width and height should be displayed here dynamically

‘Wat hij waardeerde, verdedigde hij met vuur en vlam’

Interview met Denise Winteroy over het vroege leven en werk van Karel Geirlandt (1919-1989)

1.

Koen Brams: Denise, in welk gezin groeide jouw echtgenoot Karel Geirlandt op?

Denise Winteroy: Victor Geirlandt, zijn vader, was een fotograaf; Karels moeder, Sidonie De Jonge, deed het huishouden, maar assisteerde haar man ook bij zijn professionele activiteiten. Ze hoorde niet goed en trok zich het liefst terug in de donkere kamer. Ze had ooit een gehoorapparaat gehad, maar dat was haar niet bevallen — het maakte haar zenuwachtig. In de donkere kamer vond ze rust. Karel werd door zijn moeder ‘Carlo’ genoemd; ook anderen gebruikten dat koosnaampje. Karel had een broer, André, die ook actief was als fotograaf. André, die zeven jaar jonger was dan Karel, imiteerde hem aanvankelijk. Ze hadden dezelfde haarsnit en droegen gelijkaardige kledij. André studeerde aan de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten (K.A.S.K.) van Gent. Victor en André hebben eerst samengewerkt; op een gegeven moment heeft André de zaak overgenomen.

K.B.: Waar woonde het gezin?

D.W.: De Geirlandts woonden eerst aan de Vooruitgangsplaats in Ledeberg. Nadien werd dat plein herdoopt tot het Kerkplein, nu kennen we het als Ledebergplein. In het huis was ook de fotografiezaak ondergebracht. Nadat de twee kinderen geboren waren, werd de woonst te klein. Het gezin verhuisde naar een villa in de Peter Benoitlaan in Gentbrugge. Die woning was hun eigendom. Het huis werd tijdens de Tweede Wereldoorlog getroffen door een bom van de Amerikanen. Bij dat bombardement zijn veel slachtoffers gevallen. De villa van de Geirlandts was ernstig beschadigd. De eigendommen die ze nog konden redden, namen ze mee naar een andere woonst, een huurwoning aan de Krijgslaan in Gent. Overdag waren ze in de fotografiezaak in Ledeberg. ’s Avonds gingen ze te voet van Ledeberg naar de Krijgslaan om er te slapen. De zaak was zeven dagen op zeven open, ook op zondagvoormiddag; alleen de zondagnamiddag hadden ze vrij. Vader Geirlandt had een wagen en op zondag trokken ze er vaak op uit.

K.B.: Wat voor iemand was Victor Geirlandt?

D.W.: In zijn vrije tijd was vader Geirlandt vooral met voetbal bezig. Jarenlang hebben wij – Karel en ik – voetbalmatchen bijgewoond; de ene zondag gingen we naar Racing Gent in het Emanuel Hielstadion in Gentbrugge, de andere zondag naar de Gantoise. Victor zat in het bestuur van de Royal Racing Club de Gand. Hij en zijn vrienden troffen elkaar steevast in De Ton in Gentbrugge – een café waarvan de façade de vorm heeft van een biervat. Hij moest langs De Ton gaan als hij naar huis ging. Hij vond klanten in dat café en maakte er soms ook foto’s.

K.B.: Wat voor soort fotografie beoefende Victor Geirlandt?

D.W.: Hij maakte overwegend familiefoto’s. In de maand mei had hij het enorm druk; het maken van foto’s van communicanten was een van zijn specialiteiten. De fotografiewinkel was vlakbij de Schelde gelegen waar steeds een groot aantal boten was aangemeerd. Die schipperslui wilden allemaal foto’s van hun kinderen, vervaardigd door Victor Geirlandt. Ik herinner me dat ik ooit nog een handje heb toegestoken. Het was steeds een enorme klus om al die mensen op de gevoelige plaat vast te leggen. André deed niet alleen portretfotografie; hij maakte ook reportages, onder andere van huwelijken. Zijn werkstukken hadden meer stijl.

K.B.: Waar liep Karel Geirlandt school?

D.W.: Eerst bij de nonnen in een lagere school in Ledeberg. Nadien werkte hij zijn humaniora af. Hij volgde de richting Moderne Talen aan het Sint-Amandusinstituut in Gent en zat in de klas bij de zoon van Albert Servaes. Met hem had hij niet zoveel contact. Ook de zoon van Constant Permeke was een klasgenoot. Karel en Paul Permeke werden zeer goede vrienden. Karel wist boeiende verhalen te vertellen over de vakanties die hij had doorgebracht bij de familie Permeke in Jabbeke. De Permekes hadden vier kinderen: Thérèse, John, Betty en Paul. Paul was de jongste; hij was geboren in Engeland en had de Engelse nationaliteit. Van zijn kant kwam Paul regelmatig bij de ouders van Karel op bezoek. Beide kameraden correspondeerden ook met elkaar. De prilste brieven dateren van 1934, toen Karel vijftien was. Vader Geirlandt hield niet van het werk van Constant Permeke. Die vervormingen stonden hem niet aan. Het was niet ‘natuurlijk’. Victor gaf de voorkeur aan het werk van Piet Lippens, een schilder die zichten van Gent vervaardigde, kanalen, kaaien en dergelijke. Die doeken waren niet vrolijk van aard, eerder grimmig of somber. Dat vond hij zeer goed.

K.B.: Wie waren Karels andere vrienden in die tijd, tussen zijn twaalfde en achttiende levensjaar?

D.W.: Hij kwam goed overeen met een zekere Kurings. Vooral hun vaders waren goede vrienden. Vader Kurings was een majoor; Victor en hij hadden samen in het leger gezeten tijdens de Eerste Wereldoorlog. Karel heeft nog een relatie gehad met de zuster van zijn vriend.

K.B.: Is Karel in contact gebleven met Paul Permeke?

