width and height should be displayed here dynamically

‘Wij zagen ons in een kleine groep mensen veranderen’ (Tonnus Oosterhoff)

Mythes

Het verhaal van de moderne kunst is te schrijven als een lange reeks afrekeningen met de pompeuze cultus van het persoonlijke meesterschap en de mythe van de soevereine scheppingsdrang. […] Het gaat daarbij om het zoeken naar vormen van beeldproductie die meer in overeenstemming zijn met de sociale, culturele en economische condities van de eigen tijd. […] En iedere poging tot demystificatie van de kunst roept direct nieuwe mythes in het leven, waar volgende generaties dan weer mee af te rekenen hebben.

– Camiel van Winkel[1]

 

Christophe Van Gerrewey: Het boek De mythe van het kunstenaarschap van Camiel van Winkel dateert uit 2007, en het is opmerkelijk dat samenwerking, of collectief gemaakte kunst, in zijn tekst nog niet wordt genoemd. Het collectief is blijkbaar pas in het voorbije decennium een wijdverbreid alternatief geworden voor de mythe van het individuele kunstenaarschap. Zoals een aantal antwoorden op de questionnaire dat aangeven, kiezen kunstenaars vandaag ofwel voluit voor het collectief, ofwel hebben ze het gevoel dat ze zich tegen collectivisering moeten verzetten.

Daniël Rovers: Sommige kunstenaars zeggen zich niet in die tweedeling te herkennen. Tegelijk is er kritiek op het al te makkelijke, zo je wil modieuze gebruik van het begrip ‘samenwerking’ in de kunsten en vormgeving. Het is soms een manier voor makers om zichzelf opnieuw in collectieve zin te branden, zo werd opgemerkt, en lang niet alle ‘samenwerkingen’ vinden daadwerkelijk ‘samen’ plaats. Een zekere vorm van collectief werken is beslist een trend, die in veel gevallen wordt onderschreven.

C.V.G.: De vraag is dan of samenwerking, met z’n tweeën of in groep, inderdaad ‘meer in overeenstemming’ is ‘met de sociale, culturele en economische condities’ van deze tijd, zoals Van Winkel schrijft. Is de mythe van de individuele kunstenaar gedeconstrueerd, en vervangen door werk dat met meerdere mensen tegelijkertijd wordt uitgevoerd? Of is het samenwerken ongemerkt of onbewust zelf een mythe geworden? Wat is het dan dat door deze actuelere mythe aan het zicht wordt onttrokken?

Noortje de Leij: En wat wordt er zichtbaar door? Als de mythe van de individuele kunstenaar – simpel gesteld – het welbekende ‘symptoom’ was van de Verlichting en van een sociaal-economische organisatie gebaseerd op het individu en op competitie tussen individuen, wat drukt de hang naar collectiviteit dan uit over onze hedendaagse structuur van denken, en over de verlangens die daarachter schuilgaan? Het lijkt niet langer in de eerste plaats te gaan om een directe tegenreactie op individualiteit, wat nog typerend was voor de historische avant-gardes of voor de pogingen auteurschap uit te wissen in de jaren zestig en zeventig. De erkenning van onderlinge afhankelijkheid is wellicht een uitgangspunt geworden. Individueel auteurschap hoeft niet meer weerlegd te worden – wie gelooft daar nog in? Uiteraard is dat een weerslag van sociale, culturele en economische condities. Daarin is, zoals al vaak beargumenteerd is, de cybernetische structuur van het netwerk het dominante model geworden. Het is het cliché van onze tijd: ons leven is bepaald door totale connectiviteit, we zijn altijd zichtbaar en staan in verbinding met alles en iedereen, maar we blijven toch maar alleen.

C.V.G.: Je kan verwachten van kunst dat ze die condities weerspiegelt, maar dat wil niet zeggen dat die condities intellectueel of artistiek werk mogelijk maken. Ik vind dat bijvoorbeeld schrijven nog altijd iets is zoals slapen: je kan beide, in theorie, doen met een tiental mensen samen, maar makkelijk lijkt me dat niet. Continu contact en overleg – totale transversaliteit, om een ander modewoord te gebruiken – is enerzijds een illusie, en anderzijds de hel. Wat mij altijd verbaast is hoeveel tijd samenwerken kan kosten – of liever: wat me verbaast is hoe iedereen zich daarbij lijkt neer te leggen. Als je de voltooiing van een taak of een project langer wil laten duren, betrek er dan vooral zoveel mogelijk andere mensen bij! Ik overdrijf misschien, maar iedereen heeft tijd te kort, en toch moet over alles urenlang overlegd worden. Connecties staan efficiëntie in de weg. Je kunt dat een neoliberale term vinden, maar hoe efficiënter je een taak opknapt, des te sneller je iets anders kunt doen, een boek lezen bijvoorbeeld.

