width and height should be displayed here dynamically

Without Content

Kersten Geers (1975), medeoprichter van architectenbureau Office Kersten Geers David Van Severen, opent de bloemlezing van zijn Engelstalige pennenvruchten met een stuk over Donato Bramante. ‘Hij deed je de andere kant opkijken, of, als een nog krachtigere oefening in manipulatie, hij deed je houden van alles wat onopgelost bleef,’ aldus Geers over de man en diens werk – ‘arrogante architectuur, totaal overtuigd van het eigen falen’ – om er vervolgens aan toe te voegen: ‘Met minder zou ik geen genoegen nemen.’ Samen met de titel van het boek, Without Content, vatten deze zinnen kernachtig het project samen van dit jaloersmakend talentvolle bureau, ontstaan tijdens de hoogtijdagen (en op de puinhopen) van het architectonisch supermodernisme, twintig jaar geleden.

Tegen de visuele leukigheden van een ‘diagrammatisch’ hyperfunctionalisme en de euforische omarming van de digitale wereld (gestolde blobs, parametrisch dobberend op een woeste dataflow) stelden Geers en Van Severen hun rappel à l’ordre – een geloofsbelijdenis in de architectuur als kunstvorm. Haar autonomie is de voorwaarde voor kritisch engagement: architectuur, met grote A, leeft van de spanningsvolle relatie met het leven waarvoor ze een meesterlijke achtergrond vormt; idealiter is ze een gebouwde zuivere container – absoluut, losgezongen decor, onthecht van alle content – maar in de praktijk een met het leven worstelende daad van verzet. Het is met vorm (tegelijk bemiddelend en weerstand biedend) – de geometrie, maar ook de geschiedenis en de architectuurcultuur met een onuitputtelijk reservoir aan formele oplossingen – dat Office het geloof in de architectuur bekrachtigt. Het gebouwde oeuvre van het bureau is een doorlopende, speelse, systematische bezinning op de elementen van de discipline: de begrenzing, het kader (en de betrekkelijkheid en ambiguïteit ervan), en dus de muur, de gevel, het dak, enzovoorts. Zij sturen de blik, maken een kritische uitsnede uit de contextuele oersoep en ensceneren de botsing tussen een platonisch universum en de (banale of zinnelijke) werkelijkheid. Het absolute en het betrekkelijke vormen de polen van een krachtenveld waarin de architect opereert in een staat van euforische machteloosheid. ‘There are no problems’ (Koolhaas), en indien wel, dan pakt architectuur ze met haar eigen middelen op en sublimeert ze, blijmoedig.

Nagenoeg alle teksten in Without Content – over welk onderwerp dan ook – zijn doorspekt met bruggetjes naar het discours en het werk van het bureau. ‘Niet chronologisch geordend, om een meta-argument te suggereren […] weerspiegelen ze in zekere zin de architectuur die David en ik de voorbije twintig jaar ontwikkeld hebben,’ zo schrijft Geers in zijn korte inleiding. De twee laatste stukken, eerder verschenen in geïllustreerde overzichtswerken van Office als collectief, zijn redelijk rechttoe rechtaan, polemisch-programmatisch en belichten uitgangspunten en onderwerpen die ook aanleiding gaven voor onderwijsprojecten. Tussen deze twee artikelen zijn acht beelden ingeklemd van huisfotografen Bas Princen en Stefano Graziani, de enige illustraties in dit boek: verstilde, elegante commentaren op de teksten – gonzend van het geïmpliceerde leven binnen of net buiten het blikveld van de camera. Het drieluik leest als een conclusie. Vele malen interessanter is de weg daarnaartoe. Twaalf van de overige teksten zijn afkomstig uit het door Geers in 2010 mede opgerichte en onvolprezen architectuurtijdschrift San Rocco, twee ervan uit Oase. De caleidoscopische context van de themanummers waarin de stukken verschenen ontbreekt, net als de begeleidende beelden. De aandacht kan zich volledig op de tekst richten – volgens Adolf Loos de enige manier om architectuur bevattelijk te maken – en op de singuliere blik van de auteur.

