width and height should be displayed here dynamically

De soms obscure kamers van de verbeelding

Tien jaar Posture Editions

Christophe Van Gerrewey: In januari 2011 kreeg ik een mail met een dubbele vraag. Jullie hadden het idee opgevat een kunstenaarstijdschrift op te starten, en tegelijkertijd was Nikolaas op zoek naar een auteur voor een inleiding op een boek over zijn werk. Ik heb die tekst geschreven, maar als ik me goed herinner heb ik jullie afgeraden om met die publicatie te starten.

Nikolaas Demoen: Dat is misschien te sterk uitgedrukt, maar in elk geval waren wij zelf lang niet overtuigd.

Katrien Daemers: Ik herinner me dat we ook gesproken hebben met Johan Boeykens, de zaakvoerder van boekhandel Copyright, over onze plannen. Hij heeft het toen afgeraden. Na een hartverwarmend gesprek met An Belloy, die toen bij Copyright werkte, hebben we besloten om niet zozeer met een tijdschrift te starten, als wel met een reeks op zichzelf staande boeken, onregelmatig verschijnend, met kunstenaarsmateriaal.

C.V.G.: Ondertussen is in oktober vorig jaar het 46e nummer van Posture verschenen, met werk van Hans Segers. In tien jaar tijd zijn er dus meer dan vier nummers per jaar verschenen, en op die periode wordt er nu teruggeblikt in het boek One way or another, en in een gelijknamige tentoonstelling in het S.M.A.K. Waar kwam het initiatief vandaan?

K.D.: Ik heb, als grafisch vormgever, vaak de coördinatie van een kunstboek op mij genomen, terwijl de uitgever niks bijdroeg, behalve de opdracht geven en vervelend doen over de cover en het budget. Je bent als vormgever voor bijna alles verantwoordelijk, maar uiteindelijk is het de uitgever die de belangrijke beslissingen neemt. Toen Nikolaas, met wie ik, voor de volledigheid, getrouwd ben, een boek wou maken, hebben we besloten om die publicatie in eigen beheer uit te geven, en op te vatten als het nulnummer van een reeks.

N.D.: Het was nadrukkelijk een nulnummer – een test die zonder gevolg had kunnen blijven. We hadden geen voorbeeld en geen model in gedachten, en geen goed uitgewerkt plan. We hebben subsidie van Design Vlaanderen gekregen voor mijn boek Oog.Blue, dat in oktober 2011 is voorgesteld in Netwerk Aalst. Daar liep een tentoonstelling van mij, L’inconnu, een titel die evenzeer aangaf dat we een sprong in het onbekende waagden.

C.V.G.: Waar kwam de naam Posture vandaan?

K.D.: Samen met Jessika L’Ecluse leid ik het grafische bureau Gestalte. We vonden dat een goede naam, maar uitgeverij Gestalten bestaat al, in Berlijn.

N.D.: Vandaar de Engelse vertaling: Posture. Die naam klinkt zowel Frans- als Engels- en Nederlandstalig: ‘postuur’ betekent vorm en houding van het lichaam. We hebben de gewoonte om bij ieder nieuw nummer de kunstenaar te fotograferen met zijn of haar gezicht verborgen achter het opengeslagen boek – een soort portret van de publicatie tijdens de lectuur door de tijdelijk onzichtbare maker. Het valt op hoe de kunstenaar toch altijd enigszins herkenbaar blijft door zijn of haar ‘postuur’. En het woord is ook een beetje Gents: een postuurke is een porseleinen beeldje op de buffetkast, als alternatief voor het koffietafelboek.

C.V.G.: Er was met Oog.Blue eind 2011 een nummer nul, maar er waren nog geen ideeën voor nummer één of twee?

N.D.: Nee, maar in Netwerk Aalst werden we aangesproken door Adriaan Verwée, die het idee van een boekenreeks toejuichte en een eigen nummer wou maken. Al in februari 2012 is Toca da Raposa verschenen. En daarna zijn er zich interessante kunstenaars blijven aanbieden. Zonder dat we het beseften, hebben we blijkbaar een leemte opgevuld. Er zijn in Vlaanderen niet veel mogelijkheden voor kunstenaars om werk te tonen, en zo zijn de boeken op te vatten: als monografische tentoonstellingen, zonder dat je over een plek of een torenhoog budget moet beschikken.

C.V.G.: Is de selectie altijd organisch verlopen, aan de hand van ontmoetingen of voorstellen?

