Voor de heruitvinding van de universiteit
Vooraf: ‘of ik een tekst wilde schrijven waarin ik zou reflecteren over wat ik beschouw als de kwaliteiten en tekortkomingen van de universiteit (en de opleidingen die men er kan genieten) en over wat ik begrijp als de doorwerking van de universiteit (en haar opleidingen) in het maatschappelijke leven’. Zou ik zo’n opdracht niet moeten weigeren? Met zo’n tekst verval ik toch onvermijdelijk in een soort van beleidsmedewerkerstaal?
Doch, de zaak van de universiteit ligt me nauw aan het hart: een deel van mijn leven is er immers intens mee vervlochten. Ik heb er scherper leren denken. Beter geleerd wat denken kan zijn. Ik heb er het plezier van het doceren ontdekt. Ik heb er zoiets als de “vrolijkheid van de wetenschap” mogen beleven. En misschien vreemd en onverwacht, maar ik heb er beter leren leven en, hoe zal ik het zeggen, de ‘eros’ van de kennis ontdekt… Zonder meer een waardevolle en genuanceerde vorm van erotiek. Anderzijds heb ik er ook heel wat kommer en kwel gekend. Liever zou ik deze tekst dus helemaal niet schrijven. Maar mag en kan ik er mij, gezien mijn vrij unieke situatie binnen en buiten de universiteit, aan onttrekken?
Ik hoop dat deze beschouwing niet als een uiting van een haat-liefderelatie zal worden gelezen, ook al geef ik toe dat er een flinke dosis cynisme in steekt. Maar cynisme heeft altijd een oorzaak!
Af en toe, maar steeds vaker denk ik dat er maar één oplossing voor bestaat: opblazen die hele handel! Het zal wel te maken hebben met het simpele feit dat ik geen normale academische carrière heb gehad en ook nooit zal hebben. Ik was en blijf een fellow traveller.
Eerst bestond er bij mij een intense afkeer: ik heb er alles aan gedaan om maar geen universitaire studie aan te hoeven vatten. Die weerzin kwam niet voort uit een of andere anti-intellectualistische houding. Die is mij altijd vreemd geweest. Integendeel zelfs, ik had de indruk dat op de universiteit het intellectuele aan banden werd gelegd, beknot en steriel gemaakt. De universitaire studie waarvoor men mij had voorbestemd, leek mij het suffigste, stoffigste en oubolligste wat ik me kon voorstellen. Romaanse in Leuven, begin jaren ’60… – misschien kan men zich mijn huiver voorstellen! Bovendien leidde een universitaire studie in mijn ogen onvermijdelijk tot het onderwijs, en daar wilde ik zeker niet in terechtkomen.
Tien jaar later ging ik aan de Vrije Universiteit Brussel studeren en twintig jaar later doceerde ik zelf! Precies wat ik al die jaren uit aller macht had proberen te ontvluchten, haalde me in. ‘Oedipusiaanser’ kan het niet!
Go west
Toen ik dan op mijn dertigste aan een universitaire studie begon, gebeurde dat hoegenaamd niet uit een late roeping. Het was eerder om, laat ik maar zeggen, sentimentele redenen (een facet van die ‘eros’ waar ik het al over had). Het werd een kandidatuur in de filosofie en daarna studeerde ik af in de massacommunicatie. Ik bespaar de lezer de details van de vier jaar tandengeknars en post-jaren ’60-opwellingen van revolte, en van de hernieuwde en weinig inspirerende confrontatie met de Belgische werkelijkheid (ik werkte ondertussen al een paar jaar bij de BRT). Ik beperk me tot deze feiten: structuralisme en semiotiek waren des duivels en het Vrije Onderzoek was verplicht! We studeerden immers aan de Vrije Universiteit Brussel…
Gelukkig maakte professor Apostel een einde aan de lijdensweg door de bevrijdende woorden te spreken: “go west!” Of preciezer: “Waarom gaan jullie hier niet weg? Waarom zouden jullie niet in Parijs promoveren? Ik geef jullie wel een aanbevelingsbrief mee…” Zonder de geringste beurs of andere financiële ondersteuning – iets wat ik trouwens tijdens mijn hele academische loopbaan nooit heb genoten – gingen Emile en ik dus naar de Ecole des Hautes Etudes en Sciences Sociales te Parijs. Daar belandden we in een bizarre postdoctorale universiteitsopleiding, waaraan toen onder meer mensen als Roland Barthes, Christian Metz, Gérard Genette en Louis Marin doceerden.
