width and height should be displayed here dynamically

Voor de opaciteit

Toen ik een paar jaar geleden de stelling ‘Wij eisen het recht op opaciteit op’ naar voren bracht of er argumenten voor aandroeg, protesteerden mijn toehoorders: ‘Dat is terug naar de barbarij! Hoe kan je communiceren met wat je niet begrijpt?’ Maar toen diezelfde eis in 1989 voor zeer uiteenlopende publieken werd verwoord, bleek er opnieuw belangstelling voor te bestaan. Intussen lijkt alles gezegd wat er te zeggen valt over de huidige kwestie van verschillen (van het recht op verschil).

De theorie van het verschil is kostbaar. Ze liet toe om de reducties [1] te bestrijden die, bijvoorbeeld in de genetica, in gang werden gezet door een aanmatiging van raciale voortreffelijkheid of superioriteit. Albert Jacquard (Éloge de la différence, Parijs, Seuil, 1978) heeft de mechanismen van deze barbarij ontmanteld en aangetoond hoe belachelijk hun aanspraak op een ‘wetenschappelijke’ grondslag was. (Barbarij noem ik de ommezwaai en de verbittering van het zelf, even onvoorstelbaar als de gevolgen van hun wreedheid.) Deze theorie maakte het ook mogelijk om zoniet het bestaan, dan toch de rechtmatige erkenning te verwelkomen van minderheden die uitzwermen in de totaliteit van de wereld – en om hun status te verdedigen. (‘Rechtmatig’ noem ik de vlucht ver weg van wettigheden die heimelijk of openlijk in bezit en verovering zijn verankerd.)

Maar het verschil zélf kan nog een reductie tot het Transparante teweegbrengen.

Als we het proces van het ‘begrijpen’ van wezens en ideeën vanuit het perspectief van het westerse denken onderzoeken, blijkt dat deze eis van transparantie eraan ten grondslag ligt. Om je te kunnen ‘begrijpen’ en je dus te kunnen aanvaarden, moet ik je dichtheid terugbrengen tot die ideële schaal, die me een grond geeft om te vergelijken en misschien zelfs te oordelen. Ik moet reduceren.

Verschillen aanvaarden verstoort allicht de hiërarchie van de schaal. Ik ‘begrijp’ je verschil, dat wil zeggen ik breng het, zonder het hiërarchisch te rangschikken, in verband met mijn norm. Ik laat je tot het bestaan toe, in mijn systeem. Ik creëer je opnieuw. – Maar misschien moeten we juist een eind maken aan het idee van de schaal. Elke reductie omzetten.

Niet slechts instemmen met het recht op verschil, maar verder dan dat, met het recht op opaciteit, dat geen opsluiting in een ondoordringbare autarkie is, maar subsistentie in een niet te reduceren singulariteit. Opaciteiten kunnen samen bestaan, samenvloeien, weefsels op touw zetten. Om deze weefsels echt te begrijpen, moet men zich concentreren op de textuur van het stramien en niet op de natuur van de bestanddelen. Misschien moet men voor een tijdje afzien van de oude obsessie om het wezen van naturen te betrappen. De aanzet geven tot zo’n beweging, die niet verwijst naar de Mensheid, maar naar het heuglijke uiteenlopen van de mensheden, zou iets groots, iets grootmoedigs hebben. Het denkbeeld van het zelf en het denkbeeld van de ander heeft er afgedaan in zijn dualiteit. Elke Ander is een burger en niet langer een barbaar. Wat hier is, is open, even open als dit daar. Ik kan niet van het ene naar het andere projecteren. Het hier-daar is het stramien, dat geen grenzen op touw zet. Het recht op opaciteit zou geen autisme instellen, maar de Relatie echt grondvesten, in vrijheden.

