width and height should be displayed here dynamically

Voorgeliefde kleren

Zomer 2020. In haar New Yorkse appartement scheurt de Amerikaans-Canadese schrijver en kunstenaar Leanne Shapton een deel van haar collectie designerkleren kapot: blouses, broeken, rokken, jurken van Prada, Hermès, Dries Van Noten, Stella McCartney. Terwijl haar dochter in de andere hoek van de woonkamer naar afleveringen van The Simpsons kijkt, haalt Shapton de repen stof een voor een door een rechthoekig stuk stramien en knoopt ze tot dikke, bontgekleurde tapijten.

Ook in New York zijn deze zomer kantoren, scholen en winkels dicht. In een tijd waarin de meeste mensen nadrukkelijk op hun eigen spullen zijn aangewezen en zich er bovendien continu door omringd zien, is het scheuren en knopen voor Shapton een manier om de relatie tot haar kledingstukken te herzien, vertelt ze aan The New York Times. ‘In plaats van mijn geliefde, ongedragen kleren heb ik nu een twintig kilo zwaar tapijt van ze.’

Uit Shaptons handeling spreekt een liefde voor kleren die voorbijgaat aan de vorm van de stukken zelf. Een kledingstuk kun je om verschillende redenen liefhebben: om hoe het gemaakt is, om de kleur of textuur, om hoe het valt of beweegt, of omdat het onlosmakelijk verbonden is met een moment, persoon of gevoel. Maar een kledingstuk vraagt erom gedragen te worden. Een ongedragen kledingstuk heeft iets mistroostigs. Zoals het daar plat en onbeweeglijk hangt, herinnert het misschien aan een stralende zomerdag, maar ook aan het feit dat het het daglicht niet meer zal zien; het doet denken aan het moment dat je er een onuitwasbare vlek in maakte of het drie maten kleiner uit de wasmachine trok, of wekt het onbehaaglijke besef dat je eigenlijk niet eens weet waarom je het niet meer draagt. Door haar oude kledingstukken te verscheuren, lijkt Shapton een poging te wagen ze van hun functie te ontdoen. En door de vorm te abstraheren, maakt ze ze tot voorwerpen die geen moeilijke vragen meer stellen. Shaptons omgang met haar oude kleren is zoals liefde kan zijn: teder en destructief tegelijk.

Die genegenheid voor kleren staat in scherp contrast met de gemiddelde consumptieve onverschilligheid ten opzichte van kleding, die blijkt uit recente onderzoeken naar de kledingindustrie, bijvoorbeeld het Fast Fashion Onderzoek dat de Nederlandse overheid in juni 2020 uitbracht. Tussen 2000 en 2015 verdubbelde het aantal geproduceerde kledingstukken wereldwijd tot honderd miljard per jaar. In dezelfde periode daalde het aantal keren dat kledingstukken gemiddeld worden gedragen met 36 procent. De gemiddelde Nederlander bezit zo’n 173 stuks kleding, waarvan een derde – soms nog met de kaartjes eraan – in de kast blijft hangen. Jaarlijks worden er 46 stuks aan die garderobe toegevoegd en worden er 40 weggegooid. Was kleding in het verleden een waardevol bezit waarvan het materiaal eindeloos werd hergebruikt, of in ieder geval hersteld, tegenwoordig is kleding een wegwerpproduct.

De gevolgen daarvan worden op indringende wijze in beeld gebracht in de documentaire Goodwill Dumping uit 2019 van modeontwerper Lisa Konno en regisseur Teddy Cherim. Gedurende een half jaar volgden Konno en Cherim de weg die kledingstukken afleggen nadat ze in Nederland in de textielbak zijn beland. Die tocht brengt hen in de documentaire naar sorteercentrum Wieland Textiles in Wormerveer, waar de containers met afgedankte kleren uittorenen boven de heftrucks die rondkarren over de betonnen vloeren. ‘Het zijn vaak mooie materialen,’ vertelt een medewerker, wijzend op de containers. ‘Goede kleren, nog helemaal nieuw.’