De beschouwingen zijn opmerkelijk en avontuurlijk. Bijvoorbeeld: een tekst die opent met de beschrijving van Saul Steinbergs beroemde omslagillustratie voor The New Yorker uit 1976 (de verrukkelijke karikatuur van de bijziende blik vanuit de Big Apple op het Amerikaanse continent, een desolaat hinterland aan de overzijde van de Hudson, met vlekjes China, Japan en Rusland aan de horizon), verkent vervolgens – zonder enige zweem van ironie – de betekenis van de gekaderde blik in het centraalperspectief en de euclidische, cartografische controle van het landschap (gekoppeld aan de notie van het ‘even covered field’, het gelijkmatig bedekte territorium eigen aan de (post)industriële wereld), om via de surreële landschappen van Juan Gris en Francis Picabia uit te komen bij Hans Holleins Museum Abteiberg in Mönchengladbach (de woordschilderijen van Ed Ruscha figureren bij de bespreking van het kolderieke inkompaviljoen van het grotendeels ondergrondse museum) dat in scène wordt gezet als de volmaakte sublimering van de junkspace van het Ruhrgebied. Aan het einde van deze dollemansrit staat wederom de almachtige, in zijn eigen blikveld gevangen beschouwer – New Yorker of niet!

Het jongensachtige elan van San Rocco spat van de bladzijden in een stukje over de (volgens Charles Jencks en vele anderen) totaal ‘mislukte’ achterzijde van het Seagram-gebouw van Mies van der Rohe. Geers lanceert een hoogst amusante aanval op (de toen nog springlevende) ‘Mr. Jencks’ met een exposé waarin hij deze architectuur duidt als een ultracontextuele, Europese geste binnen de autistische orde van de New Yorkse grid: als een snode dubbelagent die het bewijs levert voor de these van The City of the Captive Globe van Koolhaas, en die tegelijk van binnenuit opblaast. Mies dus, door de bril van Koolhaas door de ogen van Geers: heerlijk! Maar in zijn beschrijving van de volumetrie van het beroemde gebouw met de als behangpapier geconcipieerde bronzen gevel (waarmee ook de volledig blinde flanken van de aan de achterzijde weggemoffelde stabiliteitskern zijn bedekt, als in een monumentaal fuck you aan elke vorm van ‘eerlijke constructie’) raakt Geers ook aan een belangrijk aspect van zijn betoog over ‘fouten’: bewust geconstrueerde dubbelzinnigheden en haperingen die het ‘falen’ van architectuur tot een feest maken (en het werk van Office zo boeiend).

Als een jonge hond dartelt Geers door de materie: kijken is uiteraard instrumentaliseren, en de interpretaties buitelen dolverliefd over elkaar heen. Vincenzo Scamozzi wordt opgevoerd als het sluwere halfbroertje van Andrea Palladio (en is daarmee ‘almost all right’), O.M. Ungers ontvangt Ed Ruscha en Sol LeWitt op de koffie, David Hockney krijgt om beurten gezelschap van James Stirling en Reyner Banham (die andere Englishman in L.A.), en Philip Guston ontdekt via Rome uiteindelijk de pop art – een traject dat hij aflegt samen met Robert Venturi, wiens Mother’s House als het eerste bouwwerk van Álvaro Siza wordt ontmaskerd. Zo bezaait Geers zijn akker met persoonlijke mythologieën – schept een voedingsbodem van speculatieve verbanden, idealiseringen, argumentaties, duidingen en bewuste misinterpretaties. Hij is daarover expliciet, en beklemtoont hun culturele operationaliteit. Met de architectuurgeschiedenis en de beeldende kunst als vaste metgezellen, weeft de auteur een web van verwantschappen: deze stukken zijn waarlijk essays.

Met hun barokke, soms ongepolijste voorkomen staan deze teksten echter – en dat is opvallend – op enige afstand van de vormelijke vanzelfsprekendheid en precisie van het gebouwde en getekende werk van Office. De acrobatische teksten van Geers verlangen meer intellectuele inspanning, de schrijfstijl schuurt soms, en het helpt ook niet dat de eindredacteur geen enkele moeite lijkt te hebben gedaan om fouten uit de oorspronkelijke publicaties te verwijderen. Maar terwijl je meeholt – en soms struikelt, of halverwege de weg kwijtraakt – etaleert Geers op innemende wijze zijn eruditie, zijn levendige fantasie, zijn intelligentie en passie voor de dingen. Deze verzameling van ideeën en verlangens, vliegend op loden vleugels, is een liefdesverklaring aan de architectuur.

 

•  Kersten Geers, Without Content, Keulen, Verlag der Buchhandlung Walther und Franz König, 2021, ISBN 9783960988878.