D.W.: Ja. Het ging niet goed tussen vader en zoon Permeke. Constant wou dat zijn zoon studeerde, maar Paul had daar geen oren naar. Op een gegeven moment is hij van huis weggelopen. Constant nam meteen contact op met Karel omdat hij een goede vriend was van zijn zoon en mogelijk wist waar hij uithing. Dat was echter niet het geval. Paul is ook kunstenaar geworden, zonder echter een academieopleiding te hebben genoten; hij schilderde op zijn Frans, à la Marc Chagall, werken met veel kleuren. We hebben nog een doek van zijn hand gehad – een schilderij van een kermis, met een draaimolen; het hing lange tijd in het bureau van Karel, recht tegenover hem. Later hebben we dat werk verkocht.

K.B.: Het is bekend dat Paul Permeke een groot deel van de Tweede Wereldoorlog in Duitsland heeft doorgebracht.

D.W.: Ja. Wegens zijn Engels paspoort was hij tijdens de oorlog naar Kreuzburg in Duitsland overgebracht. Daar heeft hij vier jaar verbleven. Karel en Paul schreven voortdurend brieven naar elkaar.

K.B.: Was de vriendschap met Paul Permeke het enige voorteken van Geirlandts latere interesse voor beeldende kunst?

D.W.: Neen, zeker niet. Zijn broer André had in de Koninklijke Academie kennisgemaakt met jonge kunstenaars die ook bij de Geirlandts over de vloer kwamen. Zo maakte Karel reeds op jonge leeftijd kennis met onder meer Jan Burssens. Ze hadden reeds contact tijdens de oorlogsjaren. Karel had belangstelling voor beeldende kunst. Hij ging naar tentoonstellingen en had tal van vrienden die ook kunstliefhebbers waren. Een andere goede vriend was Victor Van der Eecken. Victor – Tito voor de vrienden – was als kunstenaar en schrijver actief. Ook Marcel Van de Vijver en Jozef Schaubroeck, beide juristen, behoorden tot de vriendenkring. Karel en zijn vrienden huurden tijdens de oorlog een kamer in het Pand; hij bewaarde er onder meer zijn boeken nadat het ouderlijke huis was gebombardeerd. Ze hielden vergaderingen in die kamer. Ook na de oorlog waren ze er voortdurend te vinden.

K.B.: Wat las Karel Geirlandt in die tijd?

D.W.: Hij was bijzonder geboeid door de Engelse en Amerikaanse literatuur. Er was tijdens de oorlog heel veel sympathie voor de Engelse taal en cultuur. Dat was onvermijdelijk. Het waren goedkope pockets.

K.B.: Karel studeerde rechten aan de Universiteit Gent.

D.W.: Ja, hij vatte die studies aan tijdens de oorlog. Vooraleer hij kon beginnen, moest hij voor de Middenjury verschijnen. Hij had Latijn noch Grieks gehad tijdens zijn humaniora. Professor René Arteel, een classicus, stoomde Karel klaar voor de examens Grieks en Latijn.

K.B.: Was Karel volledig overtuigd van zijn studiekeuze?

D.W.: Neen, hij twijfelde. Wat was de verstandigste keuze tijdens de oorlog? Hij koos uiteindelijk voor rechten, net zoals zijn vriend Jozef Schaubroeck. Karels interesse gold echter niet enkel het juridische. Hij volgde verschillende vakken als vrij student, onder meer kunstgeschiedenis. Hij was breed geïnteresseerd.

K.B.: Tijdens zijn studies bleef hij geboeid door beeldende kunst?

D.W.: Ja, hij bleef kunstenaars frequenteren. Op een gegeven moment vervoegde Jozef Mees, die wat ouder was, de vriendengroep waarvan Karel deel uitmaakte. Karel bezocht de verkoopzaal en galerie Vyncke-Van Eyck. Daar exposeerden jongeren die ‘anders werkten’ dan wat gebruikelijk was. Dat werd elders niet geapprecieerd. In het Museum voor Schone Kunsten was dat soort kunst in ieder geval taboe. Dat was de mentaliteit. Vyncke-Van Eyck was een echte ontmoetingsplaats voor jonge kunstenaars en liefhebbers. Er waren in Gent niet zo heel veel plaatsen waar aandacht was voor hedendaagse kunst. Er waren ook niet zo veel verzamelaars.

 

2.

K.B.: Wat is jouw achtergrond, Denise?

D.W.: Voor mijn huwelijk met Karel woonde ik in Antwerpen. Mijn moeder was huisvrouw. Mijn vader had rechten en notariaat gestudeerd. Mijn ouders hadden drie kinderen, twee meisjes en een jongen. Mijn broer Roger was zeseneenhalf jaar ouder, mijn zus Simone vijf jaar ouder dan ik. Ikzelf ben een jaar na het einde van de Eerste Wereldoorlog geboren. Mijn vader ondervond de nodige moeilijkheden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Hij had een ongelukkige uitlating gedaan en werd meer dan een jaar vastgehouden in de Kommandantur van de Duitsers te Brussel.

K.B.: Welke taal spraken je ouders?

D.W.: Mijn ouders spraken twee talen: Frans en Brussels. Toen ik acht of negen jaar was, verhuisden we naar Antwerpen. Mijn moeder sprak niet graag Nederlands. Ze kende enkel Brussels. In Antwerpen verstonden ze dat niet. Ze kon zich uit de slag trekken in het Frans. In die tijd werd er zeer veel Frans gesproken in Antwerpen.

K.B.: Waarom verhuisden je ouders naar Antwerpen?

D.W.: Mijn vader had een tijdje in juridische kringen gewerkt, maar besloot op een gegeven moment om journalist te worden. Hij versloeg het algemene nieuws, eerst bij Le Neptune en La Métropole, daarna bij Le Soir en ten slotte bij Le Matin. Die laatste krant sloot het meest aan bij zijn politieke overtuiging. Mijn vader was immers een liberaal. De verhuis naar Antwerpen viel ongeveer samen met zijn debuut als journalist. Mijn vader hield er niet van om achter een bureau te zitten. De journalistiek beoefende hij daarentegen met veel passie.