De weg leidt naar Oost-Afrika, waarheen het grootste deel van het textiel wordt geëxporteerd. Wat versleten of kapot is, belandt in landfills, officieuze vuilnisbelten. Nog bruikbare kleren worden er niet gedoneerd, zoals de grote Leger des Heilslogo’s en liefdadigheidsslogans op veel textielbakken in Nederland suggereren, maar in balen verkocht aan Afrikaanse importeurs die de kleding via lokale handelaars op de markt brengen. Op de markt van Gikomba, in het centrum van Nairobi, liggen de kleren in hopen op zeiltjes of hangen ze in bossen aan marktkramen. De tweedehands kleding zorgt voor een levendige handel, maar er is sprake van overvloed: er is simpelweg te veel om te verkopen, en de verkopers kunnen de kwaliteit van de kleding in ingepakte balen niet voorspellen. Als die tegenvalt, blijft een groot deel van de kleren onverkocht.

Aan het begin van de documentaire zoomt de camera in op een van de marktkramen. In de stapel kleren lijkt iets te bewegen: strekken zich daar de vingers van een handschoen? En dat rek met sokken en petten, is dat niet een mensfiguur? Uit de bergen textiel verschijnen langzaam wezens, een soort kledinggolems met wapperende armen en franjes voor hun ogen. De ‘monsters’ zijn in feite een aantal marktgangers in grote, door Konno gemaakte pakken, die zich als de geesten van weggegooide kleren tot de kijker richten met een mengeling van trots en verwijt: waarom wilden jullie ons niet meer?

Betekenishandel

Om de drijfveer achter de wegwerpcultuur in de hedendaagse modesector te vatten, moeten we terug naar de basis van mode: kleding. Bijna iedereen ter wereld kleedt zich dagelijks, sommigen trekken zelfs meerdere keren per dag andere kleren aan. Kleding is niet alleen een manier om ons lichaam voor te bereiden op bepaalde activiteiten of omstandigheden – een extra laagje tegen de kou, een elastische, strakke broek om in te sporten – maar ook een medium om in de publieke ruimte te laten zien wie we zijn of willen zijn, van welke groepen we wel of geen deel uit wensen te maken, kortom, hoe we ons tot elkaar verhouden. Kleding is een manier om uitdrukking te geven aan identiteit, en daarmee een belangrijk onderdeel van onze sociale dynamiek. Van dit basale gegeven maakt de kapitalistische mode-industrie maar al te graag gebruik. Merken en modeketens hyperboliseren het verband tussen identiteit en kleding (consumptiegoederen) onder meer in advertenties: ‘It’s all about you: laat je persoonlijkheid dit seizoen doorschijnen’, kopt een H&M-advertentie uit 2012. ‘Express yourself’, luidt een recente campagneslogan van het online luxemodeplatform MatchesFashion. Niet zelden worden – zogeheten aspirationele – identiteitscategorieën aan producten verbonden: ‘Een musthave-collectie voor vrije geesten’, zo vertelt een advertentie van Forever 21 uit 2015 over de zomerkledinglijn. Hetzelfde gegeven vinden we terug in tijdschriften. In het julinummer van 2019 van  Elle Nederland stond een editoriaal waarin de zomercollecties werden gepresenteerd aan de hand van vijf persoonstypen: de stedentripper, de strandhanger, de backpacker, de roadtripper en de inner traveler. Het tijdschrift wekt de indruk dat cultuurminnende stedenbezoekers uit te tekenen zijn in grafische prints, en dat groene satijnen haarbanden horen bij wie het liefst languit in het zand ligt met een cocktail in de hand.

