maatregelen die inmiddels op de lange baan zijn geschoven. Door de overdreven investering in symbolische details verraden deze recente voorstellen dat er een door een ideologie aangedreven verlangen in werkzaam is.
Leen Voet bekijkt dit verlangen vanuit het perspectief van diegene aan wie het wordt opgelegd. Ze doet dat bovendien door zich in de rol te verplaatsen van een kind dat – zogenaamd ‘spelenderwijs’ – een (Vlaamse) werkelijkheid ingelepeld krijgt. Het monsterlijke van de eis verschijnt in de slaafse dwang van het inkleuren; maar het artistieke/kinderlijke subject pleegt ook verzet: de plaatjes worden immers niet zomaar geel en zwart gekleurd. Stukjes van de sjabloonfiguren worden met lichtgeel of geeloranje in plaats van correct leeuwenvlaggeel ingevuld. Het kind is ongehoorzaam! Het heeft on-Vlaamse, afwijkende kleurtjes ingelast. In die armtierige sporen van ‘artistieke gevoeligheid’ weerklinkt alsnog de amechtige schreeuw van een vernederde en gekwetste kinderziel: neen, ik wil deze wereld niet.