Voorbij ethiek en esthetiek
Tijdens de zomer van 1994 liep in de Amsterdamse Beurs van Berlage de tentoonstelling Ik + de Ander, art and the human condition, een samenwerking tussen Stichting Artimo en het Nederlandse Rode Kruis. Samenstellers Ine Gevers en Jeanne van Heeswijk plaatsten er kunstwerken en (onder meer historische) documenten in onderling verband om de relatieve waarde van het eurocentrische, westerse mensbeeld te benadrukken. Het Rode Kruis koppelde hieraan een getuigenis over bijvoorbeeld de moeilijke neutrale positie in conflicthaarden. Naast het primaat van het zelfbeeld werd ook de autonomie (lees eigendunk) van de kunstwereld aan de kaak gesteld. Is het instituut Kunst immers niet medeplichtig aan deze laat-kapitalistische consumptiemaatschappij indien ze zich niet openlijk tot ‘de wereld’ verhoudt? Wordt de kunst in haar witte tentoonstellingsdoos niet zelf instrumenteel voor het geldcircuit, indien ze zich relatief afzijdig houdt? En vervreemdt ze niet door veilig binnenskamers voort te teren?
Deze retorische vragen negeerden helaas het gevarieerde landschap aan activiteiten en houdingen, zoals men ze precies aantreft in de kunstwereld van galeries (de zogenaamde ‘commerciële’ sector), musea en publicaties. Overigens veronderstellen deze vragen bij voorbaat dat het artistieke een snuifje heiliger is dan andere menselijke activiteiten. Ging Ik + de Ander trouwens zelf niet erg gebukt onder instrumentalisatie, de verkondiging van een boodschap?
De publicatie Voorbij ethiek en esthetiek bundelt ervaringen en bedenkingen omtrent deze tentoonstelling, met meer ruimte voor nuancering en zelfs tegenspraak. Een onthullende bijdrage van de Russische tentoonstellingsmaker Viktor Misiano over een van de meest nare ervaringen in zijn beroepsleven spreekt boekdelen. In samenwerking met een Zweedse kunstruimte ontwikkelde hij Interpol, een tentoonstelling waarbij Russische en Zweedse kunstenaars samen maar vanuit hun verschillende culturele achtergronden een ‘open’ tentoonstelling zouden opbouwen. Ondanks tijdige planning en mogelijkheden tot overleg verliep de communicatie niet alleen van kwaad tot erger, de gevolgen op de dag van de opening waren desastreus en in letterlijke zin vernietigend. De Russen voelden zich compleet onbegrepen en van hun voorstellen werden er uiteindelijk slechts twee daadwerkelijk gerealiseerd. Oleg Kulik speelde – net als tijdens Manifesta in Rotterdam – daadwerkelijk voor hond terwijl de Zweedse curator Jan Aman dit niet voorzien had. Ter bescherming van het rijkelijk toegestroomde publiek voelde Aman zich verplicht Kulik gemeen trappend tot bedaren te brengen. Ook Alexander Brener – welbekend om zijn bekladding van Malevich’s doek in het Stedelijk Museum – kon zijn razernij en teleurstelling over het verloop van dit project niet bedwingen. Ter bekroning van zijn performance vernielde hij (zoals beloofd) een overmaatse en ruimte versmachtende installatie van de Amerikaan Wenda Gu. De betrokken Russische en Zweedse fine fleur was niet blij, evenmin als de uitgenodigde gastkunstenaars. Kortom, de sfeer moet er pissig geweest zijn. Misiano’s relaas schetst de situatie langs beide kanten op een aannemelijke wijze, en ondanks de tragiek van het hele gebeuren, is dit een onderhoudend, komisch en leerrijk verhaal.
Third Text-redacteur Jean Fisher boort in een uiteenzetting over esthetiek en ethiek de eenzijdig en oppervlakkig op ethische doeleinden gerichte kunstpraktijken zeer fijnzinnig de vernieling in. Haar vertoog over het zelf, het subject, en de hieraan verbonden kaders van ethiek en esthetiek plaatst ze buiten de Wet. De Wet staat daarbij voor de als universeel geproclameerde rede, die doelmatig en willekeurig reguleert en benoemt. Haar meticuleus uitgeschreven optie omschrijft ethiek en esthetiek binnen de ervaring van de kunst. Ine Gevers daarentegen lijkt beide begrippen toe te schrijven aan de gevestige orde, terwijl Fisher postuleert dat deze op de rede gestoelde orde het vluchtige van ethiek en esthetiek enkel kunnen doen verdampen. Concreet betekent dit dat Fisher onmogelijk aan ethiek en esthetiek kan voorbijgaan, want dan verlaat zij de kunst en het poëtische leven. Terwijl Gevers in haar concept ethiek en esthetiek enkel kan zien als een set gedicteerde regels, te mijden als de pest.
Zulke begripsverwarringen en verschillen zijn onvermijdelijk in dergelijke compilaties, wat niet verhindert dat ze lezenswaardig zijn, integendeel. Noteren we bijvoorbeeld de bijdragen De airbag tussen kunst en leven (over bemiddeling) van Jorinde Seijdel; Barbara Steiner over uiteenlopende opties en invullingen van engagement; Jouke Kleerebezem over het surplus aan informatisering voor het museum en Helmut Draxler over zijn beleid in de Kunstverein München. Samen met onder meer beeldbijdragen van Adrian Piper, Roy Villevoye en Martin Lucas levert dit alles een breed beeld op.
Voorbij ethiek en esthetiek, onder redactie van Ine Gevers en Jeanne van Heeswijk, Uitgeverij SUN, Nijmegen, 1997.