De mode-industrie exploiteert de koppeling tussen identiteit en kleding vervolgens verder door aan verschillende identiteitscategorieën periodiek nieuwe vormen, kleuren en silhouetten te verbinden, en aangepaste stijlen te introduceren waarmee we onze identiteit een ‘update’ kunnen geven. Droeg de strandganger in 2019 nog een groene satijnen haarband, in 2021 is dat bij wijze van spreken een pastelkleurige hoofdsjaal. De satijnen haarband is daarmee automatisch gedateerd, of in de tussentijd misschien door andere groepen geadopteerd. Het kledingstuk is niet veranderd, maar de betekenis ervan wel. Hoewel het materiaal misschien nog goed is, heeft het object – in elk geval voor de strandganger – symbolisch afgedaan. Hetzelfde stelt Roland Barthes in zijn bekende boek Système de la mode uit 1967, waarin hij mode gelijkstelt aan een taal waarin kledingstukken tekens zijn die door onder meer ontwerpers, tijdschriftenmakers en merken continu van andere betekenissen worden voorzien. De bedoeling hiervan, zo meent hij, is om bij consumenten steeds nieuwe verlangens op te roepen – en dus aanleidingen te genereren om iets nieuws te kopen en het oude af te stoten. De ‘sluier’ van betekenissen die om kledingstukken heen wordt geweven, aldus Barthes, ‘vervangt de trage tijd van gebruik en slijtage door een soevereine tijd die zichzelf vrijelijk vernietigt in een jaarlijkse potlatch’. Met ‘potlatch’ lijkt Barthes te duiden op het ritueel van betekenisvernieuwing. Dat ritueel vond in 1967 misschien nog jaarlijks plaats, anno 2021 geven merken soms acht shows per jaar en liggen bij ketens als Primark, H&M en Zara wekelijks nieuwe collecties in de winkels. De cycli van productie, consumptie en destructie worden gedicteerd door een razendsnelle opeenvolging van trends, in de media gepresenteerd in de vorm van aantrekkelijke beelden die consumenten stimuleren om hun garderobe – en daarmee, is de achterliggende gedachte, zichzelf – te vernieuwen en verbeteren.

Zo bezien verkoopt de mode-industrie vooral betekenissen, waarvan kledingstukken schijnbaar inwisselbare dragers zijn. Maar dat verhult het feit dat elk kledingstuk een eigen bestaan leidt, dat begint wanneer de grondstoffen ervoor worden geoogst en pas eindigt op het moment van zijn vernietiging. In de tijd daartussen heeft het object niet een, maar meerdere betekenissen en functies, en kruist zijn bestaan dat van verschillende mensen en andere objecten waarmee het relaties aangaat. In zijn artikel ‘The Cultural Biography of Things’ spreekt socioloog Igor Kopytoff van de ‘biografieën’ van objecten die zich ontvouwen tijdens, maar vooral ook voor en na het moment van vermarkting (het enige moment dat een object volgens Kopytoff echt perfect inwisselbare handelswaar is). Zo is een kledingstuk een deel van zijn bestaan iemands maakproject, iemands afval, en iemands – al dan niet geliefde – eigendom.

 

Vrouwen in kleren

In 2014 publiceerde Leanne Shapton samen met Hedi Julavits en Sheila Heti het boek Women in Clothes, een jaar later vertaald als Vrouwen & kleren. In het vuistdikke boek beantwoorden 642 vrouwen – onder wie Shapton, Julavits en Heti zelf – een reeks van vijftig vragen over kleding, zoals ‘wat vind je mooi?’, ‘hoe ziet je kledingkast eruit?’ of ‘vertel ons over een item in je kledingkast dat je bewaart, maar nooit draagt. Waarom draag je het niet, en waarom bewaar je het toch?’ In het boek is plaats voor gesprekken, gedichten, afbeeldingen van persoonlijke kledingverzamelingen (‘de regenjassen van Odette Henderson’, ‘de kniekousen van Luise Stauss’), interviews en verhalen. Wat opvalt: meestal gaat het in het boek niet over wat kleren zijn of waar ze symbool voor staan, maar waartoe ze bewegen. Dat wil zeggen: specifieke kledingstukken vormen de aanleiding om hardop na te denken over politiek, religie, cultuur, leeftijd, lichamen, verlangens, relaties, geschiedenis en persoonlijke herinneringen. Door die gesprekken op de voorgrond te plaatsen maakt Vrouwen & kleren, als een van de weinige niet-wetenschappelijke publicaties, een serieuze zaak van praten over kleren, en in het bijzonder van vrouwen die praten over kleren. Mode werd en wordt in intellectuele kringen over het algemeen lichtzinnig gevonden, en vaak gewantrouwd. Daar is een antropologische verklaring voor. Volgens Daniel Miller komt de afkeer van denkers ten aanzien van mode en kleding voort uit de (veronderstelde) dichotomie tussen een ‘innerlijke’ en een ‘uiterlijke’ mens, een tweedeling die aan de basis ligt van de westerse filosofie. Daarbij wordt de binnenkant – het bewustzijn, het denkvermogen – als ‘echter’ en belangrijker beschouwd dan de buitenkant, het oppervlak, dat het ‘ware’ innerlijk hoogstens weerspiegelt, en in het slechtste geval afleidend of misleidend werkt.

