width and height should be displayed here dynamically

Vuile handen

Onophoudelijk smukt het politieke lijf zich op met emblemen en trefwoorden waarmee het ons zijn identiteit tracht aan te smeren. Daar heeft het van oudsher een sport van gemaakt, zijn complexiteit wegcijferen achter tekens die gemakkelijk verleiden en gemakkelijk verhandelen. We zijn dan ook zo gewend geraakt aan dit puberaal verlangen om goed over te komen dat het ons bijna koud laat. Nochtans wordt het hoog tijd om ons ernstig zorgen te maken. Men komt ons iets op de mouw spelden, iets in het oor brullen dat het wezen van de politiek wil ontkennen.

De vertoornde roep om “schone handen” juist nu lanceren is ongeoorloofd, ja zelfs pervers. Hij verbloemt of maskeert niet, hij misleidt. ‘t Is geen loze kreet, maar een doelbewuste vervalsing. Grof bedrog. Maar tegelijk ook veel meer. Dwars door alle leugenachtigheid, verwant aan het katholieke soort dat om kuisheid tiert in tijden van gevaarlijke ziektes, is het ook de sloganeske voorafspiegeling van een nieuwe politieke werkelijkheid. Wie daar al eens van wil proeven, bestudeert het best de samenstelling van de regering onder Berlusconi, de eerste na de Grote Zuivering.

In een afgedwongen commentaar op recente opiniepeilingen waarin het effect van de BBTK-affaire al verrekend zat, bekloeg Vandenbroucke zich erover dat een socialistische familie altijd meer moet betalen voor politieke schandalen dan een andere. Men ziet hem al zitten, een man wiens onveranderlijk jeugdige fysiek al jarenlang de doorstraling van een diepe, innerlijke ouderdom moet toestaan, de treurende buste van het Vlaamse socialisme, zuchtend over het feit dat juist zijn politiek altijd in de weegschaal van de ideologie wordt gelegd. En hij heeft gelijk, Vandenbroucke, dat is onrechtvaardig. Hier tracht iemand in alle eerlijkheid op te komen voor een moderne politiek, gereinigd van het ideologisch bezinksel dat een gezonde competitiviteit iedere keer weer in de weg staat. Maar het is hem niet gegund, men vergeeft zijn partij de nobele ambities van haar beginselverklaringen niet meer en koestert leedvermaak. Maar men lacht niet alleen met Vandenbroucke. Men lacht niet minder om zijn eigen ontgoocheling. Het is alsof we er gezamenlijk moeten achter komen dat politiek geen kwestie van geloof en overtuiging is, maar van nukkig en tegen de goesting verder doen, bij gebrek aan iets beters. Misschien dat eerst nu pas het existentialisme is doorgedrongen in de politiek.

Dit prille besef tracht men ons met een leuze opnieuw afhandig te maken, in plaats van iedere Belg een brochure toe te sturen waarin hem duidelijk wordt gemaakt wat hij wel en wat hij niet van de parlementaire democratie mag verwachten. Wat belangengroepen zijn, hoe verwerpelijk ze vaak ageren en hoezeer ze hun noodzakelijkheid hebben bewezen. Wat lobbywerk is. Wat we mogen verstaan onder compromissen en akkoorden. Welke relaties er bestaan tussen de wetgeving en legale manieren om haar te passeren. Niet hoe men belasting ontduikt, maar omzeilt. Waartoe werkgevers, vakbonden, banken, kerkelijke instanties, bouwpromotoren en eigenaars per definitie in staat zijn. En vooral: hoe groot het verschil is tussen strafbare praktijken en zaken die volkomen wettelijk hyper-rendabel zijn. Misschien dat we dan begrijpen dat de schreeuw om “schone handen” praat voor de vaak is, een mediageniek slaaplied dat hysterie veroorzaakt.Wie in de politiek zijn handen uitsteekt, moet aanvaarden dat ze na verloop van tijd smerig zullen zijn. Dat is de voorwaarde. En niet alleen zijn handen, zijn hele corrumpeerbare lijf. Maar dat geloven we nog steeds niet graag. Dus bedacht men een slagzin, een grüne Punkt voor politici – stempel op de verpakking -, iets dat er als simpele koek ingaat omdat het een beroep doet op onze kennis van voorhistorische betekenissen. Wou ‘iemand een hand geven’ in het prenatale stadium van de mensheid niet zeggen dat men ongewapend was? Met dat soort communicantensymboliek hebben we in tijden van onzekerheid weer graag te maken. Stel je voor dat er een flauwe dubbelzinnigaard op het idee was gekomen ‘schone onderbroeken’ te eisen. Op wat voor dwaalspoor was de bevolking dan weer niet gebracht. Nee, men koos voor de handen, die delen van het lichaam die na smeerpijperij zo gemakkelijk zijn te wassen, die zo gemakkelijk tevoorschijn zijn te toveren uit keurige manchetten en vestonsmouwen. De witgehandschoende fikken van de goochelaar, attributen van de afleiding.