N.d.L.: Wordt die vrijgemaakte tijd dan niet toch weer ingevuld met ander werk? Als samenwerkingen gebaseerd zijn op een strikte taakverdeling – een fabriek à la Jeff Koons – staat efficiëntie juist voorop. In elk geval, of kunstenaarscollectieven de hedendaagse netwerkcultuur bekritiseren, simpelweg spiegelen of juist versterken, de enscenering ervan biedt de mogelijkheid tot reflectie. Toch lijkt in het huidige ideaal van het collectief misschien eerder de betekenis van fragmentatie te zijn veranderd. Denkers in de traditie van de Frankfurter Schule erkenden de ontwrichting van het sociale weefsel, maar probeerden ook provisorische vormen van eenheid te construeren. De poststructuralisten lieten die pogingen grotendeels los, en vierden het verlies van eenheidsillusies als bevrijdend. Maar een conditie van fragmentatie – in zekere zin te vatten in termen van eenzaamheid, historisch dan wel ontologisch – speelde in beide stromingen een significante rol. Als de deconstructie van het individu zo ver wordt doorgevoerd dat een duidelijk omlijnd ‘ik’ überhaupt niet meer lijkt te bestaan, verlies je het klassieke probleem van de kloof tussen subject en object uit het oog. Dat resulteert in nieuwe illusies van eenheid, niet in de vorm van grote verhalen, maar eerder als een alles absorberende spons. Je kunt je – enigszins pathetisch geformuleerd – bovendien afvragen: als het specifieke en individuele verdwijnt, wordt het dan niet steeds moeilijker om de ‘Ander’ te zien, en blijf je niet des te meer vervreemd van elkaar? Uiteraard gaat het ook om een directe reactie op institutionele en maatschappelijke tendensen: collectiviteit is in veel gevallen een pragmatische reactie op precaire condities, die het noodzakelijk maken om strategische allianties te smeden, en om continu te netwerken.

D.R.: Het is duidelijk dat collectieve en vaak ook culturele voorzieningen de laatste decennia verzwakt zijn, vanuit het neoliberale idee dat de overheid niet de oplossing, maar de oorzaak van veel problemen is. Dat roept alternatieven in het leven. Neem zoiets als een Broodfonds, dat kleine zelfstandigen, onder wie veel kunstenaars, toelaat om een arbeidsongeschiktheidsverzekering te organiseren, tegen de trend van flexibilisering en individualisering in. Beide begrippen hebben een slechte roep gekregen, want ze staan voor precariteit en de ontbinding van solidariteit. Vroeger waren kunstenaars die voor zichzelf werkten en geen pensioen hadden een uitzondering. Er viel een zekere trots aan zo’n bestaan te ontlenen. Nu maken al die kunstenaars deel uit van een miljoenenpoel vol zelfstandigen, allemaal zonder vast dienstverband.

 

 

De dood van de auteur

Since 1896, The Architectural Review has scoured the globe for architecture that challenges and inspires. The AR believes that places are built by collective ideas, not single authors. The critical writing in these pages shines a spotlight on the thoughts that put walls up and tear them down.

– Manon Mollard[2]

 

C.V.G.: Sinds Manon Mollard in 2018 hoofdredacteur werd van het Britse maandblad The Architectural Review, het oudste architectuurtijdschrift ter wereld, worden er nauwelijks nog besprekingen van recente gebouwen gepubliceerd. De ‘directe’ architectuurkritiek van de actuele productie vormde sinds 1896 nochtans de bestaansreden van AR. De nieuwe redactionele lijn wordt ook weerspiegeld in het motto architecture, not architects (met een doorgestreept portret van Le Corbusier erbij). Het centrale idee is ook hier dat individueel auteurschap niet bestaat, zeker niet van gebouwen: architecten zijn slechts radertjes in een groter architecturaal proces.

D.R.: Een kunst- of architectuurtijdschrift verhoudt zich altijd op een synecdochische manier tot het veld waarover wordt geschreven: een tijdschrift werkt met auteurs en met redacteurs, maar is toch ingesteld op individuele bijdragen. Je kan je inderdaad afvragen in hoeverre een dergelijke auteursfunctie aanwezig is in bijvoorbeeld de architectuur, de muziek, het theater, de kunsten. In andere kunstvelden is de ‘auteur’ een retorische figuur, bijvoorbeeld ingezet in de auteurscinema uit de jaren vijftig, aanvankelijk door critici die aandacht vroegen voor de artistieke capaciteiten van regisseurs in een uiterst commerciële branche. Het was een manier om autonomie te verwerven, of artistieke erkenning. Blijkbaar is dat niet meer nodig, of zelfs in zekere zin ongewenst.

C.V.G.: Het erkennen van één auteur impliceert altijd dat andere mensen niet de auteur zijn, en dat steekt. Er lijkt een paradox verbonden met de huidige kritiek of historiografie die het ‘individu’ afvoert – art, not artists – omdat persoonlijk auteurschap een paternalistische of elitaire fictie is. De keuze tegen kunstenaars, makers of architecten leidt niet noodzakelijk tot meer kunst of architectuur. Wat in The Architectural Review de afgelopen jaren aan bod is gekomen, is uitermate breed: de architecturale omgang met dieren, de rol van verlichting in steden, het belang van ‘grond’ of ‘aarde’ enzovoort. De auteur schrappen impliceert geen terugkeer naar het werk zelf. Eerder wordt dat werk, als het eenmaal losgemaakt is van de individuele maker, zo breed opgevat dat het geen kunst of architectuur meer lijkt te zijn, althans niet in de traditionele zin van het woord. Zodra auteurschap gedeeld wordt, lijkt het resultaat van dat auteurschap mee te verruimen.