Er valt ook een historische verklaring te geven. Tijdens de zogeheten Great Masculine Renunciation (de term is van John Carl Flügel) in de tweede helft van de achttiende eeuw wisselden mannen uit de hogere klassen hun zijden kniebroeken en kleurig geborduurde jassen massaal in voor het grauwe uniform van het industrieel kapitalisme. Deze ontwikkeling werd gedeeltelijk ingegeven door het rationalisme en utilitarisme van de Verlichting, waarin voor kwetsbare stoffen en opsmuk geen plaats was. Daarnaast werden de zijden pakken geassocieerd met het Franse ancien régime, en was eenieder die zich erin vertoonde in de aanloop naar en nasleep van de Revolutie een easy target voor de Jacobijnen. Hoewel ook vrouwenkleding een dergelijke ‘terugtrekking’ doormaakte, werd deze in de loop van de negentiende eeuw weer extravaganter: de verschijning van de (niet-werkende) vrouw moest weelde en status communiceren, waar die van de man dat niet meer deed. Sindsdien werd mode beschouwd als een ‘vrouwenzaak’. Een tweederangs hobby voor een tweederangs sekse – zo is mode zeker de laatste tweehonderd jaar gepresenteerd.

Rudy Kousbroek stelde in 1988 de nadrukkelijk retorische vraag: ‘Bestaat er iets dat nog stommer is dan sport?’ Jazeker, luidde zijn antwoord, dat was ‘de mode’. Modieuze vrouwen, zo schreef hij, kwamen er bij hem niet in. Wie serieus wil worden genomen, houdt zich nog altijd beter verre van modieuze kleding. Niet voor niets lopen politici, academici en ondernemers er over het algemeen overdreven a-modisch bij, in eenvormige, onveranderlijke (mantel)pakken in gedekte kleuren. Wie zichtbaar aandacht aan zijn of haar verschijning besteedt, wordt al snel beschouwd als ijdel. Een voorbeeld is de Nederlandse vicepremier en minister Hugo de Jonge, die onder zijn pak vaak uitgesproken puntschoenen met bloemenprint draagt van het merk Mascolori. Het Algemeen Dagblad kopte in juli 2020: ‘De ‘minister van de schoenen’ kan ook ‘schofterig hard werken” – alsof die twee elementen niet met elkaar te verenigen zouden zijn. Het Amerikaanse Congreslid Alexandria Ocasio-Cortez probeert dat vooroordeel juist actief te ontkrachten. In augustus 2020 maakte ze een filmpje voor de Vogue-serie ‘Beauty Secrets’, waarin ze haar huidverzorgingsroutine laat zien. ‘Er bestaat een foutieve veronderstelling dat als je interesse hebt in schoonheid of mode, dat frivool is’, vertelt ze tussen twee crèmes door. ‘Maar het zijn eigenlijk een paar van de meest wezenlijke beslissingen die we maken.’  

