width and height should be displayed here dynamically

Essays

Besprekingen

Beeldende Kunst

Publicaties

64

november-december 1996

De universiteit

“Waar bemoeien ze zich eigenlijk mee?” zo heeft men aan de negen departementen kunstwetenschappen en -geschiedenis van de universiteiten in Vlaanderen en Nederland de afgelopen twee maanden zeker verzucht – eenmaal is ons dat ook ter ore gekomen. De universiteit, dat is toch een onbesproken plaats, is de gedachte die aan deze verzuchting ten grondslag ligt. De universiteit, dat is toch een bij uitstek onverdacht en achtenswaardig instituut? Zeker te eerbiedwekkend dat het zich geroepen zou moeten voelen om in te gaan op vragen van buitenaf over haar opleidings- en onderzoeksprogramma? Misschien overdrijven we als we zeggen dat onze intentie om een aflevering te wijden aan de universitatire opleiding tot kunsthistoricus in Vlaanderen en Nederland op onwil is onthaald – in sommige gevallen was zelfs eerder van het omgekeerde sprake. Wat wel zeker is, is dat het geëerde instituut (nog) niet echt vlot kan inspelen op interventies van de buitenwereld.

Uitgaande van de recent verschenen visitatierapporten over de opleidingsprogramma’s van de negen kunsthistorische instituten, na een vergelijkend onderzoek van studiegidsen en onderzoeksprogramma’s en op basis van gesprekken met betrokkenen, trachten we een beeld te schetsen van de opleiding tot, en het onderzoek van de kunsthistoricus in Vlaanderen en Nederland. De analyse is zeker niet vleiend, in sommige gevallen zelfs ontluisterend. De meeste opleidings- en onderzoeksprogramma’s vallen terug op de historische, mediale en/of geografisch-nationalistische zekerheden die in elk handboekje over kunst terug te vinden zijn. De krampachtige omarming van deze zekerheden maakt elke koppeling aan de huidige kunstpraktijk en de actuele kunsttheoretische debatten zo goed als onmogelijk. Deze studie is een werkstuk van Koen Brams, Steven Jacobs en Dirk Pültau, en werd aangevuld met een beeldessay van Jean-Luc Moulène en een tekst van Eric De Kuyper.

Verder vindt u in dit nummer een aantal teksten waarin gereflecteerd wordt over de betekenis van en de omgang met (kunst)geschiedenis. Frank Vande Veire schreef een essay over Nietzsches ‘tweede oneigentijdse beschouwing’ “Vom Nutzen und Nachteil der Historie für das Leben”. Dirk Lauwaert bekeek de recente films en video’s van Jean-Luc Godard en gaat in op diens hypothese “dat men de 20ste eeuw in termen van de film moet begrijpen”. In een aantal casestudies wordt de omgang met (kunst)geschiedenis besproken: Jorinde Seijdel over H.W. Jansons “A History of Art” en het Wereld Erfgoed-project van Unesco, Geert Bekaert over de restauratie van de voormalige beeldenzaal van het Paleis voor Schone Kunsten, Jacques Lust over de roof van kunstwerken tijdens de Tweede Wereldoorlog en de problematiek van de restitutie, en Jeroen Boomgaard over de particuliere omgang van Rudi Fuchs met de kunstgeschiedenis in de “Coupletten”.

Ten slotte ook in dit nummer: de laatste episode van het feuilleton “KUNST”.

Koen Brams