width and height should be displayed here dynamically

Voor een nieuwe wereld. Georges Vantongerloo en zijn omgeving van Piet Mondriaan tot Max Bill

Onder de fraaie titel Het heelal in de huiskamer was in 2002 in het Utrechtse Centraal Museum een impressie te zien van Vantongerloos werkkamer zoals hij die begin jaren 20 van de vorige eeuw in Menton had ingericht. De bedoeling was niet om een reconstructie te maken, maar om een indruk te geven van de leef- en werkomgeving van Georges Vantongerloo (1886-1965), de Belgische kunstenaar die vooral bekend werd via zijn relaties met De Stijl. In het sfeervol ingerichte kamertje, met de geblokte meubels, het bureau en het theeservies zoals ze door de kunstenaar zelf waren ontworpen, kon je je op onnadrukkelijke wijze een beeld vormen van Vantongerloos poging om een mathematische ordening van de kosmos over te brengen naar zijn kunstwerken. Het was een prettige manier om de bezoeker het milieu en de context te laten ervaren van waaruit de kunstenaar zijn ideeën vormde en zijn kunst gestalte gaf.

Op de onlangs in het Gemeentemuseum Den Haag geopende overzichtsexpositie van Vantongerloo is van een dergelijke inventieve aanpak geen sprake, terwijl het museum juist in dit opzicht zoveel expertise in huis heeft. Er is anderzijds wel ontzettend veel meer werk van Vantongerloo te zien dan destijds in Utrecht. Heel veel stukken worden zelfs voor het eerst in Nederland getoond. Vantongerloo zou immers, zo ging het verhaal, testamentair bepaald hebben dat zijn kunst niet in Nederland mocht worden getoond. Welke status dat gerucht ook had, thans blijkt dat verbod door Benno Tempel en Hans Janssen, directeur en conservator moderne kunst van het Gemeentemuseum Den Haag, te zijn omzeild. In samenwerking met directie en staf van het Wilhelm Lehmbruckmuseum in Duisburg zijn ze erin geslaagd toegang te krijgen tot de verzamelingen en het archief van de Zwitserse erven.

Echt helemaal nieuw en spannend zijn vooral de archiefstukken (brieven, notities en foto’s), zowel op de expositie als in het boek. Aan de tentoonstelling zijn ook werken van andere kunstenaars toegevoegd die Vantongerloo in zijn bezit had. Naast schilderijtjes van Van Doesburg zijn dat diverse werken op papier van Mondriaan, Van der Leck, Malevich en anderen. Die werken waren vermoedelijk bedoeld om te worden afgebeeld in Abstraction-Création, het tijdschrift dat Vantongerloo midden jaren 30 samenstelde, maar zeker is dat niet. Jammer genoeg wordt over de herkomst van deze werken niets vermeld.

Het zicht op het werk van verwante kunstenaars is op de expositie verder verruimd met kunst uit enkele museumcollecties. Uit het Wilhelm Lehmbruck Museum is een prachtige tafelmobile van Alexander Calder opgenomen en een interessante beschilderde houten sculptuur van de Belg Victor Servanckx, Opus I uit 1925. Goed gekozen zijn ook de reliëfs van César Domela uit de collectie van het Gemeentemuseum en de werken van Constant, onder andere diens Klein Labyr uit 1959, dat je hier opeens in een heel ander perspectief ziet en dat dan ook vragen opwerpt naar de betekenis die Vantongerloo voor Constant heeft gehad.

Het boek bij de expositie brengt weinig aan het licht dat al niet bekend was uit de publicaties De beginjaren van de Stijl en De vervolgjaren van de Stijl, of uit Jan Ceuleers’ studie over Vantongerloo uit 2000, die helaas is uitverkocht. Wel zorgt Hans Janssen voor een levendige bijdrage over Vantongerloos persoonlijkheid. Hij stelt dat de grote zelfverzekerdheid en onafhankelijke opstelling van de kunstenaar sterk medebepalend waren voor zijn uitgesproken artistieke keuzes. De meest opvallende koersverandering van Vantongerloo voltrok zich in 1917-18, toen hij in Den Haag werkte. De kunstenaar was na augustus 1914, de maand waarin hij als militair had meegevochten bij de verdediging van Luik, als gedeeltelijk oorlogsinvalide naar Nederland uitgeweken. Daar zette hij zijn naturalistische beeldenproductie voort waarmee hij in de vooroorlogse jaren in België successen had geoogst. Tijdens een korte internering in de zomer van 1917 in Vluchtoord Nunspeet, een gebeurtenis die nog in nevelen gehuld is, verdiepte hij zich in het gedachtegoed van Spinoza en Ernest Hello. Hun ideeën vormden het fundament van zijn nieuwe kunsttheorie, waarop hij zijn totaal andere, moderne en vergaand geabstraheerde kunst ging baseren.