Ze zeggen me dan: ‘U die zo stil uw poëtica’s in deze kraters van opaciteit oppot, u die zo kalm het wonderlijke ophelderingswerk dat door het Westen werd verwezenlijkt meent achter u te laten – u blijft te pas en te onpas over dit Westen spreken.’ – ‘Waarover zou u dan willen dat ik het om te beginnen heb, afgezien van die transparantie die meende ons te kunnen reduceren? Want als ik dáár niet begin, zou u me al snel zien wegkwijnen, krampachtig en machteloos, in het pruilerige gezeur van een kinderachtige weigering. Ik begin dus daar. Wat mijn identiteit betreft, dat los ik zelf wel op.’ Er moet een dialoog zijn met het Westen, dat voor het overige met zichzelf tegenstrijdig is (dit is de tegenwerping die ik gewoonlijk te horen krijg als ik het over culturen van het Een heb); we moeten er het complementaire discours aan toevoegen van wie wil mee-geven.[2] En ziet u niet dat wij verwikkeld zijn in zijn wording?

Beschouw slechts de hypothese van een christelijk Europa, dat zeker is van zijn Recht, dat zich weer heeft verenigd in zijn herstelde universaliteit, dat dus zijn krachten opnieuw in een ‘universele’ waarde heeft omgezet – en een driehoek vormt met de technologische macht van de Verenigde Staten en de financiële soevereiniteit van Japan – en u kan zich een beeld vormen van de stilte en de onverschilligheid die de komende vijftig jaar (als we het in een getal mogen uitdrukken) de problemen, de afhankelijkheden en het chaotische lijden van de landen van het Zuiden nietig zullen verklaren.

Bedenk ook dat het Westen zelf de variabelen heeft voortgebracht die zijn indrukwekkende traject telkens weer hebben tegengesproken. Om die reden is het geen monoliet en stevent het ongetwijfeld op verwarring af.[3] De vraag is alleen op welke wijze dat zal gebeuren: via participaties of via de oude belastingen. En ook al zouden we ons geen enkele illusie maken over de feiten, toch beginnen we ze door deze vraag te stellen al te veranderen.

 

Het opake is niet het duistere, maar het kan dat wel zijn en ook als zodanig aanvaard worden. Het is het niet-reduceerbare, dat de onwrikbaarste waarborg is voor participatie en samenvloeiing. We staan hier ver af van de opaciteiten van de Mythe of het Tragische: hun duister brengt uitsluiting mee en hun transparantie is op ‘begrijpen’ gericht. In dit werkwoord begrijpen is er de beweging van handen die het omliggende grijpen en het tot zichzelf terugbrengen. Een gebaar van opsluiting, zo niet toe-eigening. Laten we de voorkeur geven aan het gebaar van het mee-geven, dat ten slotte toegang geeft tot de totaliteit.

Op dit punt moet ik wat uitleg geven over deze totaliteit waar ik zo’n zaak van heb gemaakt. Het idee van totaliteit, zoals dat zo schitterend door het westerse denken is uitgedrukt, wordt bedreigd door onbeweeglijkheid. Wij hebben beweerd dat de Relatie een open totaliteit is, die zelf in beweging is. Dat betekent dat, als we het op deze manier construeren, we van dit idee het principe van eenheid aftrekken. Het geheel – le tout – is hier niet het doel van de delen: want veelvoudigheid in de totaliteit is geheel en al diversiteit. Laten we dat opnieuw, en op een opake manier, verwoorden: het idee op zich van totaliteit is een belemmering voor de totaliteit.

We hebben de poëtische kracht al geformuleerd. We zien haar als iets dat uitwaaiert en het opslorpende concept van eenheid vervangt: het is de opaciteit van het diverse die de ingebeelde transparantie van de Relatie bezielt. Het imaginaire draagt niet de dwingende eisen van het idee mee. Het is een voorafbeelding van de werkelijkheid, zonder dat het deze a priori determineert.