K.D.: Ik was in 2011 een ander boek aan het maken, als grafisch vormgever, van Paul Gees, die bij mij was gekomen met twee plastic zakken vol met foto’s en cd-rom’s. We hebben hem gevraagd of zijn publicatie een uitgave van Posture mocht worden. In het begin hebben we kort op de bal gespeeld. Soms hebben we op vier of vijf maanden tijd een boek gemaakt. Op de voorstelling van het boek van Gees heeft Mira Sanders aangegeven dat ze graag een publicatie wou maken, en ondertussen hadden we ook contact gelegd met Hannelore Van Dijck. De boeken waren eerst dunner, en we hielden vast aan het grafisch concept van een witte cover met één afbeelding. In het begin vonden we die herkenbaarheid belangrijk.

Stien Stessens: Ik heb het gevoel dat de selectie nog steeds organisch tot stand komt – het is alsof één kunstenaar altijd minstens één andere kunstenaar meebrengt.

N.D.: In zijn inleiding op One way or another schrijft Philippe Van Cauteren terecht dat het bij Posture gaat om vriendschappen. Op de opening van de overzichtstentoonstelling waren bijna alle kunstenaars waarmee we samengewerkt hebben aanwezig – Lee Ranaldo die in de Verenigde Staten woont was er niet bij, Julía Spinola woont in Spanje… Maar bijna alle anderen waren er, en dat is hartverwarmend. Posture heeft ook met affectie te maken.

C.V.G.: Het maken van een boek is voor een kunstenaar, kan ik me voorstellen, een mogelijkheid om even niet meer alleen te moeten werken: elk nummer van Posture Editions is een intensieve samenwerking.

N.D.: Dat is helemaal waar, en dat besef ik maar al te goed omdat ik zelf kunstenaar ben. Er is een fragment uit de tekst van Tanguy Eeckhout in het boek Nemir van Tatjana Gerhard, dat ik belangrijk vind omdat het weergeeft waar het ons ook om te doen is. ‘De kunstwereld’, schrijft Eeckhout, ‘lijkt voor velen misschien een sociaal en mondain gebeuren, het leven van de kunstenaar is er daarentegen een van eenzaamheid en twijfel, en van de onrust die daaruit voortvloeit. De existentiële onrust die zich in het werk nestelt wordt verbeeld door de vervreemde mens in een ongedefinieerde ruimte. De wereld die Tatjana Gerhard uitbeeldt wil je niet zomaar accepteren, maar is vreemd genoeg toch herkenbaar. Als toeschouwer dwaal je in de soms obscure kamers van de verbeelding van de kunstenaar om ten slotte, verloren gelopen, uit te komen bij de eigen levensvragen over ons bestaan en eindigheid.’

C.V.G.: Er zijn kunstenaars die zichzelf hebben uitgenodigd, maar zijn er ook kunstenaars die jullie hebben geïnviteerd?

N.D.: De meeste kunstenaars hebben we zelf aangesproken. De grootste verrassing kwam van Henk Visch: ik heb hem een mail gestuurd in 2013, en hij heeft gereageerd. We hebben een eerste gesprek gehad in Sint Lucas Antwerpen, waar ik lesgeef, en in 2014 is Exactly how I remembered it verschenen, samen met de tentoonstelling in het Braempaviljoen van het Middelheimmuseum in Antwerpen.

C.V.G.: Ging de verschijning van elk nummer met een tentoonstelling gepaard?

N.D.: Dat hebben we altijd geprobeerd: om met de kunstenaar op zoek te gaan naar een plek om het boek te lanceren, en om een tentoonstelling te maken. Elk nummer moet geworteld zijn in een museaal systeem, en er moet altijd iets fysieks plaatsgrijpen. We hebben ondertussen onderhandeld met haast elk museum, elke kunsthal en met vele galeries in België. Voor kunstenaars heeft dat meer betekend dan dat ze een boek konden maken. Vaak zijn we met hen op plekken terechtgekomen die ze nooit hadden verwacht.

C.V.G.: Er is niet altijd een tentoonstelling gemaakt, maar wel minstens een evenement georganiseerd.

K.D.: Een tentoonstelling maken was niet altijd mogelijk, maar er werd wel steeds een context gecreëerd, al was het maar voor één avond. Het was niet makkelijk om mensen te overtuigen, maar naarmate er meer nummers verschenen, groeide het vertrouwen. En het is vaak financieel belangrijk dat een instituut of een galerie een nummer ondersteunt.

