width and height should be displayed here dynamically

Werner Cuvelier

De tentoonstelling van Werner Cuvelier in het FeliXart Museum – een monografisch museum dat aan het werk en de verzameling van de modernistische schilder Felix De Boeck is gewijd – toont een twintigtal werken die in drie secties zijn ondergebracht. In het eerste hoofdstuk, gesitueerd in de centrale zaal, worden Cuveliers ‘conceptuele’ Statistic Projects – die het gros van de tentoonstelling uitmaken – met klassiekere, abstracte werken geconfronteerd. Zoals de wandtekst terecht stelt, kan het oeuvre van Cuvelier immers in twee werkclusters worden verdeeld: ‘abstracte en conceptuele vormen’. In de Statistic Projects – een reeks waaraan Cuvelier sinds de vroege jaren zeventig en zeker tot in de jaren negentig werkt – gebruikt Cuvelier statistische methodes om gegevens uit onder meer de kunstwereld in een artistieke vorm te gieten. Zo is Statistic Project V (1973) gebaseerd op data van bekende kunsttentoonstellingen en -verzamelingen: Documenta 4 en 5 (Kassel, 1968 en 1972), When Attitudes Becomes Form (Bern, 1969), Sonsbeek buiten de perken (Arnhem, 1971) en de verzamelingen Karl Ströher en Peter Ludwig. Elke expositie en collectie wordt op drie wijzen verbeeld: als teksttabel, getekend op een vierkant, wit papier; als abstracte kleurcode, geschilderd op een vierkant, grijs doek; en als sequentie van elektronische tonen, weerklinkend uit een luidspreker die gemonteerd is in een vierkante, witte plaat. De tabel bevat de namen, geboorte- en sterfdata, nationaliteiten en woonplaatsen van betrokken kunstenaars; de kleurcode toont in welke andere exposities of collecties deze kunstenaars nog vertegenwoordigd zijn; en de klanksequentie transformeert deze gegevens in een auditieve omgeving, via een soort platenspelers die veel wegheeft van een decoder. Het resultaat is verbluffend. Statistic Project V resoneert met diverse typewerken in de ‘conceptkunst’, zoals Dan Grahams schema’s en Richters kleurenkaarten, maar ook met de aleatorische klankwerken van Xenakis of John Cage.

In Wereldbevolking (1979), een aan de wand gemonteerde, verticale grafiek van over elkaar geschoven schijven, houdt Cuvelier zich met systeemdenken en wereldproblematieken bezig. Het werk is opgevat als een diagram van de bevolkingstoename tussen 1750 en 1979, gebaseerd op gegevens uit het befaamde rapport The limits to growth (De grenzen aan de groei, 1972) van de Club van Rome. De diameter van de schijven neemt toe met de groei van de bevolking. Het werk brengt echter niet alleen een wereldproblematiek in kaart, maar geeft ook aan hoe de werkelijkheid in de jaren zestig en zeventig door de wetenschap verregaand werd gesystematiseerd en geabstraheerd. De humanistische traditie van het denken over de mens werd door de demografie en de sociologie via een doorgedreven systeemdenken tot een statistische prognose herleid. Ook Statistic Project VII – Boehm – Cuvelier (1973), een werk dat Cuvelier met de Duitse (en destijds aan de Universiteit Gent werkzame) filosoof Rudolf Boehm maakte, alludeert hierop. De resultaten van enquêtes afgenomen in Vlaanderen en Amerika worden in een tabelvorm en in drie onderling afwijkende grafieken gegoten. Treffend is vooral het contrast tussen de affectieve, persoonlijke vragen – zoals ‘Voelt u zich schuldig of onschuldig?’, of ‘Meent u dat het beter is te leven alsof men niet zou moeten sterven of dat het beter is te leven met het oog op het feit dat men zal moeten sterven?’ – en de vorm van het geheel. Terwijl de enquête naar singuliere levens en verhalen informeert, worden de antwoorden in de statistieken tot balkjes of blokjes herleid. Het is duidelijk dat Cuvelier de statistiek niet enkel als methode, maar ook als een inhoudelijk thema behandelt; hij richt zich tot de systeemtheorie en statistiek zelf. Zoals hij in een nota uit 1973 schreef, gaat het om ‘pseudostatistieken’ die ‘spotten met de wetenschap, en vooral met de statistiek, door de resultaten […] met kleuren en klanken te relativeren’.

In de ‘gewone’ abstracte werken in deze zaal – en vooral in de recentste ervan – lijkt Cuvelier die sociale en politieke inhoud echter opzij te schuiven en zich toe te leggen op de poëzie van abstracte, mathematische vormrelaties. Zo verkennen negen kleine tot middelgrote sculpturen, hoofdzakelijk uit de periode van 1990 tot 2010, de systematiek van de vorm, knipogend naar de lange traditie van abstracte sculptuur – van Malevich, Brancusi en Schwitters tot Sol LeWitt en Robert Smithson. Ook de haast maniakale studies van cijfers, verhoudingen, vormpermutaties en tabellen in de papierwerken Fibonacci (voorstudie) (1993) en Cirkel, Vierkant, Ruit (studie) (1995-2005) keren zich af van de ‘systeemkritiek’, om de mathematica – in het bijzonder de gulden snede en de rij van Fibonacci – als een generatief vormprincipe te verkennen. Toch hoeven we deze werken niet als een terugkeer naar de modernistische abstractie te lezen – ook al geven sommige ervan daar wel aanleiding toe. Dat de gegevens niet meer verwijzen naar een concrete werkelijkheid, zoals in Statistic Projects, kan immers ook begrepen worden als een allusie op een toestand waarin de reductie tot pure data zich volledig heeft gerealiseerd. Het systeemdenken, zo geeft het werk aan, heeft in onze tijd van big data en datamining de werkelijkheid losgelaten en is volstrekt ‘autonoom’ geworden. Het is een lectuur die impliciet blijft, maar de juxtapositie van oud en nieuw werk in de tentoonstelling nodigt ertoe uit. Het ‘conceptuele’ en ‘abstracte’ werk hoeven niet los van elkaar – of als tegengesteld aan elkaar – te worden gezien.