N.d.L.: Het begrip van wat überhaupt telt als het resultaat van werk wordt steeds vaker verlegd naar de maatschappelijke impact ervan. Dat zie je zowel in de academische als in de kunstwereld. Projectaanvragen moeten zoveel mogelijk directe relevantie hebben voor de samenleving. Het is niet zozeer de kunstenaar of de onderzoeker die op basis van haar of zijn kunnen subsidie krijgt, maar het is een beoogd resultaat dat al dan niet gefinancierd wordt. Individuele onderzoeksbeurzen, waarvoor je wel een project moet voorstellen, maar waarbij je ook de vrijheid hebt om dat naar eigen inzicht in te vullen of te wijzigen, zijn schaarser geworden. De Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) vraagt in de tussentijdse evaluatie van een dissertatie in de geesteswetenschappen nadrukkelijk wat de ‘resultaten’ of ‘uitkomsten’ van je onderzoek zijn, alsof het om exacte wetenschap zou gaan. Ook bij De Witte Raaf krijgen we daarmee te maken: het Mondriaan Fonds wil niet langer instaan voor de vaste kosten die horen bij het maken van een tijdschrift, maar enkel nog op projectbasis aanvragen beoordelen. De autonomie van een redactie wordt zo behoorlijk beknot, en er is weinig vertrouwen: of er geld beschikbaar is, hangt af van het onderwerp dat je wil aansnijden. De recente ‘verdwijning’ van de kunstenaar of van de auteur kan ook te maken hebben met een groeiende internalisering van resultaatgericht denken: investeren in een geconsolideerd projectplan lijkt al te menselijke onvoorspelbaarheid uit te sluiten. Het individu is op z’n best de juiste kandidaat om tot een resultaat te komen, en in het slechtste geval niet meer dan een pion of een obstakel.

D.R.: Het zou kunnen dat de keuzes van The Architectural Review uit noodzaak zijn genomen, omdat ze geen goede critici meer vinden. Dat klinkt flauw, maar het is niet makkelijk om auteurs op het spoor te komen die de tijd en de vaardigheden bezitten om zich in een oeuvre te verdiepen, en daar een monografisch essay over te schrijven.

N.d.L.: Ook daar speelt vast weer de druk om iets te doen dat de schijn van maatschappelijke of kritische relevantie heeft. Als je kunst en architectuur in termen van collectieve en sociale ideeën beschouwt, heb je meer directe mogelijkheden om het over ‘de rest van de wereld’ te hebben. Bij een gedetailleerde monografische tekst is dat minder evident.

C.V.G.: Kiezen voor collectieven lijkt in hoge mate structuralistisch geïnspireerd: we zijn geen individuen, maar we worden gevormd, of zelfs gedetermineerd, door de maatschappijstructuren waarin we ons bevinden. Hier dient zich nog een paradox aan, omdat individuele verantwoordelijkheid vandaag desondanks alomtegenwoordig is. Wat er ook gebeurt, of wat er vroeger ook gebeurd is, we zijn er zelf verantwoordelijk voor. Ik heb dat nooit scherper beseft dan toen een student mij een paar jaar geleden streng toesprak omdat ik te weinig teksten van vrouwelijke auteurs aan bod liet komen in mijn colleges: ‘C’est votre responsabilité!’ Je zag het ook vlak na het begin van de oorlog in Oekraïne: de president van de EPFL, de school waar ik lesgeef, stuurde officiële mails naar de hele school om het geweld en de Russische inval te veroordelen en steun uit te spreken voor de Oekraïense bevolking. Geen twee dagen later volgde een mail van een studentencollectief dat hem eraan herinnerde, opnieuw terwijl de hele school meelas, dat woorden niet volstonden en dat er daden nodig waren, in de vorm van een boycot bijvoorbeeld, of door het overmaken van een smak geld aan het Rode Kruis. Ik hoorde ook dat een literatuurprofessor in Italië zijn cursus over Dostojewski na protesten heeft moeten staken. Daarin komt die tweede paradox natuurlijk prachtig samen: weg met één auteur, maar toch vooral omdat het een Rus is! Enerzijds is auteurschap in de kunsten en in de architectuur dus achterhaald, want het is moeilijk om nog in je eentje een kunstwerk of een gebouw te claimen; anderzijds zijn we zelf als ‘auteurs’ schuldig aan nagenoeg alles wat slecht gaat in de wereld, en is het fout om nog maar te suggereren dat je niet in staat bent om de wereld te veranderen, of om Poetin op andere gedachten te brengen.

N.d.L.: Als je onderdeel bent van alles en iedereen heb je geen enkele invloed, maar tegelijkertijd kun je alles en iedereen influencen. Een echte, historische oorzaak aanduiden, is een stuk complexer. Ik wil het belang ervan niet ontkennen, maar een doorgeslagen nadruk op representatie suggereert ook een vorm van onmacht ten overstaan van reële, materiële condities.