Zo toont ook Vrouwen & kleren aan dat praten over kleren belangrijk is om onszelf en elkaar te begrijpen. Kleren zijn juist géén directe representaties van wie we zijn, maar complexe eenheden die ons beïnvloeden, zowel in positieve als negatieve zin. ‘Elk nieuw stuk [lingerie] brengt een ander karakter in me naar boven’, vertelt Meghan Bean Flaherty. ‘Een heldin, een ingénue, een koppelaarster…’ Rose Waldman haalt in het boek een herinnering op aan een avond dat ze wegblijft van een lezing omdat ze zich niet op haar gemak voelt in de chassidische kleren die ze tijdens het evenement geacht wordt te dragen. Waldman baalt achteraf dat ze de lezing gemist heeft: ‘Kleren zouden niet zo’n macht mogen hebben.’  

Kledingstukken beïnvloeden ons laten en doen, ze zetten ons in beweging, soms heel letterlijk.
Shapton schrijft in een persoonlijk essay: ‘Ik zag een jurk bij een vrouw op een feest en wilde hem voor mezelf. Hij zag er cool en comfortabel en ontzettend chic uit.’ Het betreft een lange, losvallende jurk met een olijfgroen-blauw-gele bloemetjesprint. Shapton raakt met de drager van de jurk in gesprek, en doet dan plotseling iets waarmee ze zichzelf verrast: ‘Ik boog me voorover, reikte naar de naad van haar rok en raakte hem aan, en bewonderde hardop de lichte, dunne stof.’ De beweging is onwillekeurig, alsof de jurk haar als een magneet naar zich toetrekt. Shapton beschrijft niets minder dan een soort romantische ontmoeting – maar dan met een kledingstuk in plaats van een mens. Als ze thuiskomt koopt ze de jurk via het internet. Ze voelt zich er geweldig in, al ziet ze er in de jurk naar eigen zeggen ‘gewoon oké’ uit. De jurk is zo comfortabel dat ze op den duur zelfs vergeet dat ze hem aan heeft: ‘Een teken van zijn ware integratie in mijn garderobe.’

Die bijzondere uitwerking van kleren is niet alleen een reden om ze te kopen en te dragen, maar ook om ze te bewaren. Sheila Heti laat in Vrouwen & kleren de zelfbenoemde declutter coach Juliet Landau-Pope aan het woord, die mensen helpt hun huizen en kledingkasten uit te ruimen. Veel van hen blijken kleren te bewaren vanwege de verhalen en herinneringen die eraan verbonden zijn, omdat de kledingstukken een deel van henzelf vertegenwoordigen waarvoor in hun leven geen plaats (meer) is, maar dat ze niet willen verliezen. Er zijn nog andere manieren om ervaringen op te slaan; Landau-Pope stelt haar cliënten soms voor om die ervaringen op te schrijven, en de kledingstukken zelf weg te doen. De vraag is in hoeverre een verhaal op papier een kledingstuk kan vervangen. Door herinneringen op te schrijven stippelen we een vaste route uit door ons eigen geheugen, om die bij het herlezen steeds op min of meer dezelfde wijze af te leggen. Bij het voelen, ruiken, dragen van of kijken naar een kledingstuk bepalen we de route niet zelf, maar laten we ons door het object meevoeren naar al wat gevoeld, geroken, en gezien is.  

Zo bezien heeft clutter meer potentie dan het bestaan van declutter-coaches en populaire opruimshows zoals Tyding Up with Marie Kondo doet vermoeden. Evengoed nemen kleren kostbare ruimte in beslag, en maken kasten of kamers vol ongebruikte gebruiksobjecten – want kleren zijn en blijven ook dat – vooral moedeloos. Een tussenoplossing zou zijn om er tapijten van te knopen, zoals Shapton doet: affectieve assemblages die het midden houden tussen kledingstuk, kleed en kunstwerk. 