N.D.: Het nummer over het werk van Hannelore Van Dijck uit 2012 is bijvoorbeeld voorgesteld in Be-Part in Waregem, en hoewel het niet mogelijk was om een tentoonstelling te organiseren, heeft Hannelore voor het eerst een reeks vlaggen gemaakt, met houtskool en textielverf, die buiten te zien waren.

C.V.G.: Jullie benadrukken de affectieve kant van de selectie, maar zijn er ook kunstenaars die jullie hebben afgewezen, om artistieke redenen?

N.D.: Eerst en vooral is er het oog dat zegt: daar geloof ik in. Als er genegenheid is voor elkaar, dan is dat mooi meegenomen, maar we zijn nooit door de knieën gegaan omdat we iemand super sympa vonden.

K.D.: Het is twee keer gebeurd dat we een samenwerking zijn begonnen, maar dat we gaandeweg vaststelden dat het niet ging lukken: het vertrouwen ontbrak, we ontvingen onvoldoende materiaal, of alles wat we voorstelden werd van tafel geveegd… Op zulke momenten moet je durven zeggen: het houdt op. Soms vraagt een samenwerking tijd. De eerste gesprekken met Heide Hinrichs vonden plaats in de zomer van 2012. Haar boek Morning Change is verschenen in december 2019.

C.V.G.: Soms lijkt het alsof jullie kunstenaars hebben verleid tot tweedimensionaal werk. Ook met Buren hebben jullie in 2017 een boek gemaakt, maar Melissa Mabesoone en Oshin Albrecht, het duo dat onder die naam opereert, waren bekend omwille van hun performances.

K.D.: Het is moeilijk om de geschiedenis van dat boek te reconstrueren, want er zijn verschillende versies gemaakt, maar zij hadden uitdrukkelijk de wens om een boek te maken, en om er speciaal werk voor te maken. Ze hebben bijvoorbeeld een stagiair-fotograaf aangenomen om de scènes mee in beeld te brengen.

C.V.G.: In het voorwoord van het overzichtsboek schrijven jullie: ‘Posture Editions bewandelt geen rechtlijnige weg, maar maakt cirkelbewegingen, omwegen, begeeft zich in een doodlopend straatje, komt over het veld aangelopen en vormt daardoor een verrassend diverse plattegrond van de hedendaagse kunst in België.’ Of nog: ‘Jonge goden, volwassen iconen, buitenbeentjes en vergeten kunstenaars wisselen elkaar af op onvoorspelbare wijze en zonder enige objectieve coherentie.’ Toch zijn er waarschijnlijk kenmerken te vinden die alle gepubliceerde kunstwerken met elkaar delen.

N.D.: Er zijn twee nummers gewijd aan het werk van Sanam Khatibi, in 2018 en 2021, en zij zegt vaak tegen mij: ‘You are the eye.’ Als de kunst niet beeldend is, en niet voornamelijk met het oog ervaren wordt, dan haken we af. Retinale schoonheid blijft centraal staan. Je moet niet de gids of de zaalteksten volgen om het werk te kunnen appreciëren en om de boeken van Posture te begrijpen.

S.S.: We zijn nu een team van drie mensen, en misschien is er na meer dan veertig nummers een rode draad ontstaan die de selectie beïnvloedt. Als een van ons getroffen wordt door het werk van een kunstenaar, kunnen we elkaar proberen overtuigen.

N.D.: Ik vind die verscheidenheid een kracht. Alles is in principe mogelijk. We hebben in 2019 een boek gemaakt met een negentigjarige kunstenaar, een van de oprichters van de Antwerpse beweging G58: Lutgart De Meyer. We zijn met haar in contact gekomen via Liesbet Waegemans, en hebben besloten haar werk te publiceren. Dat was een fantastisch avontuur. Maar het is ook gebeurd dat iemand die we niet kenden, met name Renée Lorie, een filmpje stuurde, en dat een dergelijk aanbod tot een boek heeft geleid. We hebben ons nooit willen concentreren op gevestigde waarden. In de beeldende kunst, zeker in België, zie je dat iedereen vaak met de neus in dezelfde richting gaat staan. Iedereen moet nu naar Parijs, om naar schilderijen van Jan Van Imschoot te kijken, en je hoort onophoudelijk mensen zeggen: ‘Jan Van Imschoot, hij is het!’ Ik heb daar respect voor, maar je moet jonge of onbekende mensen kansen geven, anders blijft iedereen achter dezelfde namen aanlopen.

C.V.G.: Stien, jij bent in 2019 een vast lid geworden van het team?