(Voor de vervanging van Guy Coëme had de PS geen enkele keuze. Het moest Elio Di Rupo worden. Eén van de eerste verklaringen van zijn benoeming: “Ja, ik heb een hekel aan vuile, slechtgeklede mensen”. Iedereen haalde opgelucht adem.)

De burgerlijke eis tot zindelijkheid uit zich niet alleen in de afkeer van de tot systeem verheven schandalen van de laatste jaren. De roes richt zich minstens even vaak, maar dan in de vorm van spot, op het boegbeeld van de huidige Belgische politiek. Op illegale praktijken kan men hem niet betrappen, maar als belangrijkste architect van de staatshervorming en het Globaal Plan, is hij in hoge mate verantwoordelijk, niet voor de ingewikkelde problemen in dit land, maar voor de ingewikkelde oplossingen ervoor. Het is aan die dubbele complexiteit dat hij zijn verschijning heeft te danken. Wie zijn beste jaren verslijt in kruipkelders en sanitaire koterijen zal het elegante stappen wel verleren. Dat laten buik, kin en kont al lang niet meer toe. De mouwen zijn steevast opgestroopt, om de voorarmen er dieper in te kunnen steken. Men kan hem zich niet voorstellen – gesteld dat men dat al zou willen – zonder zweet en oorvet, zonder hemd uit de broek, het lopende snot woest terug de neus insnuivend. En als hij spreekt hoort men het gebrek aan lucht, de hinder van het transpirerende gewicht. Het is het beeld van een zwoeger, een kostwinner. Het is de taal van iemand, kapot na een zware dagtaak, over moeilijk te verwoorden opdrachten en compromissen. Ondanks al het infotainment, bijzonder slechte televisie.

De verschijning Dehaene is van een zichtbaarheid die niet wordt verdragen, van een werkelijkheidsgehalte dat zeldzaam is in de politiek.

Wat een verschil met zijn onmiddellijke rivaal, de meest radicale politicus van de laatste decennia. Iemand die zich zodanig met de lichamelijke en geestelijke zuiverheid ging vereenzelvingen, dat hij wel onzichtbaar moést worden. Wie heeft Verhofstadt de laatste maanden nog gezien? Reinheid. Onzichtbaarheid. Transcendentie. Neiging naar het goddelijke. Eén van de laatste daden die hij zich in zijn aardse leven had gesteld, was de opheffing van zijn oude partij. De ontbinding van het Laatste Avondmaal. Wil men nu over hem spreken, dan moet men spreken over een bijzonder kort verleden. Of over de toekomst natuurlijk. Terwijl Vandenbroucke deur aan deur met een vuile slepende ziekte moet adverteren, strooit men vanuit de hemel folders van kuuroorden en voordelige ziekteverzekeringsformulieren. 