 

Spullenbiografie

De term ‘affect’ wordt in de cultuurwetenschappen wel gebruikt om de bewegende, moverende kracht die uitgaat van kledingstukken (en andere materie) te beschrijven. Het gaat dus om ‘affectiviteit’, het (van beide kanten) openstaan om bewogen en geraakt te worden, en daarnaar te handelen. Diezelfde kracht, die maakt dat we kleren willen vastgrijpen, dragen en bij ons houden, kan er ook voor zorgen dat we ze op den duur willen afstoten. Sarah Ahmed spreekt van sticky affect, kleverig affect: wanneer we een object eenmaal hebben begrepen als een bron van positieve of negatieve affecten, gaan we daar op anticiperen en bepaalt het voorwerp vervolgens onze ervaring. We verwachten dat hetzelfde gevoel zal terugkeren wanneer we weer in de nabijheid van het voorwerp zijn. Gebeurt dat niet, schrijft Ahmed, dan raken we ervan vervreemd.

Die vervreemding komt beeldend naar voren in het boek dat Shapton in 2009 uitbracht: een roman in de vorm van een veilingcatalogus, met de titel Important Artifacts and Personal Property from the Collection of Lenore Doolan and Harold Morris, Including Books, Street Fashion and Jewelry – oftewel, in vertaling: Belangrijke voorwerpen en persoonlijke bezittingen uit de collectie van Lenore Doolan en Harold Morris, inclusief boeken, kleding en sieraden. De voorwerpen in de catalogus, zo begrijpt de lezer, zijn allemaal voormalig eigendommen van Lenore Doolan, taartcolumnist voor de culinaire rubriek van The New York Times, en de reislustige fotograaf Harold Morris. De reden dat ze hun bezittingen veilen, zo suggereert een korte tekst op de eerste pagina, is dat ze hun relatie hebben verbroken. De chronologisch geordende spullen, met bijschriften en prijzen, vertellen de liefdesgeschiedenis van Harold en Lenore, van de eerste ontmoeting op een Halloweenfeestje van vrienden tot het moment dat de twee uit elkaar gaan. Er zijn brieven en foto’s, boeken en cd’s, kaartjes en curiosa, en ook heel wat kleren: een reeks badpakken van Lenore, een collectie T-shirts van Harold, hoeden, zonnebrillen en een lange, zwarte avondjurk. Spullen die de twee samen kochten en soms deelden – er zijn foto’s van Lenore in vesten van Harold – of aan elkaar cadeau deden, voorwerpen die op een andere manier onlosmakelijk verbonden zijn aan het tweetal en hun momenten samen.

Door de relatiebreuk is de houding van Lenore en Harold niet alleen ten opzichte van elkaar, maar ook ten opzichte van de voorwerpen veranderd. Spullen die ooit vreugde of genegenheid opriepen zorgen nu voor boosheid of verdriet. Hoewel er zeker ook nog positieve herinneringen aan gekoppeld zijn, brengen deze na de scheiding niet minder, maar juist meer pijn teweeg. Weg ermee, moeten Harold en Lenore hebben gedacht. Ze brengen de spullen in bij het fictieve veilinghuis Strachan & Quinn Auctioneers. De (ironische) datum van de veiling staat op het omslag aangekondigd: 14 februari 2009.

Waarom een veiling? De veilingcatalogus biedt Shapton – naar eigen zeggen ‘gepreoccupeerd door objecten en hun betekenis’ – een op voorwerpen gebaseerde vertelvorm. Ze vond de inspiratie toen ze in 2006 een veiling van de spullen van Truman Capote bezocht. ‘Het was alsof ik een autobiografie las, zij het een elliptische’, zo vertelde ze bij de verschijning van Belangrijke voorwerpen tegen The Guardian. Ook Belangrijke voorwerpen leest als een biografie; enerzijds van Lenore en Harold, en anderzijds van de voorwerpen die in de catalogus verzameld staan. Een voorbeeld is de Galliano-jurk (lot 1124, in goede staat, schouderbandjes ingenomen op de rug, maat 36, $200-400). We leren dat Lenore hem waarschijnlijk kocht voor een black tie-nieuwjaarsdiner bij The New York Times; lot 1123 is de papieren uitnodiging voor het diner. Lot 1125 is een uitdraai van een e-mail van Harold aan Lenore, gedateerd 28 december 2003. De tekst luidt: ‘Ik weet het ik weet het ik weet het ik weet het ik weet het ik weet het ik weet het en het spijt me!! Je snapt dat ik deze klus moest aannemen, ik heb meer portretten voor mijn boek nodig – ze kunnen niet allemaal van JOU zijn! De komende twee weken is mijn adres Groucho Club, 45 Dean Street, Londen.’ De lezer concludeert dat Lenore zonder Harold naar het feest is moeten gaan (of misschien wel thuis is gebleven), en dat de jurk na het etentje niet vaak meer gedragen is, vandaar de ‘goede staat’.