K.B.: Heb je gestudeerd in Antwerpen?

D.W.: Ja, in het Atheneum, gelegen aan de Mechelsesteenweg, eerst in het Nederlands, daarna in het Frans. Na mijn humaniora heb ik gewerkt in een meubelzaak en daarna – tijdens de Tweede Wereldoorlog – bij de VOZOR, de Vereniging voor Onderlinge Zeeverzekering tegen Oorlogsrisico’s. Vervolgens vond ik een betrekking bij Stas & Loverius, een bedrijf dat gedroogd fruit importeerde. Ik was er actief als secretaresse.

K.B.: Welke activiteiten ontplooide je naast je werk?

D.W.: Ik was actief binnen het I.V.C.A. – het Intercultureel Vrouwencentrum Antwerpen, gehuisvest in de Paleisstraat in Antwerpen. Het I.V.C.A. bestaat nog steeds. Het is een pluralistische vereniging die zich inzet voor de ontplooiing van meisjes en vrouwen. Na de Eerste Wereldoorlog was die organisatie in Antwerpen opgericht als onderdeel van de World YWCA. Ik was er lid van sinds mijn veertiende. Er was een chalet in Louis-Saint-Pierre in de Ardennen waar we konden kamperen. Ik heb daar zeer goede herinneringen aan. Aan mijn activiteiten bij het I.V.C.A. heb ik vele vriendinnen overgehouden.

K.B.: Waar heb je Karel ontmoet?

D.W.: In Antwerpen. Karel deed er zijn legerdienst. Hij begon onmiddellijk na de bevrijding in de 48ste compagnie, die door de Engelsen werd geleid. Sommige van die Britse officieren waren amper achttien jaar en hadden nauwelijks of niet gestudeerd, terwijl Karel als soldaat al 25 was en gedurende de gehele oorlog aan de universiteit had gezeten. Vanaf zijn 21 had hij als student uitstel gekregen om in dienst te treden. Onmiddellijk na de oorlog in 1944 is hij dan aan zijn legerdienst begonnen, terwijl hij zijn examens in zijn laatste jaar nog moest doen. Voor het afleggen van die examens kreeg hij trouwens verlof.

K.B.: Waarom had hij zijn studies niet beëindigd voordat hij aan zijn legerdienst begon?

D.W.: Op het moment van de bevrijding heerste er een enorme chaos. Het was onmogelijk om op dat moment examens te organiseren.

K.B.: Wat waren zijn verantwoordelijkheden tijdens zijn legerdienst?

D.W.: Hij was onder meer redacteur van een krantje voor de soldaten. Daarnaast zorgde hij ook voor de tickets voor de soldaten die een concert of toneelvoorstelling wilden bijwonen. Hij moest dat allemaal regelen in de stad. Om die reden moest hij niet meedoen aan de oefeningen. Hij hield zich bezig met de ‘burgerlijke zaken’ en moest pas om 23.00 uur present zijn in de kazerne. Na zijn militaire dienst heeft hij alle nummers van het krantje verbrand. Ik heb ze in ieder geval niet meer teruggevonden.

K.B.: Was het reeds tijdens jullie verkering duidelijk dat Karel gebeten was door kunst?

D.W.: Absoluut. Op een keer troonde hij me mee naar galerie Breckpot in de Huidevettersstraat in Antwerpen. Er liep een tentoonstelling van Constant Permeke. Karel wou me zijn werk tonen. Ik zal nooit vergeten dat we een vrouw tegen haar man hoorden zeggen dat Permeke kennelijk schilderde met uitwerpselen.

K.B.: Was het de eerste keer dat jij de galerie Breckpot bezocht?

D.W.: Neen, ik was er al eens binnengelopen. Kunst interesseerde me wel. Ik was ervan op de hoogte, maar fanatiek was ik er niet mee bezig. Karel heeft me werkelijk in die wereld ingeleid.

K.B.: Hield Karel contact met Paul Permeke na de oorlog?

D.W.: Ja. Toen Paul terugkeerde, toefde hij voornamelijk in Nederland; hij huwde ook met een Nederlandse, Mies. Ze kregen een zoon, Marc. Nadien woonden Paul en Mies een tijdje aan de Brugmannlaan in Brussel. Wij – Karel, zijn broer André en ik – hebben hem daar meermaals bezocht. Op een gegeven moment vertrouwde Constant Permeke een grote som geld toe aan Karel; hij vroeg hem om dat bedrag in schijven aan Paul te geven. Constant wilde zijn zoon klaarblijkelijk niet in een keer zoveel geld geven. Dat vertrouwde hij niet. Het huwelijk tussen Paul en Mies hield niet lang stand. Hij had nadien een relatie met Suzette.

K.B.: Welke Brusselse galeries bezocht Karel in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog?

D.W.: Onder andere de Galerie Apollo, die werd uitgebaat door Robert L. Delevoy. De galerie was gelegen nabij de Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal; Alechinsky heeft er bijvoorbeeld tentoongesteld. Karel was vaak gewapend met een fototoestel. Hij had twee apparaten, een Rolleiflex en een Nikkormat. Ontwikkelen deed hij niet; hij liet dat over aan zijn broer, André, of aan zijn moeder. André heeft ook veel foto’s gemaakt van tentoonstellingen, soms op vraag van Karel. Karel en ik bezochten voorts regelmatig exposities in het Paleis voor Schone Kunsten. Delevoy kwam daar vaak over de vloer. Bij het bezoek aan vernissages leerde je elkaar makkelijk kennen. Je deelde immers dezelfde interesses.

K.B.: Welke andere herinneringen heb je aan de tijd van jullie verkering?