Het denkbeeld van de opaciteit leidt me af van de absolute waarheden waarvan ik de bewaarder meende te zijn. Het zorgt er zeker niet voor dat ik me ga opsluiten in nutteloosheid en nietsdoen, maar relativeert alle mogelijkheden tot handelen in mij, omdat het me gevoelig maakt voor de limieten van elke methode. Gaat het erom overkoepelende algemene ideeën te ontwikkelen? Koppig vast te houden aan het concrete, aan de wet van het feit, aan de preciesheid van het detail? Iets dat schijnbaar minder belangrijk is, op te offeren in naam van de doeltreffendheid? Het denkbeeld van de opaciteit behoedt me voor eenduidige trajecten en onomkeerbare keuzen.

Wat mijn identiteit betreft, dat los ik zelf wel op. Met andere woorden, ik zal niet toelaten dat ze in een of andere essentie wordt klemgezet of in een of ander amalgaam wordt vermengd. Dat ze op sommige plaatsen duister voor me is, daar leg ik me zonder tegenzin bij neer; dat ze me verrast, betekent niet dat ik haar opgeef. Menselijke gedragingen zijn van nature fractaal. Als we ons daar bewust van worden en deze gedragingen niet langer terugbrengen tot de duidelijkheid van een transparantie, maken we ze misschien minder zwaar om te dragen voor het individu, voor zover dit begint met zijn eigen motieven niet te ‘be-grijpen’ en zich op die manier te demonteren. Het richtsnoer voor het handelen (wat ethiek wordt genoemd, of ideaal, of eenvoudigweg logische relatie) zou erbij gebaat zijn – zou echt aan duidelijkheid winnen – als het niet in de vooropgezette transparantie van universele modellen werd vermengd. Het richtsnoer voor elk – individueel of gemeenschappelijk – handelen zou erbij gebaat zijn als het zich zou vervolmaken in het beleefde van de Relatie. Dat is het stramien waarin de ethiek wordt uitgedrukt. Alle moraal is een utopie. Maar deze moraal zou slechts utopisch worden als de Relatie zelf in een absolute mateloosheid van de Chaos zou zijn afgegleden. De gok is dat Chaos orde en wanorde is, mateloosheid zonder een absolute, lot en wording.

Ik kan me dus de opaciteit van de ander voor mij voorstellen, zonder dat ik hem mijn opaciteit voor hem verwijt. Om me solidair met hem te voelen, om met hem te bouwen, om te houden van wat hij doet, hoef ik hem niet te ‘begrijpen’. Ik hoef niet te proberen om de ander te worden (om anders te worden) of om hem naar mijn beeld te ‘maken’. Deze projecten van transmutatie – zonder zielsverhuizing – zijn voortgekomen uit de ergste arrogantie en de grootste generositeit van het Westen. Ze wijzen naar het lot van Victor Segalen.

De dood van Segalen is niet slechts een fysiologische uitkomst. We herinneren ons zijn ontboezeming, in de laatste dagen van zijn leven, over de haveloze toestand van zijn lichaam: hij slaagde er niet in de kwaal te diagnosticeren of de aftakeling te beheersen. Allicht zullen we ooit, met behulp van de medische vooruitgang en een lijst met symptomen, te weten komen waaraan hij is gestorven. En allicht hebben ze in zijn entourage wel eens gezegd dat hij aan een soort algemene uittering ten onder is gegaan. Maar volgens mij is hij gestorven aan de opaciteit van de Ander, aan de onmogelijkheid om de transmutatie waar hij van droomde te voltooien.

Zoals elke Europeaan van zijn tijd was hij doordrongen van een niet te verwaarlozen, hoewel onbewuste, dosis etnocentrisme. Maar hij was ook, veel meer dan zijn tijdgenoten, bezeten van die absolute, onvolledige generositeit die hem ertoe dreef zichzelf elders te verwezenlijken. Hij leed onder deze vervloekte contradictie. Omdat hij niet kon weten dat een overdracht in transparantie tegen zijn project inging, terwijl respect voor de wederzijdse opaciteiten het juist zou hebben verwezenlijkt, is hij heroïsch weggeteerd in de onmogelijkheid om Anders te zijn. De uitkomst van de opaciteiten is de dood: daarom verlaat haar idee ons nooit.