 

 

Macht

Wij denken namelijk – een gedachte die gebaseerd is op vermoedens ten aanzien van de goden, maar op zekerheid aangaande de mensen – dat beiden, als gevolg van een wetmatigheid van hun natuur, overal heerschappij uitoefenen waar dat in hun macht ligt. Wij gehoorzamen die wet, zonder die zelf te hebben ingesteld en zonder die als eersten te gehoorzamen sinds ze eenmaal is ingesteld; wij hebben haar als een bestaande wet overgenomen en zullen haar als een voor altijd blijvende wet nalaten, en wij weten dat u en anderen, wanneer u dezelfde machtspositie zoudt verwerven als wij, op dezelfde manier zoudt handelen.

– Thucydides[3]

 

C.V.G.: De problemen die de mythe van de individuele kunstenaar veroorzaakt, of eerder nog verbergt, zijn welbekend: machtsonevenwichten, intentional fallacies, toe-eigening van andermans werk en ideeën, discriminatie van wie niet over voldoende macht beschikt om individueel auteurschap op te eisen. De mythe van de samenwerkingskunstenaar of van de auteurloze auteur is redelijk recent, hoewel er antecedenten bestaan. Dus nogmaals: wat verbergt deze mythe, of wat pretendeert ze op te lossen? Heel algemeen gaat het hier over het probleem van de macht.

N.d.L.: De meest idealistische vormen van collectiviteit zijn een experiment in radicale democratie. Het lijkt me van belang dat je dat steeds als een experiment blijft beschouwen (en niet als een rooskleurig alternatief), met meerdere uitkomsten, waarin machtsrelaties onoverkomelijk zijn. Misschien is het wegwuiven van de auteur ook eenvoudigweg een kwestie van intellectuele onmacht, en kun je alleen auteurschap opeisen in totale naïviteit, in blissfull ignorance. Je wordt er onophoudelijk mee geconfronteerd dat alles al eens eerder is gezegd of geschreven. In mijn studietijd haalde ik als ik een paper moest schrijven een stapel boeken uit de bibliotheek, en schreef met die beperkte selectie literatuur een tekst. Versterkt door het feit dat mijn kennis van een onderwerp nog niet zo diepgaand was, kon ik de illusie koesteren iets ‘nieuws’ te hebben geschreven. Nu beland je al snel in een eindeloze reeks digitale boeken en artikelen die je met de zoekfunctie kan doorspitten. Dan vind je altijd wel iemand die dezelfde these heeft ontwikkeld, of dezelfde connectie heeft gemaakt. Het is waarschijnlijk niet zo’n slechte strategie om die vaststelling te omarmen: alles wat we doen of zeggen is slechts een citaat, en alles wat ik doe is ideeën bij elkaar zetten. Dat is een bescheiden positie, maar als in een droste-effect herhaal je allerlei problemen; de ontkenning van je individuele positie is evengoed problematisch.

D.R.: Bij de samenwerkingen die ik als auteur ben aangegaan, onder meer met kunstenaars, zie ik vooral onmacht die deels voortkomt uit een gebrek aan inzicht in de andere discipline. Hoe kun je een ander bijsturen, als je geen weet hebt van de finesses van zijn of haar discipline? Ik schreef erover in het voorwoord bij het eerste nummer van De Witte Raaf over Alleingang: in 2020 deed ik mee aan een project over eenzaamheid, drie auteurs schreven een essay, en een kunstenaar maakte beeldend werk. De kunstenaar had het project aangevraagd, en de auteurs leverden keurig hun tekst in. Er was geen ontmoeting, de essays werden op een website gepubliceerd, en dat was het dan – een teleurstellend resultaat, vind ik, en eenzaam bovendien. Maar hoe weet je dat van tevoren? Nu zou ik zeggen, mede op grond van de questionnaire: door een samenwerking op te zetten! Dan heb je zelf greep op de samenwerkingsvoorwaarden. Maar kan je het dan nog samenwerken noemen?

C.V.G.: Dat is de vraag. Je kan, zo lucide mogelijk, vooropstellen dat elke menselijke relatie uit een machtsonevenwicht bestaat. In zijn boek over de Peloponnesische Oorlog laat Thucydides, in de beroemde bovenstaande passage die ook Simone Weil heeft becommentarieerd, de Atheners aan het woord. Zij proberen even koel als redelijk de Meliërs te overtuigen zich over te geven. Als dat niet lukt, slaan ze op gewelddadige wijze het eiland Melos plat. De woorden van de Atheners bevatten een uitgangspunt dat de ambitie van elk collectief deconstrueert, en dat – fatalistisch of realistisch – het kwaad in elke mens onder ogen ziet. In elke samenwerking trekt diegene die beweert dat er geen machtsonevenwicht is, meteen de macht naar zich toe. Collectiviteit idealiseren of tot mythe verheffen, brengt het risico met zich mee dat echte hiërarchieën, afhankelijkheden, jaloezie en competitie verdrongen worden.