D.W.: In de zomer van 1947 maakten Karel en ik een reis naar Tsjecho-Slowakije. Aanvankelijk zou Karel er alleen naartoe reizen. Op vraag van de Gentse Balie zou hij deelnemen aan het congres van de International Law Association. De 42e Conference of the International Law Association vond van 31 augustus tot 6 september 1947 plaats in de Karelsuniversiteit te Praag. Op een dag kwam hij Fons De Vogelaere tegen. Toen hij hoorde dat Karel naar Praag wilde reizen, suggereerde Fons hem om ook naar het Festival Mondial de la Jeunesse et des Étudiants te gaan. Dat vond eveneens in Praag plaats, van 20 juli tot 17 augustus 1947. 

K.B.: Hoe kende Karel Fons De Vogelaere?

D.W.: Karel kende Fons al een tijdje; wellicht heeft hij hem bij Vyncke-Van Eyck ontmoet. Fons gaf les aan de academie; hij was ook actief als kunstenaar en als journalist. Op Fons’ aangeven schreef Karel mij en zichzelf in voor het Festival Mondial de la Jeunesse, zonder toelating van mijn ouders. Ik moest het thuis gaan uitleggen, ook al was ik reeds 28 jaar oud. Ik had vriendinnen die al getrouwd waren en kinderen hadden, maar ik moest mijn ouders toestemming vragen om naar Praag te reizen. Dat was niet gemakkelijk. Ze vonden dat het geen manieren waren. Maar goed: ik was ingeschreven en er was een voorschot betaald. Ik kon niet anders dan ernaartoe te gaan.

K.B.: Wat was de inzet van het Festival Mondial de la Jeunesse?

D.W.: Het evenement was een beetje socialistisch, zelfs communistisch getint. Alle landen hadden delegaties gestuurd. We reisden met de trein aan halve prijs. Ik denk dat we 1.100 frank betaald hebben om heen en terug naar Praag te reizen. Dat was een spotprijsje.

K.B.: Vanuit Brussel kon je wel reeds naar Praag reizen?

D.W.: Ja, dat was mogelijk, maar het was een lastige trip die om en bij dertig uur duurde. We reisden in tweede klasse en losten elkaar af om te kunnen slapen op de zetels. Goederenvervoer was tijdens de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog de prioriteit, toerisme in ieder geval niet. We moesten vaak stoppen of werden op een zijlijn geparkeerd om de goederentreinen te laten passeren. Het is ongelofelijk wat we tijdens de treinreis in Duitsland gezien hebben. Alles was verwoest; in lege appartementsblokken zagen we de tafels en stoelen nog staan. We hebben onder meer Neurenberg gezien. Dat was verschrikkelijk. Alles was in puin geschoten. We zagen ook veel oorlogsslachtoffers, mensen met slechts een been of een hand.

K.B.: Welke indruk maakte het Festival op jullie?

D.W.: Toen we toekwamen, was het Festival al twee weken bezig. Wij maakten de derde week mee. Het programma werd aangekondigd middels stencils. Er was van alles te zien: volksdansen, spektakels met sabels, vertoningen van Franse films, een muziekconcours… We hebben ook enkele uitstappen gemaakt, onder meer naar de Zlin-regio, waar de schoenenfabrikant Bata gevestigd was. We bezochten onder meer Luhacovice en een bedevaartsoord waar ze op hun blote knieën naar de kerk gaan. Ik reisde op 10 augustus terug naar België. Ik werkte toen immers en had slechts een handvol dagen verlof gekregen. Karel bleef in Praag om de conferentie van de International Law Association bij te wonen. In tussentijd ondernam hij nog een reis per bus naar het Tatragebergte.

 

3.

K.B.: In Kunst in België na 45, het monumentale overzichtswerk dat in 1983 onder leiding van Karel Geirlandt tot stand kwam, is een foto opgenomen van Karel Appel en Corneille ten huize van de Geirlandts.

D.W.: Appel en Corneille – ze waren nog dikke vrienden – kwamen toe op een avond en belden aan op het adres van de Geirlandts, maar Karel bleek niet thuis te zijn. Hij was naar het theater. Appel en Corneille vroegen het adres van het theater en hebben hem opgewacht aan de uitgang. Nadien zijn ze met hem naar zijn huis gegaan. Ze hebben lange tijd bij Karel en zijn ouders gelogeerd. Ze hielpen in het huishouden – ze zouden eender wat hebben gedaan om het de familie Geirlandt naar hun zin te maken. Karel heeft de foto gemaakt die is afgedrukt in Kunst in België na 1945.

K.B.: Waren pa en ma Geirlandt opgetogen over het lange verblijf van de Nederlandse kunstenaars?

D.W.: Neen. Het werkte Victor op de zenuwen dat ze niet vertrokken. Ze weigerden bovendien aan te geven wanneer ze weg zouden gaan. Op een gegeven moment bezocht ik Karel en het was de bedoeling dat ik zou overnachten ten huize Geirlandt. Dat was geen probleem voor de Nederlandse vrienden; ze zijn dan opgestapt. Maar toen ik vertrok, zijn ze teruggekeerd. Corneille verliet de Gentse haard eerst, Appel bleef er nog wat langer ‘plakken’.

K.B.: Wanneer huwden jij en Karel?

D.W.: In februari 1948 zijn we getrouwd en daarna ben ik naar Gent verhuisd. Karel en ik spraken aanvankelijk Frans met elkaar en de kinderen. Onze dochters – Antonia, geboren in 1957, en Olivia, geboren in 1961 – genoten wel onderwijs in een Nederlandstalige school. Op gegeven moment zijn we in het gezin ook Nederlands met elkaar beginnen te spreken.

K.B.: Maakten jullie een huwelijksreis?

D.W.: Ja, onze bestemming was Amsterdam. We hebben er enkele dagen verbleven en er verschillende tentoonstellingen gezien. We bezochten ook het Rijksmuseum. Daar ontmoetten we de kunstpedagoog Jan Schultink die voorlichting aan het geven was aan een schoolklas. Hij gaf op een eenvoudige manier duiding bij de kunstwerken en had bijvoorbeeld aandacht voor de illusie van het licht. Bijzonder was dat hij de kinderen uitnodigde om te formuleren wat ze zagen. Nadat hij zijn rondleiding had afgerond, hebben we met hem gesproken. Hij zei onder meer dat het zeer plezierig was om te werken met kinderen, ‘want die komen dan terug met hun ouders’. Hij voegde eraan toe dat de kinderen hun ouders op dezelfde manier begeleidden als hij dat met hen deed. We wisselden adressen uit en bleven met hem in contact.