Na onze frustrerende ervaringen aan de VUB wisten we niet wat ons overkwam: we kwamen er zomaar in een intellectuele werkgemeenschap terecht, onverbiddelijk hard maar uitzonderlijk stimulerend. Onderzoek stond centraal en dat werd collegiaal, als het ware gezamenlijk uitgevoerd. Het onderzoek lag werkelijk in het verlengde van het onderwijs!
Ik zal niet ontkennen dat ik na al mijn universitaire perikelen die periode als uitermate prikkelend heb ondergaan. De EHESS staat (stond?) in mijn ogen voor de ideale academische werksfeer. Met als bijzondere kenmerken: de kleinschaligheid, het samenwerken onder de leiding van een meester (in ons geval was dat A.J. Greimas), de totale afwezigheid van academische hiërarchie of buraucratische dwang. Er heerste een uiterst genereuze vorm van intolerantie… of tolerante vorm van hardnekkigheid. Wetenschap was er een existentieel gegeven.
Maastricht
De mogelijkheid om in de academische marge te werken, was een van de redenen waarom ik de taak aanvaardde om aan de Universiteit van Nijmegen een studierichting film op te richten. Bovendien leek alles me beter dan nog langer in België te moeten werken!
Allemaal goed en wel dus, zolang (we schrijven eind jaren ’70) ik kon doen wat ik meende te moeten doen: doceren, kennis doorgeven en de liefde voor kennis stimuleren. Toen midden jaren ’80, management, bureaucratie en kwantificering almaar belangrijker werden, nam ik weer afscheid van de academische wereld, en ik beloofde mezelf me er nooit meer mee in te laten.
Dat is me niet gelukt… (zoals het me niet lukt een tekst over dat onderwerp te weigeren!) Op aandringen van goede vrienden en vriendinnen, die intussen hun eigen instituut hadden opgezet, ben ik sindsdien als gastdocent actief geweest aan de universiteiten van Frankfurt, Zürich, Luik, Utrecht en binnenkort ga ik tijdelijk in Parijs doceren. Onlangs mocht ik een zogenaamde visitatiecommissie in Lausanne voorzitten. Ook dat doe ik dus. De universiteit laat me niet los… (merk dat ik daarbij – buiten die paar jaar aan de VUB – nooit iets met een Vlaamse universiteit te maken heb gehad!)
Ik schrijf dit allemaal om te laten zien dat ik nauw bij het academische milieu betrokken ben geweest en het in zekere zin nog steeds ben, maar dat ik er altijd een marginale positie in heb bekleed. In de eerste plaats al door mijn vak: filmstudie… kan je nagaan! Had ik me maar met Literatuur of Kunstgeschiedenis beziggehouden… En een semioticus uit Parijs stond in Nederland ook al niet goed aangeschreven! Marginaal was ik ook omdat ik, alvorens ik bij de universiteit terechtkwam, elders beroepsmatig actief was geweest. Ik was en ben geen beroepsacademicus, wel een beetje deskundig…
En nu? Ik heb te doen met mijn vrienden collega’s die proberen te redden wat er te redden valt. Ik benijd hun situatie niet. Ik heb te doen met de huidige generatie studenten die niet beter hebben gekend en niet beter zullen kennen. Ik ben boos op hen die de academische idealen hebben verkwanseld en zich destijds niet hebben ingezet om die idealen te vertalen naar deze tijd. Terwijl ze idealistische betogen hielden, weigerden ze pragmatisch en consequent te handelen. En net als toen ik student was, erger ik mij en vervloek ik de docenten die profiteren van het systeem en er, of als ambtenaren, of als diva’s, maar niet als intellectuelen hun werk (?) doen. Die waren er destijds, en vreemd genoeg zijn ze na al die saneringen nog steeds niet verdwenen!
De situatie is naar mijn gevoel hopeloos. Wat ik in Nijmegen heb meegemaakt, en vooral, wat ik op een afstand heb zien gebeuren toen ik er al lang niet meer was, heeft nauwelijks nog iets te maken met wat je van een universiteit mag verwachten. De situatie in Nijmegen – ver doorgedreven bureaucratie en kwantificering van alles, zelfs van de zogenaamde kwaliteit – is niet uitzonderlijk voor Nederland. Aan de Nijmeegse universiteit stelt het probleem zich alleen iets scherper dan elders in Nederland.