S.S.: Ik ben afgestudeerd als grafisch ontwerper en heb in 2016 stage gelopen bij Katrien. Ik had meteen het geluk om mee te werken aan een langverwacht boek van Kasper Bosmans, dat ondertussen is uitverkocht. Ook aan de boeken van Sven ’t Jolle en Nel Aerts heb ik meegewerkt. Sinds 2019 werk ik mee op vaste basis.

C.V.G.: Jullie team bestaat uit twee grafisch vormgevers en een beeldend kunstenaar die ook docent is. Hoe is de taakverdeling, en hoe komt een boek tot stand?

K.D.: Meestal levert de kunstenaar het materiaal, en dan bepalen we in overleg welk deel van het werk er gepubliceerd zal worden, welke selectie we maken. Daarna heeft Nikolaas meestal al een idee, en gaat hij samen met Stien achter de computer zitten. Zo ontstaat er iets, en ik haak daarop in. Stien maakt daarna het volledige boek op, of we werken samen. Het hangt af van boek tot boek. De productiebegeleiding neem ik meestal voor mijn rekening, net als de distributie, promotie en administratie – tijdrovende bezigheden!

C.V.G.: Posture maakt enigszins atypische kunstenaarspublicaties: het gaat om boeken die niet volledig door de kunstenaar worden gemaakt, maar ook deels door jullie.

N.D.: Nee, inderdaad, wij maken geen klassieke kunstenaarsboeken. Ik denk dat het genre van het kunstenaarsboek zijn beste tijd gehad heeft. We gaan in dialoog met de kunstenaar en proberen het boek gelaagder te maken dan de typische, altijd deels conceptuele kunstenaarspublicatie die meestal maar op één idee steunt. Om een klassiek voorbeeld te noemen: Wolfgang Tillmans maakt 62 foto’s van een Concorde die boven zijn tuin vliegt, en voegt die foto’s in 1997 samen tot een boekje. Wij proberen iets toe te voegen aan de ideeën van de kunstenaar, en er een samenwerking van te maken.

S.S.: Met een boek van Posture, dankzij onze inbreng als curatoren, kan het oeuvre van de kunstenaar een individueel kunstwerk worden.

N.D.: En bovendien bevat elk boek ook altijd minstens één tekst die niet door de kunstenaar zelf geschreven is.

C.V.G.: Vaak komt die tekst van een criticus of een theoreticus, maar soms zijn de teksten experimenteler.

K.D.: Ja, daar staan we voor open. Bij het eerste boek van Carole Vanderlinden uit 2013 heeft Hans Theys een tekst geschreven die je nog het best een sprookje kan noemen. In het boek over Buren staat een prozatekst van Koen Brams.

N.D.: Ik vind dat de schrijvers die we vragen zelf kunstenaar mogen spelen. Dan heb je als resultaat twee autonome kunstwerken: de tekst, en het beeldend werk.

C.V.G.: Wat vaststaat bij ieder nummer is het A4-formaat, staand, 21 bij 29,7 centimeter, maar ook daar zijn variaties op mogelijk.

K.D.: Het eerste boek waarmee we van die regel afweken, was het nummer met werk van Sanam Khatibi. Zij maakt horizontale schilderijen, en ze wilde niet dat reproducties over de rugvouw gedrukt zouden worden. Dus is het formaat breder geworden, 24 centimeter. In het boek zijn er toch beelden over de vouw gedrukt, maar daar had ze geen probleem mee. Het tweede boek van Sanam is een A4 geworden, maar liggend – als je het negentig graden draait, past het in de reeks. En ook het recentste nummer, met werk van Hans Segers, is iets breder, omdat we een facsimile gemaakt hebben van een bestaand werk, verkleind tot de hoogte van een A4, maar met een breedte van 23 centimeter. In principe vinden we dat vaste formaat belangrijk, maar er is onderling vaak onenigheid over. Meestal komt het erop neer dat Nikolaas en ik het niet eens raken, en dat Stien dan een besluit neemt.

C.V.G.: Het formaat hangt misschien samen met het oorspronkelijke idee een tijdschrift te maken.

K.D.: We wilden een minimaal format, ook om onszelf te beschermen tegen wilde ideeën of gekke voorstellen. We hebben ooit het aanbod gekregen om een publicatie te maken op een formaat groter dan een A3. Dan ben je blij dat je meteen kan zeggen: nee, we werken altijd op dezelfde grootte.