K.B.: Welke andere herinneringen heb je aan de huwelijksreis?

D.W.: Karel heeft Appel ontmoet in Amsterdam; ik was daar niet bij want ik was in het hotel gebleven. ’s Avonds spraken we af in La Gaîté – Karel en ik, Appel en Corneille. Eerst wisten we niet wat voor etablissement dat was. De Nederlanders spraken de naam op zo’n manier uit dat we geen flauw vermoeden hadden waar we terecht zouden komen.

K.B.: Waar woonden jullie in Gent?

D.W.: We betrokken het huis in de Krijgslaan dat de familie Geirlandt had gehuurd nadat hun huis in Gentbrugge tijdens de oorlog was verwoest. Toen de villa was hersteld, verhuisde het gezin Geirlandt er opnieuw naartoe. Omstreeks dat moment zijn Karel en ik gehuwd en hebben we het huurcontract overgenomen. De eigenaar – de Burbure – woonde er recht tegenover. De huurwoning bevond zich boven een garage die eveneens aan hem toebehoorde; op de benedenverdieping was een wachtkamertje, een kleine vestiaire en een toegang tot de kelder. Op de eerste verdieping was de keuken, de eetkamer en een bureau, waar Karel kantoor hield.

K.B.: Na zijn legerdienst ging Karel aan de slag als advocaat. Hoe verliep de start van zijn carrière?

D.W.: Hij moest eerst drie jaar stage doen. Zijn eerste ‘patron’ heette Desaegher, zijn tweede Limpens. Die oudere advocaten – vooral Jean Limpens – eisten van hem dat hij zich uit de naad werkte. Hij moest de stiel leren en de nodige opzoekingen doen. In die tijd pleitte hij al een aantal eigen zaken, maar hij had nog geen kantoor. De eerste zaak die hij ter harte heeft genomen, betrof de naam van zijn familie. Uit documenten had Karel kunnen afleiden dat deze oorspronkelijk met ‘ei’ was geschreven. Op zijn geboorteakte stond echter ‘Geerlandt’. Hij heeft een zaak aanhangig gemaakt om die administratieve vergissing recht te zetten. Hij deed het nodige onderzoek en won het pleit. De naam is vervolgens gewijzigd.

K.B.: Wat was zijn specialisme eenmaal hij met een eigen kantoor begon?

D.W.: Hij deed voornamelijk handelszaken voor het Hof van Beroep. Hij werkte eerst alleen. Een associatie was in die dagen eerder ongebruikelijk. Op een gegeven moment is hij toch beginnen samen te werken met een confrater, Paul Devos. Vervolgens beslisten ze om tot de oprichting van een associatie over te gaan.

K.B.: Wie was Paul Devos?

D.W.: Hij was een liefhebber van juridische boeken. Hij deed graag opzoekingen; voor kunst interesseerde hij zich hoegenaamd niet. Hij deed niet liever dan het opsporen van oude vonnissen. Karel had daar eigenlijk een broertje aan dood. Ze vulden elkaar dus perfect aan.

K.B.: Hadden Paul Devos en Karel samen gestudeerd?

D.W.: Neen, niet dat ik weet. Ze hadden een associatie, maar ze werkten nog niet in hetzelfde gebouw. Er was immers te weinig plaats in het pand aan de Krijgslaan. Ik denk dat Karel en Paul hebben samengewerkt totdat Paul magistraat werd, maar zeker ben ik daar niet van.

K.B.: Heeft Karel ooit assisenzaken gepleit?

D.W.: Nee, al is er eventjes sprake van geweest. Gelukkig ging hij een andere richting uit! Hij zou in een heel andere wereld terecht zijn gekomen mocht hij toch assisenpleiter zijn geworden. Bij de assisenpleiters waren echter ook kunstliefhebbers, zoals zijn latere vennoot John Bultinck.

K.B.: Was Karel graag advocaat?

D.W.: Zonder enige twijfel. Hij deed het met hart en ziel. Op een gegeven moment werd hij door Jean Eeckhout, voorzitter van de Franstalige afdeling van de balie, uitgenodigd om een lezing te geven bij het begin van het juridisch jaar. Ik geloof dat het in 1949 was. Jean Eeckhout was de broer van Paul Eeckhout, die een opleiding tot architect genoten had en conservator werd van het Museum voor Schone Kunsten van Gent.

K.B.: Welke lezing gaf jouw echtgenoot?

D.W.: De Conférence du Jeune Barreau de Gand handelde over de zaak Georges Rouault. Na de dood van zijn galerist, Ambroise Vollard, had de Franse schilder Rouault een rechtszaak aangespannen tegen diens erfgenamen met het oog op het recupereren van zijn werken. Rouault won het proces en kreeg zijn werken terug, die hij vervolgens vernietigde. Karel beschikte over het volledige dossier van het proces dat hem door een Franse advocaat was bezorgd. Hij bracht die lezing met brio. Hij heeft de voordracht meermaals herhaald, in 1953 bijvoorbeeld in de Rally St.-Christophe in Deurle op uitnodiging van de Table Ronde de Gand. De lezing was enkel bestemd voor de leden van de Table Ronde de Gand waarvan alleen mannen lid konden worden.

K.B.: Wat was de Table Ronde de Gand? 

D.W.: Het was een serviceclub zoals de Rotary. Karel heeft ook meegedaan aan een welsprekendheidswedstrijd die georganiseerd was door de Nederlandstalige afdeling van de Balie. De Nederlandstalige afdeling was grotendeels van katholieke gezindte, de Franstalige eerder liberaal, al was Jean Eeckhout dan weer katholiek. Karel deed mee aan de wedstrijd en won de eerste prijs. Een prijsuitreiking is er niet geweest. Hij kreeg wel een chèque van 5.000 BEF, die bezorgd werd via de post.