N.d.L.: Aan het cultiveren van collectiviteit liggen ook – op zijn minst ten dele – egocentrische of narcistische impulsen ten grondslag. Zoals Benjamin het mooi omschreef: in elke vorm van deugdzaamheid zit de ambigue behoefte vervat om die deugd aan de wereld te tonen, wat teruggaat op een primitieve drang je te onderscheiden of bewonderd te worden.

D.R.: Alweer vanuit dit tijdschrift gedacht: we werken samen, als redactie, met de auteurs, de eindredacteur, de zakelijk leider, de redactiesecretaris en de vormgever, maar ik zou ons geen collectief noemen: het is belangrijk dat redacteuren en schrijvers het inhoudelijk oneens kunnen zijn, of dat je teksten publiceert waar je over twijfelt, bijvoorbeeld omdat ze politiek ongevoelig lijken, of eenzijdig, of hard en zelfs grensoverschrijdend. Het is met andere woorden belangrijk niet te snel aan zelfcensuur te doen. En dat is moeilijk, juist omdat het tegendeel al even onzinnig is: teksten plaatsen alleen omdat ze een duidelijke en sterke mening ventileren. Een goede redactie laat dissensus toe, niet ondanks, maar op grond van inhoudelijke overtuiging en argumentatie. Dat is, geloof ik, een vorm van machtsdeling, terwijl het woord ook altijd dient om de heersende macht – een tautologie – te bekritiseren.

N.d.L.: Je kan stellen dat collectieven idealiter drijven op individualiteit: het is juist de onkenbaarheid van de ander die kan leiden tot iets dat je zelf niet had kunnen bedenken of voorzien.

 

 

Solidariteit

Samenwerking kan worden gedefinieerd als een transactie waar beide partijen van profiteren. Dat is duidelijk herkenbaar bij chimpansees die elkaar vlooien, kinderen die samen een zandkasteel bouwen of mannen en vrouwen die met zandzakken een overstroming willen voorkomen. Duidelijk herkenbaar, want wederzijdse hulp zit in de genen van alle sociale dieren: ze werken samen om dat wat ze alleen niet kunnen, toch voor elkaar te krijgen.

– Richard Sennett[4]

 

D.R.: Chimpansees die elkaar vlooien – dergelijke biologische analogieën vind je vaker terug, waarschijnlijk omdat we decennialang om de oren zijn geslagen met de metafoor van the survival of the fittest uit de evolutietheorie. Ik word er wat narrig van. Toevallig ben ik een boekje over kraaien aan het lezen, die vaak op ons dak huizen en dan angstaanjagend veel kabaal maken. Kraaien zijn, zo heb ik geleerd, solidair als hun jongen worden aangevallen door vossen en buizerds, maar de grootste vijand voor kraaien met jongen zijn doorgaans andere, zogezegd ‘kinderloze’ kraaien. Die hebben de tijd om verre afstanden te overbruggen en vreten ondertussen de nesten van hun foeragerende soortgenoten leeg.

N.d.L.: Ik heb wel waardering voor de poging om met deze wijze van denken onze relatie tot de natuur anders voor te stellen. Maar afgezien van de vraag of het gaat om een romantische idealisering van de natuur, het probleem met biologische analogieën voor onderlinge afhankelijkheid van alles wat leeft, is dat ze geen begrenzing kennen: waar houdt het op? En wat is de inhoud van die onderlinge relaties voorbij de vaststelling dat ze bestaan? Het cybernetische model van het netwerk, dat doorwerkt in veel biologische metaforen voor symbiose, is te horizontaal, waardoor hiërarchieën onderbelicht blijven. Mijn collega Jan Overwijk promoveerde onlangs op de these dat de sociale werkelijkheid beter begrepen kan worden in termen van een binnen en een buiten, naar analogie met een organisme in een omgeving, zodat je zowel eenheid als verschil, zowel symbiose als autonomie, kunt duiden. Dat is een benadering die meer ruimte biedt om in paradoxen te denken, wat nodig is om de complexiteit van de werkelijkheid te kunnen vatten.

C.V.G.: Het is opmerkelijk dat Sennett in Samen. Een pleidooi voor samenwerken en solidariteit, het boek waaruit dit citaat komt, artistieke noch literaire voorbeelden noemt, tenzij uit de podiumkunsten en de dans. Dat lijkt niet meer dan eerlijk: tenslotte staat ook zijn naam helemaal alleen op de cover. Wat er zeker mee te maken heeft is dat Sennett conservatief is wat betreft zijn begrip van creativiteit – Samen is deel van een trilogie waar ook De ambachtsman. De mens als maker deel van uitmaakt. Collectiviteit in de kunst is, net als alle ogenschijnlijk onartistieke of immateriële activiteiten die eruit voortvloeien, ook een voorlopig laatste gevolg van deskilling: om artistiek samen te werken hoef je niet echt iets te kunnen. Het is echter ook mogelijk dat er bij het samenwerken net één grote, uitzonderlijke gave is die zich manifesteert. Alleen kunstenaars kunnen echt en solidair samenwerken; alle andere, gewone, talentloze, neoliberale mensen maken ruzie.