In Belangrijke voorwerpen kruisen de – in dit geval imaginaire – biografieën van mensen en objecten elkaar. Zoals de voorwerpen vertellen over de levens van twee mensen, brengen die twee mensen de levens van voorwerpen aan het licht. Dat Lenore en Harold zelf ‘slechts’ een episode zijn in de biografieën van die voorwerpen, wordt onderstreept door het gegeven dat ze veel van de spullen in de catalogus al tweedehands kochten, zo blijkt uit de beschrijvingen; als veilingobjecten verblijven ze nu in een limbus tussen de ene bezitter en de andere. De lezers worden door de vorm van het boek in de positie van potentiële koper geplaatst en op een fysieke manier bij de voorwerpen (en levens) van Harold en Lenore betrokken.

 

Antidotum

Die betrokkenheid bij voorwerpen, in het bijzonder kleding, is bijzonder relevant in de context van de ecologische crisis waarin de modewereld, en de wereld in brede zin, op dit moment verkeert. Steeds vaker blijkt dat materiaal niet domweg de doelen van mensen dienen kan. De stoffelijkheid van de wereld dringt zich aan ons op in de vorm van stinkende, almaar groeiende landfills. Goedkope polyesters of met chemicaliën behandeld katoen bijten zich vast in onze huid en zorgen voor irritatie, allergische reacties en soms zelfs brandplekken. Steeds duidelijker wordt in welke mate ook kleding op onbedoelde manieren invloed uitoefent – niet alleen op mensen, maar ook op de planeet.  

Als antidotum voor de schadelijke effecten van fast fashion wordt een grotere, positieve betrokkenheid bij kleding gepropageerd. ‘Loved clothes last’, luidt het motto van Fashion Revolution, een internationale beweging die strijdt voor een duurzame, eerlijke en transparante mode-industrie. De oprichter van Fashion Revolution, Orsola de Castro, suggereert in haar recent verschenen boek (met datzelfde motto als titel) verschillende manieren om kledingstukken ‘lief te hebben’: we kunnen ze personaliseren, repareren wanneer ze stuk zijn, of ervoor kiezen gaten en scheuren met rust te laten en ze te beschouwen als ‘een ode aan een moment dat het herinneren waard is’. Ontbrekende kanttekening: lang niet iedereen zal het zich sociaal gezien kunnen veroorloven om in versleten of zichtbaar gerepareerde kleding rond te lopen, althans niet zonder als slonzig of armoedig te worden bestempeld.

Gelijktijdig groeit internationaal de markt voor pre-loved kleding, ‘voorgeliefde’ kleding met andere woorden. Pre-loved heeft in de afgelopen jaren de termen ‘tweedehands’ en ‘vintage’ vervangen als aanduiding voor kleding die al een of meerdere eigenaren heeft gehad. Tegenwoordig wordt pre-loved kleding gezien als een duurzamer alternatief voor het kopen van nieuwe kleding, een van de redenen dat de verkoop ervan een enorme opleving doormaakt. Met name online marktplaatsen, zoals United Wardrobe en Vinted, deden het de afgelopen jaren uitstekend. De tweedehands kledingmarkt is zelfs zo’n groeimarkt dat ook multinationals als Zalando en H&M er onlangs in zijn gestapt.