K.B.: In het archief van Karel Geirlandt heb ik een document gevonden waaruit blijkt dat Karel en zijn vriend Jozef Schaubroeck in 1949 een tentoonstelling van Francis Picabia hebben bezocht in Parijs. Van die expositie herinnerde hij zich vooral het werk Tabac-Rat. Je echtgenoot maakte er een schets van. Ze hebben ook veel theatervoorstellingen bijgewoond. Was jij daar ook bij?

D.W.: Ja, in het Théâtre Marigny zagen we het stuk Les Fourberies de Scapin van Molière, opgevoerd door de Compagnie Renaud-Barrault van Madeleine Renaud en Jean-Louis Barrault. We hebben in die dagen ook Serge Reggiani aan het werk gezien. We waren in Parijs omdat er een uitwisseling was georganiseerd tussen de Balies van Gent en Parijs. We woonden onder andere een bal bij dat georganiseerd was door de stafhouder van de Parijse Balie. We zijn toen drie dagen in Parijs geweest. Er was ook een uitstap naar Dijon. In Parijs hebben we een aantal Nederlandse advocaten ontmoet. Gedurende drie dagen zagen zij hun bed niet. De toenmalige stafhouder van Antwerpen had gevraagd om die Hollanders alle hoeken en kanten te laten zien van Parijs: ‘Il faut un peu dévergonder ces Hollandais.’ Later – een paar maanden nadien – waren we in Den Haag en liepen we de Nederlandse confraters opnieuw tegen het lijf. Ik zei: ‘We kennen mekaar van Parijs.’ De Nederlanders trokken een lang gezicht. Over Parijs is er niet meer gesproken. Ik had er plezier in om altijd terug over Parijs te beginnen. Karel had me al een duw gegeven om aan te geven dat ik ermee moest stoppen, maar dat kon ik niet. Ze hadden enorme schrik dat ik aan hun vrouwen iets over hun wedervaren in Parijs zou zeggen, wat helemaal niet mijn bedoeling was.

 

4.

K.B.: In het najaar van 1948 werd Karel Geirlandt voorzitter van de Gentse sectie van de Vrienden van de Kunst/Les Amis de l’Art, een Belgische vereniging die in datzelfde jaar in Brussel was opgericht. Het is bekend dat Jan Walravens een brief stuurde aan Karel om hem te vragen een Gentse afdeling op te richten.

D.W.: Dat klopt, maar volgens mij was het Robert Delevoy, voorzitter van de nationale vereniging, die Karel als kandidaat-voorzitter van de Gentse afdeling naar voor had geschoven. Jan Walravens was gevraagd om na te gaan of Karel interesse had. Dat bleek het geval.

K.B.: Had Karel Geirlandt reeds contact gehad met Jan Walravens?

D.W.: Ik weet haast zeker dat Karel al voor de oprichting van de Vrienden van de Kunst/Les Amis de l’Art kennis had gemaakt met Walravens. Mogelijk gebeurde dat reeds tijdens de Tweede Wereldoorlog.

K.B.: Het Gentse initiatief werd gedragen voor Karel Geirlandt, Victor Van der Eecken, Robert Rubbens en Leo Aerts. Wie was Aerts?

D.W.: Leo had ook rechten gestudeerd en was een advocaat. Een formidabele man! Op een gegeven moment zou hij een tekst aanleveren voor een revue die door de jonge advocaten zou worden opgevoerd in een oud pand dat zich op de hoek van de Kouter bevond. In dat pand vonden ook activiteiten van de Sint-Sebastiaansgilde plaats, waar Karel lid van was. De vergaderingen over die revue, die vaak tot in de late uurtjes duurden, gingen door in ons huis. We hebben toen veel plezier beleefd, met zinspelingen op tal van advocaten en magistraten. Toen puntje bij paaltje kwam en Leo gevraagd werd om zijn tekst in te leveren, verzon hij een smoes. Hij heeft nooit een tekst afgegeven. Hij is nadien getrouwd met een vrouw uit Verviers en ook naar daar verhuisd. De vrouw kwam uit zeer vermogende middens. Ik geloof dat het echtpaar twee dochters kreeg.

K.B.: Victor Van der Eecken was een jeugdvriend van Geirlandt. Wie was Rubbens?

D.W.: Hij was een architect. Ik herinner me niet zoveel over hem. Wel weet ik dat Karel hem nog in contact heeft gebracht met Armand Hacquaert, die toen Schepen van Onderwijs en Schone Kunsten van de Stad Gent was. Het valt me nu te binnen dat Van der Eecken zijn brood verdiende als antiquair en decorateur. Eerder – in 1947 – was Tito betrokken bij de kunstenaarsgroep La Relève waarvoor Karel ook hand- en spandiensten verrichtte.

K.B.: De Gentse activiteiten van de Vrienden van de Kunst – waaronder lezingen van Abbé Maurice Morel, Emile Langui, Jan Cox en Luc Haesaerts, en het debat Stromingen der hedendaagse Vlaamse schilderkunst gingen onder meer door in zaal Constructa…

D.W.: …dat was een centrum voor architecten, gelegen aan de Recollettenlei, niet ver van de Cercle Artistique et Littéraire, waar overigens ook enkele activiteiten van de Vrienden plaatsvonden.

K.B.: De lezing van Jan Cox over de schilderkunst in Amerika werd gehouden op 19 december 1949. Het was meteen de laatste activiteit van de Vrienden van de Kunst. Waarom heeft de vereniging slechts een goed jaar bestaan?

D.W.: Op die vraag moet ik het antwoord schuldig blijven. Ik weet wel dat Karel de kunstactualiteit op de voet bleef volgen. De kunst liet hem niet los, maar hij had een druk professioneel leven. Zijn advocatenpraktijk slorpte hem haast volledig op. Hij hielp ook bij het organiseren van allerlei sociale activiteiten in juridische middens. Er waren bijvoorbeeld de bals en revues van de advocaten. Tijdens de revues werden alle magistraten erdoor gesleurd – de advocaten bleven wel vriendelijk, want de dag nadien moesten ze weer voor hen verschijnen!