Als opaciteit bovendien een Recht instelt, zou dat het teken zijn dat ze een politieke dimensie heeft gekregen. Een schrikbarend perspectief, minder gevaarlijk misschien dan de dwalingen waar zoveel zekerheden en zoveel heldere, zogenaamd lucide waarheden toe hebben geleid. De uitwassen van deze politieke zekerheden zouden gelukkig beteugeld worden – niet door het gevoel dat alles nutteloos is, maar dat er grenzen zijn aan de absolute waarheid. Hoe kunnen we deze grenzen aangeven zonder in scepticisme te vervallen of verlamd te raken? Hoe kunnen we de radicaliteit die inherent is aan politiek verzoenen met het stellen van vragen waar de relatie niet buiten kan? Slechts door in te zien dat het onmogelijk is om wie dan ook te reduceren tot een waarheid die hij niet zelf heeft voortgebracht. Met andere woorden, in de opaciteit van zijn tijd en zijn plaats. De stadstaat van Plato is voor Plato, de visie van Hegel voor Hegel, de stad van de griot voor de griot. Het is niet verboden om ze als een samenvloeiing – een ontmoetingspunt – te zien, zonder ze tot een brij te vermengen of tot elkaar te reduceren. Want diezelfde opaciteit bezielt ook elke gemeenschap: wat ons voor altijd samenbrengt en ons voorgoed onderscheidt. Algemene instemming met bijzondere opaciteiten is het eenvoudigste equivalent van niet-barbarij.

Wij eisen voor iedereen het recht op opaciteit op.

 

Vertaling uit het Frans: Joost Beerten

 

‘Pour l’opacité’ verscheen in Édouard Glissant, Poétique de la Relation. Poétique III, Parijs, Gallimard, 1990, pp. 203-209. (C) Éditions Gallimard, 1990.

 

Noten van de vertaler

1. ‘Reductie’ vertaalt réduction (zie ook: ‘reduceren’, ‘reduceerbaar’). De Franse – en specifiek glissantiaanse – termen hebben een iets rijker betekenisveld dan de Nederlandse, dat in vertaling moet meeklinken. Min of meer zoals in het Nederlands betekent réduire eerst: terugbrengen tot een vorige, eenvoudiger vorm, tot een lager peil (‘verlagen’, ‘verkleinen’, ‘verminderen’) of onder een bepaald gezag (‘onderwerpen’). Vervolgens heeft de term in het Frans ook de betekenis van ‘vernietigen’ en ‘onderdrukken’. Ten slotte klinken in Glissants gebruik van de term ongetwijfeld ook de imperiaal-koloniale reducciones jesuíticas mee, de jezuïetenreducties of -missies, die vanaf de zestiende eeuw opduiken in de Caraïben en Zuid-Amerika.

2. ‘Mee-geven’ vertaalt donner avec. Donner avec moet als tegenhanger van de Franse term com-prendre, ‘begrijpen’, gelezen worden. Comprendre is gevormd op basis van het Latijnse com-prehendere, dat bestaat uit con- (‘samen-’ of ‘met-’) en prehendere (‘nemen’, ‘grijpen’). Voor Glissant is dit com-prendre een be-grijpen dat toe-eigenend en roofzuchtig is, dat in beslag neemt en transparantie najaagt. Het staat tegenover een vorm van begrijpen die de generositeit van de Relatie meedraagt: donner avec, ‘samen-geven’, ‘geven-met’, kortom mee-geven. ‘Donner avec brengt het concept van het begrijpen binnen in de wereld van de Relatie…’, stelt Betsy Wing, Glissants Engelse vertaler. Donner kan verder ook de betekenis hebben van ‘uitzien op’ (zoals een open venster ‘uitziet’ op zee) en van ‘toegeven’ of ‘meegeven’ (zoals een boom ‘meegeeft’ in een storm om niet te worden uitgerukt).

3. Emmêlement, ‘verwarring’: ‘Creolisering is een van de vormen van de glissantiaanse verwarring’ (Alain Ménil).