Het nieuwe van de VLD maakt dat haar ideologische woordwaarde onaangetast is. Vandaar dat zij ook ongebreideld revolutionaire voorstellen kan doen inzake sociale zekerheid, privatisering, concurrentie- en belastingspolitiek. Het betekent natuurlijk ook dat we de praktische implicaties van haar politiek nog niet geheel kunnen inschatten. Neem nu de revolutie inzake sociale zekerheid: wat ‘sociaal’ hier wil zeggen kan nog niet gedecodeerd worden, omdat we nog niet kunnen begrijpen welke nieuwe normen er onder dit begrip schuilgaan. Het verbrande verleden laat dat niet meer toe. Wel duikt af en toe, heel nadrukkelijk, de verschijning Herman De Croo op, als een museaal ijkpunt, het soort vrijzinnige notaris of doktoor dat honderd jaar geleden heel charmant en modern was (die haarpommade!). Dat moet ons des te beter herinneren aan wat er niet meer is. De Croo is het schaamteloos publiek gemaakte spiegelbeeld van de mysterieus verdwenen Dorian Gray. We weten wel dat we niet onze ogen, maar onze verbeelding moeten geloven.

Maar ook de verdwijning van Verhofstadt heeft een werkelijkheidswaarde die we niet mogen onderschatten. Zijn onzichtbaarheid is de symbolische avant-garde van zijn nakende politiekvoering, na de geweldloze staatsgreep straks. Het is de trailer van een regime waarin de politieke arbeid, en daarmee ook de politieke verantwoordelijkheid, tot het absolute minimum worden afgebouwd. Dus dat bedoelt hij al die tijd, als hij het over een “doorzichtige” politiek heeft: dat beleid dat zich heeft opgelost ten voordele van het individuele initiatief, voor een conjunctuur waarin de poel van de troebele wetgeving is opgedroogd, waarin minimumlonen, tewerkstellingsvoorwaarden en ontslagregelingen tot een morele kwestie worden, een kwestie voor het hoogsteigen geweten van de bedrijfsleider. Veel meer dan een eis tot gerechtelijke vervolging van corrupte politici – dat is slechts een gemakkelijk te exploiteren aanleiding – is de roep om “schone handen” gericht tegen een praktijk die steeds complexere oplossingen moet bedenken, tegen een economie van compromissen en akkoorden. Het nieuwe beleid zal zoveel jeugdiger zijn, volledig ontvet en gefacelift, druk in de weer ook met shampoo en zeep, hoogst ambitieus, maar altijd ontspannen. Het zweet zal opdrogen in politieke middens. Een regering die privatiseert uit noodzaak scheidt het klamme vocht van de angst af. Een regering die dat doet uit plezier, met passie, heeft daar geen last van.

Men schrijft Verhofstadt de verdienste toe dat hij de maatschappelijke discussie over taboes als de sociale zekerheid op gang heeft gebracht. Dat noem ik wel een bijzonder lauwe appreciatie voor een man die op het punt staat de Belgische politiek op een revolutionaire wijze te vereenvoudigen. Wat een geringschatting! Wat een miskenning! Wat een blindheid! Hier leert iemand een flink deel van een zich verloren en vervuild wanend volk opnieuw te geloven in een ideologisch gefundeerde politiek, in een beleid van zuiverheid en verdwijning. En dat op het eind van deze eeuw. Wie hield dat nog voor mogelijk. 

En wie had durven bedenken dat er anno ’94 hardcore geadverteerd zou worden met de fantomen van Thatcher en Reagan? Dat die reclame bij verkiezingen de volle pot zou opleveren? Niet Benetton, niet Toscani mogen zich de grote vernieuwers van de publiciteit noemen, maar Berlusconi. Stel je voor: een bevolking waarvan een steeds grotere laag compleet verpaupert een betere toekomst voorspiegelen met behulp van deze twee monsters. Chapeau!

Leve de smerige werkelijkheid!