K.B.: In 1953 werd Karel Geirlandt lid van de Commissie van het Oudheidkundig Museum van Gent. Het is bekend dat de zetels in de commissie verdeeld werden onder de partijen die in de Gemeenteraad zaten. Namens welke partij zetelde Karel Geirlandt in de commissie?

D.W.: Hij vertegenwoordigde de liberale partij. Bij de liberalen was Paul Verschoore actief. Karel kende Paul zeer goed. Ze ontmoetten elkaar regelmatig in het gerechtsgebouw. Paul was ook advocaat, evenals zijn vrouw – zij is later rechter geworden, de eerste vrouwelijke rechter in de Gentse rechtbank van koophandel. De liberale partij vroeg niet beter, want ze hadden geen kandidaten om in de commissies te zetelen. Geen enkele partij had trouwens voldoende kandidaten voor de commissies.

K.B.: Is Karel ooit politiek actief geweest?

D.W.: Neen, alhoewel hij een zeer overtuigd liberaal was en hij een dergelijk verzoek ettelijke malen heeft gekregen. Hij vond het niet interessant om op een lijst te gaan staan. Hij wou geen vrienden verliezen die een andere politieke overtuiging hadden. Karel is voor de liberale partij wel heel lang hoofdgetuige geweest voor de stembureaus bij de verkiezingen.

K.B.: Vanaf wanneer had hij die verantwoordelijkheid?

D.W.: Hij deed dat al voordat ik met hem kennismaakte. Vanaf een bepaald moment stak ik zelf ook een handje toe. We legden dat zeer goed aan boord. We zorgden ervoor dat de getuigen – vooral diegenen die van ’s morgens vroeg aanwezig moesten zijn in de stembureaus in de scholen – vlakbij het bureau woonachtig waren zodat ze zich niet ver dienden te verplaatsen. We hadden uitgezocht waar de getuigen woonden en welke bureaus het dichtst bij hen in de buurt waren.

K.B.: De oudste bekende tekst over beeldende kunst van Karel Geirlandt dateert van 1954. Hij schreef hem naar aanleiding van een tentoonstelling van Roger Raveel in Het Gents Meubel…

D.W.: …dat was een meubelwinkel waar ook tentoonstellingen plaatsvonden. Karel droeg een kort tekstje bij aan een bescheiden publicatie. Het is de eerste tentoonstelling van Roger Raveel die ik me herinner.

K.B.: Was dit de eerste tekst van Karel?

D.W.: Neen, hij was al veel langer aan het schrijven over kunst. Toen hij zijn legerdienst deed, publiceerde hij al in een blaadje. Wellicht deed hij dat voordien reeds. De vroege teksten heeft hij allemaal verbrand, vermoed ik.

K.B.: Het Gents Meubel was een initiatief van Edmond Dutry. Edmond Dutry en Karel Geirlandt hebben samen geijverd voor de bescherming van de Sint-Pietersabdij. Waren ze bevriend?

D.W.: Edmond Dutry was een stuk ouder dan Karel. Vrienden waren ze niet, maar toen Dutry en Karel ter ore was gekomen dat men de Sint-Pietersabdij wilde afbreken, besloten ze om de handen in elkaar te slaan. Ze richtten een comité op dat ijverde voor het behoud en de restauratie van de abdij. Laurent Merchiers was toen burgemeester van Gent. Hij werd als eerste benaderd, maar hij had geen tijd. Dan werd de vrouw van de burgemeester, ook een advocate, gepolst, maar dat liep evenzeer op niets uit. Hun dochter studeerde rechten; Karel kende haar en vroeg haar om samen een bezoek aan de abdij te brengen. Ze was buitengewoon enthousiast en heeft mee haar schouders gezet onder de bescherming, die uiteindelijk ook gerealiseerd is. Meer nog: het gebouw is hersteld in oorspronkelijke staat met de hulp van talloze oudere werkloze ambachtslui. Zij ontvingen een som geld bovenop hun werkloosheidsuitkering. Er werd keihard gewerkt. De inhuldiging van de gerestaureerde abdij was een onvergetelijke gebeurtenis. Alle mensen die bij de restauratie waren betrokken, tekenden present, samen met hun familie. Het was ‘hun abdij’ geworden. Adelbert Van de Walle, directeur van het Museum voor Sierkunst in de Jan Breydelstraat, kreeg het gezag over de Sint-Pietersabdij. Vanaf de inhuldiging van de abdij werden er tentoonstellingen georganiseerd. Ook de befaamde Forum-tentoonstellingen (1961, 1962, 1963) vonden er plaats.

K.B.: Hebben Karel Geirlandt en Edmond Dutry zich ook ingezet voor het behoud en de restauratie van Het Pand?

D.W.: Ja, ze hebben zich ook het lot van Het Pand aangetrokken. Met succes: het gebouw werd gerestaureerd en is later door de Universiteit Gent aangekocht.

K.B.: In het begin van de jaren vijftig was Geirlandt dus voornamelijk actief als verdediger van het historische patrimonium in Gent?

D.W.: Dat klopt, maar hij volgde onverminderd en enthousiast de tentoonstellingen van hedendaagse kunst. Er waren toen geen 36 openingen van tentoonstellingen op een dag. Als er een vernissage was, dan was iedereen bij wijze van spreken aanwezig. Een opening was een evenement. We begonnen ook kunst te verzamelen. We hadden onder meer een schilderij van Constant Permeke – Elodie getiteld – en een tekening van een boer van hem. We bezaten een Afrikaans masker, dat we in Galerie Elmar in de Lange Kruisstraat in Gent hadden gekocht. Het was soms een bevlieging. We hadden weinig geld. We hebben nadien ook stukken verkocht om recentere werken te kunnen aanschaffen. Elodie van Permeke hebben we bijvoorbeeld van de hand gedaan. Rond 1955 begon Karel ook les te geven over kunstgeschiedenis en moderne kunst aan het Institut de Gand.