N.d.L.: Word je niet gedwongen tot méér samenwerking naarmate je succesvoller wordt als kunstenaar? Onbekendheid staat je nog toe om je eigen weg te gaan. Deskilling gaat ook gepaard met een grote mate van professionalisering. Voordat je de (financiële) mogelijkheid hebt om assistenten in te huren, en anderen het werk voor je te laten doen, moet je naam hebben als kunstenaar. En als je een collectief vormt, zal je aan je organisatiestructuur moeten werken, en inderdaad over andere, meer sociale vaardigheden moeten beschikken. Boris Groys wees al op dat onbedoelde effect van deskilling: de ene vaardigheid wordt door de andere vervangen.

D.R.: In het eerste nummer van De Witte Raaf over Alleingang staat een door Mark Wildschut vertaald fragment uit Das Prinzip Hoffnung van Ernst Bloch, de destijds in Amerikaans exil verkerende Duitse communist. Hij spreekt van de in elke mens bestaande wil tot onafhankelijkheid: het verlangen naar een eigen kamer, ‘des te meer naarmate er minder van zijn’. Wat blijft van dat verlangen over in een tijd van sociale netwerken en immer ververste nieuwspagina’s? In de questionnaire in dit nummer zijn het vooral de cultuurcritici die zich over die vraag hebben gebogen. Wat als onbaatzuchtige aandacht, net als individualiteit, achterhaald is geworden? En wat als aandacht, toch een fundament van solidariteit, verdwijnt als gevolg van een tekort aan afzondering? Is dat niet wat Job Koelewijn verbeeldde met zijn tentoongestelde cassettebandjes, in de reeks Relief, met geluidsopnames van de boeken die hij elke ochtend hardop las? De ambachtsman van Sennett was een van die boeken.

N.d.L.: De notie van aandacht als voorwaarde voor solidariteit vind ik mooi. Marx poneerde solidariteit en collectiviteit als voorwaarden voor het realiseren van individualiteit; dat het individu in het marxistische gedachtegoed verloren zou gaan in het collectief is een misvatting. En Adorno – van dezelfde school als Bloch – duidde het vermogen om het puur individuele, het niet-identificeerbare of het ‘Andere’, niet te usurperen, maar er integendeel aandacht voor te hebben, zelfs als een vorm van liefde.

 

 

Netwerkkapitalisme

The affirmative recourse to collectivity threatens to obscure the fact that the concept of community sometimes becomes the central resource in network capitalism.

– Katharina Hausladen en Geneviève Lipinsky de Orlov[5]

 

C.V.G.: Een vaak genoemd voordeel van collectief werk luidt: het resultaat kan niet verkocht worden. Ten eerste is dat niet altijd waar, want ook collectieven kunnen objecten voortbrengen (of beelden) die tot handelswaar worden gemaakt. En ten tweede hebben collectieven instituten nodig, of minstens platformen, met alle gevolgen van dien – want waarom is collectiviteit zo in vandaag? Waarom wordt Documenta deze zomer geleid door een collectief? Waarom is collectiviteit ‘innovatief’, ‘relevant’ en ‘urgent’?

D.R.: Alle structuren die een alternatief bieden voor een op winst gerichte organisatie door het kapitalisme kunnen gerecupereerd worden – dat zal geen geheim meer zijn. Maar ik moet zeggen dat ik er beducht voor ben om initiatieven en collectieven meteen plat te slaan met het verwijt dat ze het neoliberalisme faciliteren. Al zie ik ook nadelen van collectief werk: iedereen blijft bijvoorbeeld verantwoordelijk voor alles. Over managers, directeurs of ‘leiders’ wordt vaak geklaagd, omdat ze te veel verdienen en niet genoeg vakkennis hebben, maar misschien is dat het hele punt: ze worden betaald om te kunnen slapen ondanks al die eindverantwoordelijkheid. Soms denk ik wel eens dat ‘leiders’ zich daardoor kenmerken: door een groot talent voor onverschilligheid.

N.d.L.: Ik ben het met je eens dat het waarschijnlijk niet meer zo veel zin heeft om kritiek te uiten op het feit dat alles uiteindelijk, links- of rechtsom, ten dienste staat van de sociaal-economische structuur waar het deel van uitmaakt. Toch blijft het relevant om na te denken over de manier waarop die structuur weerspiegeld of gespiegeld wordt, zodat er verbuigingen of discrepanties ontstaan, en zodat er experimenten kunnen plaatsvinden. Anders blijven er enkel pragmatische of morele oplossingen over. Misschien schuilt er juist in het idee dat collectiviteit netwerkkapitalisme is, en dus capitulatie, een bijna intrinsieke vorm van individualiteit: we kunnen nu eenmaal niet anders dan zelfbehoud nastreven.