Bij zijn eerste ontmoeting met Van Doesburg gaf hij hem zijn schriftje waarin hij zijn theorie had uitgewerkt. Vooral Vantongerloos aanname (overgenomen van Hello) dat alles (het zichtbare en onzichtbare) manifest is door trillingen en dat alles dus ook altijd in beweging is, moet voor Van Doesburg een aangename bevestiging van zijn eigen overtuiging zijn geweest. Onder de indruk was hij (iets later) vooral van Vantongerloos bondige stelling dat leegte en volume samen de ruimte vormen. Van Doesburg publiceerde het eerste stuk van Vantongerloos tekst, maar liet de introductie weg. Het is een gemiste kans dat Janssen deze introductie in het boek niet meegeeft. Ook laat hij de vraag onbeantwoord waarom Vantongerloos teksten zo vlot werden opgenomen in De Stijl terwijl van zijn beeldend werk pas tegen eind 1919 door Van Doesburg voor het eerst een foto werd afgedrukt.

Met betrekking tot zijn ontwikkeling na zijn Stijlperiode, die hij omstreeks 1920 afsloot, richt Marion Bornscheuer zich in haar hoofdstuk op de plannen die Vantongerloo in de jaren 20 heeft ontwikkeld voor bijna futuristisch ogende vliegvelden en bruggen. Deze projecten dacht hij kennelijk geheel voor eigen rekening uit. Tekeningen en toelichtingen legde hij naderhand voor aan overheden zoals het gemeentebestuur van Antwerpen. Verder dan mooie maquettes zijn Vantongerloos vooruitstrevende ideeën om ‘intercommunistische steden en landen’ te vormen, zoals hij zijn idealistische herstructurering noemde, niet gekomen. Op de expositie zijn enkele prachtige voorbeelden te zien.

Eerder toonde Ceuleers in zijn publicatie aan dat Vantongerloo in deze periode – net als Mondriaan – ‘potboilers’ maakte om in zijn levensonderhoud te voorzien. Waar Mondriaan een clientèle wist te interesseren voor zijn bloemenaquarellen, had Vantongerloo met zijn naturalistische bustes of portretten minder succes. Zijn fiere positie als modernistische beeldhouwer bleek een obstakel op deze commerciële piste. Het is hoe dan ook teken van een ambigue houding ten opzichte van het kunstenaarschap, waar de publicatie helaas geen aandacht aan besteedt.

Belangwekkend zijn wel weer de studies van Francisca Vandepitte en Christoph Brockhaus die de ontwikkeling en invloed van Vantongerloos naturalistische en impressionistische beelden uit zijn begintijd behandelen en het gebruik van foto’s bij het ontwerpen en verfijnen van zijn abstracte sculpturen. Vandepitte geeft daarbij, bijna terloops, ook een goed beeld van de kringen waarin Vantongerloo verkeerde en waarmee hij zich zodanig identificeerde dat hij vóór 1916 eenvoudig geen oog had voor wat er in het modernistische en avant-gardemilieu omging. Daardoor miste hij de expositie van de Italiaanse futuristen die in 1912 ook Brussel aandeed, evenals die van het fauvistische werk van zijn landgenoot Rik Wouters.

Over de latere perioden in zijn ontwikkeling noem ik nog de bijdrage van Angela Thomas Schmid, die Vantongerloos activiteiten bespreekt in het kader van de internationale kunstenaarsvereniging Abstraction-Création in de jaren 1931-1937. Hij was in 1929 van Menton naar Parijs vertrokken, waar hij de rest van zijn leven is gebleven. Daar nam hij van de genoemde vereniging verschillende bestuursfuncties op zich en was onder andere belast met het samenstellen van haar jaarboek (in tijdschriftvorm). Na de Tweede Wereldoorlog heeft Vantongerloo dergelijke ambities niet meer nagestreefd. Hij leefde eerder teruggetrokken, maar bleef geïnspireerd door het kosmopolitische milieu van Parijs en de aanwezigheid van verwante kunstenaars – ook jonge – die de weg naar zijn atelier wisten te vinden.

 

Voor een nieuwe wereld. Georges Vantongerloo en zijn omgeving van Piet Mondriaan tot Max Bill was reeds te zien in het Wilhelm Lehmbruck Museum (Duisburg) en loopt thans tot 16 mei 2010 in het Gemeentemuseum Den Haag, Stadhouderslaan 41, 2517 HV Den Haag. Een deel reist naar Museum im Kulturspeicher Würzburg (21 augustus – 9 oktober 2010). Gelijknamige catalogus (Nederlandse en Duitse versie): 292 p. € 44,50. ISBN 978-3-85881-721-1.