De naamsverandering van ‘tweedehands’ en ‘vintage’ naar pre-loved is veelzeggend. ‘Tweedehands’ impliceert een secundaire status, en ‘vintage’, ooit een aanduiding voor unieke, relatief oude stukken, is inmiddels verworden tot een commerciële stoplap. Pre-loved zegt niet zo veel over de stijl of de leeftijd van het kledingstuk, maar lijkt vooral te impliceren dat het in goede staat is, want met liefde verzorgd of behandeld; eventuele slijtage kan aan diezelfde affectie worden toegeschreven. De term benadrukt dat de eerdere eigenaren ervoor zorgden dat het kledingstuk uniek in plaats van afgedragen werd. Het kledingstuk beschikt over een eigen verhaal. De koper van een ‘voorgeliefd’ kledingstuk is degene die dat verhaal zal voortzetten.

Een dergelijk verhaal, al dan niet imaginair, kan een kledingstuk aantrekkelijker maken voor de koper. Volgens recent onderzoek van Linda Turunen en Hanna Leipämaa-Leskinen zijn consumenten eerder geneigd een emotionele band met een reeds gedragen kledingstuk aan te gaan dan met nieuwe stukken; ze beschouwen zichzelf als een ‘actieve partij in de lange en voortdurende levenscyclus van een luxeproduct’. Klanten repareerden hun tweedehands kledingstukken bovendien vaker dan nieuwe aankopen en ze werden meestal (opnieuw) doorverkocht in plaats van weggegooid.

De vraag is of de nieuwe naamgeving daadwerkelijk een nieuwe houding ten opzichte van kleding, materiaal, mens en milieu signaleert. De verkoop van ‘voorgeliefde’ kleren bestaat immers nog altijd bij de gratie van het wegdoen; er dient ruimte te worden gemaakt in de klerenkast voor nieuwe spullen. Een kledingstuk van een verhaal voorzien (‘storytelling’) is daarbij voor ‘eerstehands’ modebedrijven als Zara of H&M een gemakkelijk te incorporeren strategie, die naadloos aansluit bij de zoektocht van hedendaagse consumenten naar authenticiteit en bezieling – een nieuwe variant op de barthesiaanse ‘betekenissluiers’. Of echte liefde dan is aan te leren, zoals De Castro voorstelt, of eerder voorbehouden is aan geboren spullenliefhebbers zoals Shapton, moet zich nog uitwijzen.

 

Literatuur

Sara Ahmed, ‘Happy Objects’, in: Melissa Gregg and Gregory J. Seigworth (red.), The Affect Theory Reader, Durham en Londen, Duke University Press, 2010, pp. 29-51.

Roland Barthes, Système de la Mode, Parijs, Éditions du Seuil, 1967.

Orsola de Castro, Loved Clothes Last. How the Joy of Rewearing and Repairing Your Clothes Can Be a Revolutionary Act, Londen, Penguin Books, 2021.

John Carl Flügel The Psychology of Clothes, Londen, Hogarth Press, 1930.

Sheila Heti, Heidi Julavits, Leanne Shapton, Women in Clothes, Londen, Penguin Books, 2014.

Igor Kopytoff, ‘The Cultural Biography of Things. Commoditization as Process’, in: Arjun Appadurai (red.), The Social Life of Things. Commodities in Cultural Perspective, Cambridge, Cambridge University Press, 1986, pp. 64-92.

KV Plus in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, Fast Fashion Onderzoek, Arnhem, 2020.

Daniel Miller, Stuff, Cambridge, Oxford en Boston, Polity Press, 2009.

Leanne Shapton, Important Artifacts and Personal Property from the Collection of Lenore Doolan and Harold Morris, Including Books, Street Fashion and Jewelry, Londen, Berlijn en New York, Bloomsbury Publishing, 2009. De vertaling van Nico Groen verscheen in 2009 bij De Bezige Bij.

Lou Stoppard, ‘The Joy of Old Clothes’, The New York Times, 2 september 2020.

Linda Turunen en Hanna Leipämaa-Leskinen, ‘Pre-Loved Luxury. Identifying the Meanings of Second-Hand Luxury Possessions’, Journal of Product & Brand Management, nr. 1, 2015, pp. 57-65.