C.V.G.: De architecten die deelnamen aan de questionnaire benadrukken dat ze zich moeten associëren om wedstrijden te kunnen winnen: het laat bouwheren toe om een ontwerp te selecteren dat een vorm van diversiteit belichaamt, gewoon omdat het door verschillende architecten is bedacht. Het is als op een festival een rockgroep programmeren waarvan alle leden om beurten achter de microfoon plaatsnemen: de kans wordt groter dat elke toeschouwer minstens één stem zal appreciëren. Kiezen voor een collectief kan dus ook aantrekkelijk zijn omdat het om een pseudokeuze gaat, en omdat je – economisch gesproken – verschillende publieksprofielen aanspreekt. Het lijkt alleszins de ideale manier om te vermijden dat er te veel macht bij één persoon komt te liggen, en het bewijs dat een dergelijke machtsconcentratie vreselijke gevolgen kan hebben, wordt inderdaad nog bijna dagelijks geleverd. Maar er wordt terecht ook veel geklaagd over politieke versnippering – regeringen bestaan uit minstens vijf verschillende partijen die elkaar niks gunnen, en hebben daarom nauwelijks nog slagkracht. Wordt die versnippering door collectivisering ook niet in stand gehouden? Je ziet het bij grote infrastructuurwerken: als je echt wil dat iedereen akkoord gaat – dat alles mensen mee zijn – dan blijft het bij plannen en komt er geen uitvoering, of het nu om een brug, een tunnel of een overkapping gaat. Is echte verandering daarom onmogelijk als je voortdurend met de meest uiteenlopende belangen rekening moet houden? Zijn (en nu wordt het helemaal gevaarlijk) historische veranderingen bewerkstelligd door individuen of door grote groepen mensen? Er wordt altijd gezegd dat we de klimaatverandering samen moeten aanpakken, maar is ondertussen niet duidelijk dat het tegendeel waar is? Moet er niet juist een verlicht despoot opstaan die iedereen dwingt om anders te gaan leven?

 

Documenta

We don’t see ourselves as a curatorial collective, we have to say. Our artistic practice has been called curatorial in the past, too. We really don’t know what to do with these labels ourselves. What we are sure about is that we have built our own realities on our own terms.

– ruangrupa[6]

 

C.V.G.: Het staat er echt: ‘Waar we zeker van zijn is dat we onze eigen werkelijkheden hebben gebouwd op onze eigen voorwaarden.’ Wie kan dat zeggen? Wie is daar ooit in geslaagd? Wie kan in de spiegel kijken en zonder ironie verklaren: ik heb mijn eigen werkelijkheden gebouwd op mijn eigen voorwaarden? Zou het structuralisme dan toch een maat voor niets geweest zijn? Het is zeker een andere mutatie van het kunstenaarschap, dat eeuwenlang gebaseerd is geweest op zelftwijfel en zelfonderzoek. De raison d’être van het kunstcollectief, of althans van ruangrupa, lijkt niet langer kritische distantie ten opzichte van het collectief zelf te zijn. Het collectief moet doen wat in het echte leven en in de echte wereld niet kan – de raison d’être van ‘groepskunst’ is, met andere woorden, de utopie waarmaken, niet in de maatschappij, maar op of tijdens een tentoonstelling.

D.R.: Wat mij opviel in het interview dat Texte zur Kunst met ruangrupa voerde, was dat zij de nadruk leggen op hun onderwijzende taak, en dus op de (financiële) ruimte die nodig is om kennis te delen. Ze houden er rekening mee dat hun collectief kan exploderen door een overvloed aan middelen en exposure. Daar treedt er dus wel degelijk onzekerheid op.

C.V.G.: Ja, maar hun uitgangspunt blijft ook in dat geval de zuiverheid die ze samen hebben gecreëerd op hun ‘eigen voorwaarden’ – een zuiverheid die vervolgens besmeurd kan worden zodra ze geld krijgen en bekend worden. Dat is een romantische en op een rare manier toch weer autonome positie: alleen de anderen kunnen hen uit evenwicht brengen.

D.R.: Ze maken in dat interview een vergelijking tussen hun manier van werken en die van een jazzband. Net als zo’n band is ruangrupa eindeloos uitbreidbaar, met steeds nieuwe stemmen en instrumenten. Ze werken al improviserende. Die vergelijking wordt ook in de questionnaire gemaakt. Als volledig mislukte drummer – ik kon geen maat houden en heb niet één keer in een band gespeeld – kan ik me daar iets bij voorstellen. Maar ik herinner me ook wat een hele goede dichter, en tevens een redelijke jazzpianist, Marc Kregting, ooit zei: al die zogenaamd creatieve improvisaties in de jazz leiden vaak tot redundantie en herhaling.

N.d.L.: Adorno betichtte jazz ervan een schijnvrijheid voor te stellen: het is muziek die spontaan geïmproviseerd lijkt, maar juist om het zo te doen overkomen heb je uiterst strakke regels en kaders nodig.

C.V.G.: Het zou kunnen dat de door ruangrupa gecureerde Documenta net daarom boeiend wordt, omdat ook zij in een schijnvrijheid werken. Elke editie van Documenta – en elke tentoonstelling van beeldende kunst – is aan regels onderworpen en aan plekken gebonden, en elke poging om daarvan af te wijken – uiteindelijk altijd vanuit een verlangen naar wat nieuw en ongezien is – houdt risico’s in. Hoeveel mensen hebben bijvoorbeeld de vorige Documenta integraal bezocht, in Kassel én in Athene?