Goed, dacht ik, dat is Nederland met zijn beleidsobsessie en intens wantrouwen tegen alles wat intellectueel is. In andere landen met andere culturele tradities zal nog wel iets van de academische idealen voortleven. Dacht ik. Tot ik inderdaad mijn vriendinnen in Frankfurt en Zürich – of in Luik en Parijs – over hun problemen hoorde klagen, en ik ter plaatse kon constateren hoe de universiteiten er zich ontwikkelden… Net als in Nederland, zo moest ik vaststellen. Of liever gezegd, het was een aftakeling in precies dezelfde richting. Hoe verschillend al die Europese academische tradities ook zijn, ze gaan alle dezelfde kant op… die van Maastricht.
Het probleem is te ingewikkeld om in een artikel uiteen te zetten: er is de omvang van een boek voor nodig, dat ik overigens helemaal niet van plan ben te schrijven. Wat is er gebeurd? Grofweg gezegd, hebben de universiteiten, zoals zoveel culturele instellingen (denk maar aan de openbare omroep: daar zijn trouwens veel parallellen mee te trekken), de jaren ’60 bijzonder slecht verteerd. Eerst was er een niet langer te verantwoorden strategie van splendid isolation, gevolgd – onder druk van de jaren ’60 – door een in versneld tempo doorgevoerde, zogenaamde aanpassing aan deze tijd! Kind en badwater werden weggegooid, alleen de teil is overgebleven en die past men nu aan de eisen van de hedendaagse markteconomie aan.
Geestelijke vorming
Aan de oude universiteiten was veel verkeerd: intellectualisme (of wetenschappelijke ambitie) en wereldvreemdheid sloten elkaar bepaald niet uit. Wat daarvoor echter in de plaats is gekomen, is wat in het bedrijfsleven voor efficiëntie doorgaat. Men schermt met modieuze begrippen uit de wereld van management en marketing. Men hervormt, men saneert, men beschouwt de student als een virtuele consument en de docent als een niet eens meer onontbeerlijke producent… Voor de buitenstaander is het allemaal oninteressant en mijn vrienden-professoren zijn zozeer verwikkeld in hun lokale problemen dat ze nauwelijks kunnen bedenken hoe het verder moet en kan… Dat doet de overheid voor hen. Om een voorbeeld te geven: het docentenkorps van de faculteit waar ik in de jaren ’80 werkzaam was, is de laatste jaren, vermoed ik, meer dan gehalveerd, terwijl de administratieve staf ondertussen dubbel zo groot is geworden en maar blijft groeien. Toegegeven, er kon hier en daar zeker wat worden gesnoeid in het docentenkorps… maar dat rechtvaardigt nog niet de groei van de administratieve sector! Binnenkort bestaat de faculteit der letteren niet eens meer (een reële mogelijkheid), of alleen nog administratief en virtueel…
De universiteiten hebben zelf schuld aan hun verloedering. Ze hebben zelf actief en veelal omwille van louter opportunisme meegewerkt aan de huidige situatie. Hun roeping, hun ‘idealen’ zijn ze reeds lang kwijtgeraakt aan de meest biedende: eerst de overheid, daarna de markt… (Mag ik nogmaals wijzen op de parallel met de rise and fall van de publieke omroepen?)
Ik geloof dus niet dat de ontstane situatie, in decennia gegroeid, nog een basis biedt voor een zinvolle hervorming. Natuurlijk zal men blijven aanpassen en saneren, en meer efficiëntie eisen en marktgerichter gaan opereren. De arrogante houding van splendid isolation van weleer wordt vandaag duur betaald. Zuiver inhoudelijke argumenten bestaan nog nauwelijks. Het programma van de universiteit is uitgehold. Ze snakt er naar om zich door het allesbeheersende marktprincipe erkend te weten.
Maar een universiteit – een opleiding – moet streven naar een geestelijke vorming en daar moet een uitstraling van uitgaan tot buiten de academie. Geen inpassing in de markt, wel een moeilijker in te schatten invloed op de buitenwereld. De universiteit dient radicaal te worden overdacht: ze moet op een bescheiden en voorzichtige manier worden heruitgevonden.
P.S. Uiteraard, telkens wanneer ik ‘universiteit’ schreef, heb ik het enkel en alleen over dat deel van de universiteit dat de menswetenschappen wordt genoemd. Ik ben niet bevoegd om me uit te spreken over hoe het elders aan de universiteit toegaat. Fantastisch neem ik aan. Maar binnen mijn sector heerst, dat weet ik zeker, een crisis die niet zomaar door een hervorming kan worden opgelost. Arme studenten, arme docenten, arme universiteit!