In een tweede hoofdstuk, ondergebracht in de langgerekte, breed uitlopende gang, belooft de tentoonstelling een kunsthistorisch exposé over Cuveliers relatie met de ‘conceptuele kunst’. De wandtekst geeft aan dat Cuvelier lid was van de groepen Visueel Opzoekingcentrum en De IX in Gent, en brengt hem zo in verband met kunstenaars van zijn generatie als René Heyvaert of Leo Copers (die lid waren van De IX) en met een figuur als Jan Hoet (die lid was van Visueel Opzoekingcentrum en Cuvelier in 1979 opnam in de tentoonstelling Aktuele Kunst in België. Inzicht/Overzicht – Overzicht/Inzicht in het Museum van Hedendaagse Kunst, het huidige S.M.A.K.). De expositie gaat hier echter niet dieper op in, maar concentreert zich vooral op Cuveliers fascinatie voor de ‘conceptkunst’ en de (kunst)geschiedenis in het algemeen. Zo vertrekt het papierwerk Turner’s sketch books (S.P. XXIX) (1980) van de schetsboeken van William Turner, die elk worden gerepresenteerd door een grijs blad dat dezelfde grootte heeft als het betreffende schetsboek en waarop telkens de naam, datum en afmetingen van het origineel worden vermeld. Het werk verkent de clash tussen 19e-eeuwse romantiek en de systematiek van de ‘conceptkunst’ (subjectiviteit versus deskilling, persoonlijke schetsboeken versus anoniem systeem enzovoort). Vergelijkbaar is de tekeningenreeks Coördinaten (S.P. XXVI) (1975-1978) waarin Cuvelier kennissen naar hun artistieke voorbeeldfiguren vraagt en de resultaten in grafieken en tijdslijnen giet. Opnieuw gaat het om de spanning tussen het ‘systeem’ en datgene wat eraan ontsnapt, in dit geval de persoonlijke, affectieve keuzes van de ondervraagden voor Turner, Ledoux, Goya, Hegel, Beethoven… maar ook de eigenlijke output van deze kunstenaars. De artistieke productie komt in de tekeningenreeks niet ter sprake. De kunstenaars, geordend per land of eeuw, worden slechts via een kruisje voorgesteld. Enkel in een begeleidende nota wordt melding gemaakt van een (door Cuvelier gekozen?) ‘meesterwerk’ per kunstenaar.  De statistiek kan onmogelijk een adequate weergave bieden van de complexiteit en het gewicht van de geschiedenis.

Het derde hoofdstuk van de tentoonstelling – ‘Leven en werk: het binnen’ – is beperkter en ook problematischer. Dit segment toont de (gesloten) schetsboeken van Cuvelier achter glas, en focust voornamelijk op de installatie Het Binnen (1982-1984), waarin de kunstenaar zijn eigen huis op systematische wijze representeert. In de kamergrote installatie worden het plan en de gevels van Cuveliers woonst herwerkt tot abstracte gebouwfragmenten op schaal 1/10, waarvan de kleur verandert volgens een systeem gebaseerd op de vier windrichtingen (het blijft echter onduidelijk of het om de oriëntatie van de gebouwonderdelen gaat). Volgens de wandtekst illustreert dit werk Cuveliers ‘levenshouding’, die teert op de ‘systematiek van de archivaris’. Een dergelijke biografische lezing staat echter haaks op wat Cuveliers werk laat zien. Zijn werk getuigt niet van een identiteit tussen systeem en leven, maar maakt juist de spanning tussen beide duidelijk. Dit geldt bij nader inzien evengoed voor Het Binnen. Als Cuveliers leven al het onderwerp is van dit werk, dan wordt dat leven tevens genegeerd door het systeem dat het representeert: ook het ‘binnen’ wordt tot abstracte structuren herleid.

De verdienste van de huidige tentoonstelling is niettemin dat de radicaliteit en het belang van Cuveliers werk belicht worden, zonder daarbij in verstrekkende claims te vervallen. De tentoonstelling tast het werk bedachtzaam af, en gaat in op enkele thema’s die erin opgeroepen worden. Zo wordt de nodige interpretatieve ruimte gelaten voor de toeschouwer en voor mogelijke projecten in de toekomst, die de volle complexiteit van Cuveliers werk kunnen blootleggen.

 

Werner Cuvelier, tot 28 februari in FeliXart, Kuikenstraat 6, 1620 Drogenbos (02/377.57.22; felixart.org).