 

 

Media

In zijn werk is [Rinus] Van de Velde al zowat alles geweest: een geograaf, een beeldhouwer, een tennisster, een schaakgrootmeester. Waarom het bij één leven houden als je er veel kunt leiden? Een verademing en een daad van verzet is het in een hyperindividualistische en zelfbewuste tijd als de onze.

– Griet Plets[7]

 

C.V.G.: Op zaterdag 12 februari 2022 was het volledige Weekblad van De Standaard – een van de vier weekendbijlages – gewijd aan de Belgische kunstenaar Rinus Van de Velde (1983), 64 pagina’s lang, ter ere van diens solotentoonstelling in Bozar in Brussel, die op 17 februari opende. De aandacht voor zijn werk toont de hardnekkigheid aan van de mythe van de individuele kunstenaar, weliswaar niet in het internationale discours, maar in kranten. Is het ook een verademing en een daad van verzet, wanneer een krantenredactie 64 pagina’s aan één kunstenaar wijdt?

D.R.: Ik heb Rinus Van de Velde namens de redactie een uitnodiging voor de questionnaire gestuurd, hoewel hij het waarschijnlijk te druk zou hebben, en dat bleek het geval. Dat is jammer, want zijn oeuvre komt, naar het schijnt, verrassend collectief tot stand. Ik zie zo’n inhoudelijke special bij een Nederlands dagbladsupplement niet snel tot stand komen. Misschien ontbeert Nederland goede ‘volkskunstenaars’, of misschien schept de term ‘kunst’ eerder verdeeldheid in plaats van trots. Er zijn artistieke gastredacteuren aangesteld voor de glossy bijlage DeLUXE van NRC Handelsblad, zoals Dries Van Noten en Anton Corbijn, onder impuls van de toenmalige hoofdredacteur Peter Vandermeersch: een kunstenaar werd ingezet om BMW’s en dure lederen bankstellen te verkopen, wat natuurlijk het idee van artistiek elitisme enkel versterkt.

C.V.G.: Wat ik opvallend vind: er zijn duizenden kunstenaars die snakken naar aandacht en die onzichtbaar blijven, en toch wordt, door één krant, net een kunstenaar uitgekozen die aan aandacht geen gebrek heeft en verschillende zalen in Bozar met zijn werk mag vullen. De kans op herverdeling hebben ze bij de redactie hoe dan ook laten liggen. De ombudsvrouw van De Standaard schreef een week later dat er reacties waren binnengekomen van lezers die de oprechte indruk hadden dat het een commerciële bijlage betrof, betaald door Van de Veldes galerie… Waarschijnlijk spreekt uit de hele onderneming toch weer een verlangen naar collectiviteit, naar kunst als gedeelde waarde. Ziehier een kunstenaar, zo lijkt De Standaard te suggereren, die wij in Vlaanderen allemaal samen op handen dragen! De vijfsterrenrecensie die Geert Van der Speeten na de vernissage van de tentoonstelling in dezelfde krant publiceerde, lijkt dat alleen maar te bevestigen. Dat het daarbij gaat om een kunstenaar die in zijn werk dagdroomt over de schijnbaar avontuurlijke en exotische levens die hij zou kunnen leiden, als in een geïllustreerd jongensboek met Engelstalige onderschriften, is daarom niet zo verwonderlijk: de wat wazige, onbestemde, apolitieke, zogezegd tijdloze of zelfs lethargische levens van het personage ‘Rinus’ komen goed overeen met de levens van de ideale lezers van weekendbijlages.

N.d.L.: Een drang tot idolatrie lijkt in alle samenlevingen onvermijdelijk, of dat idool nu als een collectief verschijnt of als één persoon. Wordt niet vooral dát aangetoond in de hele geschiedenis van de demystificatie van auteurschap en alle pogingen tot non-hiërarchische alternatieven? Maar ook idolatrie drijft op een dynamiek tussen onaanraakbare afstand – stardom – en de mogelijkheid tot herkenning en gemeenschap.

 

Noten

1 Camiel van Winkel, De mythe van het kunstenaarschap, Amsterdam, Fonds BKVB, 2007, p. 35, 40.

2 Toelichting op de binnenflap van ieder nummer van The Architectural Review sinds 2018. Zie ook: http://www.architectural-review.com.

3 Thucydides, De Peloponnesische oorlog, Amsterdam, Athenaeum-Polak & Van Gennep, 2013, vertaling Wolther Kassies, p. 523.

4 Richard Sennett, Samen. Een pleidooi voor samenwerken en solidariteit, Amsterdam, Meulenhoff, 2016, vertaling Maarten van der Werf, p. 30.

5 Katharina Hausladen en Geneviève Lipinsky de Orlov, ‘Preface’, in: Texte zur Kunst, nr. 124, 2021, p. 4.

6 Nora Sternfeld, ‘Sharing Surplus Value as A Form of Collectivity’, in: Texte zur Kunst, nr. 124, 2021, p. 76.

7 Griet Plets, ‘Voorwoord’, in: De Standaard Weekblad, nr. 531, 12 februari 2022, p. 3.