K.B.: Wat was het Institut de Gand?

D.W.: Het ging om een privéschool gelegen aan de Nederkouter waar middelbaar onderwijs werd gegeven. Het was een liberaal bastion. Het onderricht gebeurde aanvankelijk volledig in het Frans. Wellicht heeft Karels bekendheid met enkele liberale vrienden – meer bepaald Roger Pernot, een belangrijk man in liberale kringen – ervoor gezorgd dat hij gevraagd werd om er les te geven. Er bestonden ook zeer goede contacten tussen het Institut de Gand en het Franse Consulaat. Het is niet uitgesloten dat het Consulaat ook subsidies verleende aan de school. De vakken Frans werden in ieder geval gegeven door Franstaligen die het Nederlands niet machtig waren. Op het moment dat Karel er les begon te geven, was de school deels overgegaan tot het aanbieden van lessen in het Nederlands. Karel sprak Nederlands met zijn leerlingen. Hij had een grote invloed op hen.

K.B.: Heeft Karel er lang lesgegeven?

D.W.: Hij heeft dat meerdere jaren gedaan.

K.B.: In november 1957 stond Karel Geirlandt aan de wieg van de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst. Waarom nam hij dat initiatief?

D.W.: Karel had al zijn gehele volwassen leven de hedendaagse kunst gevolgd en stond met meerdere kunstenaars in contact. Op een gegeven moment raakte hij ervan overtuigd dat de zaak van de hedendaagse kunst op een meer actieve wijze diende te worden verdedigd. Het Museum voor Schone Kunsten had geen of bitter weinig aandacht voor de actuele kunst. Hij vond dat er een specifiek instituut voor de levende kunst moest worden opgericht. In de hoedanigheid van voorzitter van de Vereniging heeft hij zich hiervoor decennialang ingezet.

K.B.: Hoe is de oprichting van de Vereniging precies verlopen?

D.W.: De stichting is eerst en petit comité – onder vrienden – gebeurd. Nadien zijn in het Staatsblad veel meer namen gepubliceerd van personen die pas na de feitelijke oprichting bij de Vereniging betrokken zijn geraakt. Zelf was ik niet aanwezig bij de allereerste vergadering van de oprichters. In maart 1957 werd onze oudste dochter Antonia geboren. Ik kon niet aanwezig zijn omdat ik geen babysit had gevonden. Na de geboorte van Antonia zijn we overigens verhuisd naar de IJzerlaan in Gent.

K.B.: Wie waren Karels grootste vertrouwelingen in de schoot van de Vereniging?

D.W.: Jan Burssens en zijn broer Herman waren heel belangrijk voor hem. Ook Dan Craet, de schoonbroer van Jan en Herman Burssens, was een goede vriend. Een andere belangrijke medestander was Roger Matthys.

K.B.: Vanaf wanneer kenden zij elkaar?

D.W.: Dokter Matthys woonde in een huis van een cliënt van Karel. Tussen Roger en zijn huisbaas was er een conflict ontstaan. Karel nam de belangen van de tegenpartij waar. Zo hebben ze elkaar leren kennen! Er waren moeilijkheden, maar die zijn uiteindelijk in der minne opgelost. Rogers vrouw, Hilda Colle, had ik leren kennen in de Gentse afdeling van het I.V.C.A. Ik stak daar af en toe een handje toe. Het was heel prettig dat onze echtgenoten zeer goed met elkaar konden opschieten. Roger Matthys was de peter van Antonia, Jan Burssens de peter van Olivia. Die keuzes maken het belang van beide heren voor Karel en onze familie zonneklaar.

K.B.: Opvallend is dat Geirlandt bij de oprichting van de Vereniging op haast dezelfde wijze te werk ging als ten tijde van de stichting van de Vrienden van de kunst. Hij verzekerde zich van de steun van enkele vertrouwelingen en stelde vervolgens een pluralistisch samengesteld steuncomité samen.

D.W.: Dat klopt. Er zijn ook gelijkenissen op programmatorisch vlak. De lezingen en debatten van de Vrienden van de Kunst waren de inspiratiebron voor de zogenaamde up-to-date-avonden van de Vereniging. Sommige sprekers die door de Vrienden waren uitgenodigd zijn nadien te gast geweest tijdens avonden die door de Vereniging werden georganiseerd. Ik herinner me bijvoorbeeld Bob Claessens, die eerder door de Brusselse Amis de l’art was aangezocht om een voordracht te geven.

K.B.: Slotvraag: hoe zou je het karakter van Karel Geirlandt typeren?

D.W.: Karel was een noeste werker met een uitgesproken positieve ingesteldheid. Wat hij waardeerde, verdedigde hij met vuur en vlam. Als hem iets minder of niet aansprak, dan deed hij er het zwijgen toe.

 

Bovenstaande tekst is gebaseerd op vier gesprekken die op 3 maart 2016, 9 maart 2016, 24 maart 2016 en 7 oktober 2016 plaatsvonden in Elsene. Om diverse redenen konden de gesprekken nadien niet verder worden gezet en konden niet alle vragen aan bod worden gebracht. Daarom eindigt de tekst met een vrij summiere beschrijving van de oprichting van de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst. Alle gesprekken werden gevoerd in aanwezigheid van Antonia Geirlandt, die de geschreven tekst fiatteerde. Denise Winteroy overleed op 6 juli 2017 te Elsene. Deze bijdrage is tot stand gekomen in het kader van het onderzoeksproject van The Mobile and Temporary Studio for Research and Production over de Vereniging voor het Museum van Hedendaagse Kunst en het Museum van Hedendaagse Kunst, gefaciliteerd door het Stedelijk Museum voor Actuele Kunst (S.M.A.K.) en de Vrienden v/h S.M.A.K.