N.D.: Toch bestaan de boeken op zichzelf, los van de reeks of het formaat. Het is in boekhandels of op tentoonstellingen niet vaak zo dat de gehele reeks wordt aangeboden, en meestal liggen er niet eens verschillende nummers bij elkaar. Een boek kan op eigen kracht ergens belanden, en dat valt niet te voorspellen. Een paar jaar geleden stonden er plots foto’s van het nulnummer op de fantastische Instagrampagina RareBooksParis, zonder dat we weten hoe het boek daar terecht is gekomen.

C.V.G.: Wat samenhangt met het karakter van een tijdschrift is de selectie, meestal, van actueel werk dat in een korte tijdsperiode is gemaakt. Jullie maken geen overzichtscatalogi.

K.D.: Nee, dat doen we bewust niet. Maar ook dat is geen absolute regel. Works on Paper van Mario De Brabandere (2015) en a river in a room van Lutgart De Meyer (2019) bieden wel een overzicht op een oeuvre, eenvoudigweg omdat daar nood aan was.

N.D.: Kunstenaars die de luxe hebben om een lijvige overzichtscatalogus te maken, hebben meestal een grote tentoonstelling in Brussel, Gent of Antwerpen. Die boeken worden sowieso gemaakt. Wij willen materiaal dat bijzonder is een kans geven, zonder de goedkeuring van instituten.

C.V.G.: Het geeft kunstenaars de mogelijkheid om kunst te tonen ergens tussen Instagram en de galerie of het museum in – een andere, meer traditionele, maar ook blijvende vorm van openbaarheid, die toch distinctie met zich meebrengt.

S.S.: Elk boek is een object, en we proberen het als voorwerp te laten aansluiten bij de aanpak van een kunstenaar. En elk boek is een vorm van bezit: het is een manier om een kunstwerk in huis te halen zonder een kunstwerk te moeten kopen. Zo werkt het ook voor de kunstenaars: ze zien het boek natuurlijk niet als het werk zelf, maar toch ook niet zomaar als iets volledig anders.

K.D.: We proberen te vertrekken vanuit het werk – om een boek te maken dat eigenschappen van het werk overneemt. Ik heb jarenlang de huisstijl verzorgd van Netwerk Aalst, en toen werd mij op het hart gedrukt een dienend ontwerp te maken, niet opvallend, dat het werk laat spreken. Ik vind het belangrijk dat de kunstenaar zich kan vinden in het grafisch ontwerp, en later ook echt van het boek gebruik kan maken.

S.S.: Er is een lange voorbereiding nodig waarin we het werk van de kunstenaar leren kennen, zodat we keuzes kunnen maken, voor een paperback of een hardcover, bijvoorbeeld, of voor verschillende papiersoorten of lettertypes.

K.D.: Recent hebben we voor een vogel vliegt op van Hannelore Van Dijck een uitgesproken font gezocht dat toch in staat is de drie heel verschillende teksten in het boek leesbaar weer te geven. Het lettertype Coconat bleek vrij te downloaden en het werd ontworpen door een vrouw, Sara Lavazza van Collletttivo. Dat gaf bij Hannelore de doorslag.

C.V.G.: Eén precedent voor jullie initiatief is Parkett, een tijdschrift onder redactie van Bice Curiger, gemaakt in Zürich, waarvan tussen 1984 en 2017 honderd nummers verschenen. Bij Parkett stond in elk nummer recent werk van twee of meer hedendaagse kunstenaars, met telkens drie tot vijf teksten, en er waren vaste rubrieken die op de actualiteit inspeelden.

N.D.: Parkett staat in Sint Lucas Antwerpen in de bibliotheek, en ik heb vaak de nieuwste nummers ontleend wanneer ik bijvoorbeeld toezicht moest houden. Dat is een inspiratiebron geweest. De website die alle nummers van Parkett documenteert, opent trouwens met een foto van al hun nummers op vijf horizontale planken – dat dispositief hebben we nagebootst aan het begin van onze overzichtstentoonstelling.

C.V.G.: Een gelijkaardig initiatief in België zijn de boeken die sinds de jaren zeventig door Yves Gevaert worden gemaakt, vaak in een vormgeving van Filiep Tacq. Eén groot verschil is dat hij als kunsthistoricus is opgeleid, en zijn uitgeefpraktijk grotendeels heeft gebaseerd op zijn bezigheden, tot 1976, als tentoonstellingsmaker in het toenmalige Paleis voor Schone Kunsten in Brussel. Je kan met een weinig respectvolle veralgemening stellen dat al het werk dat hij heeft uitgegeven (van Rodney Graham en Jan Vercruysse, bijvoorbeeld, en recenter van Ana Torfs en Philippe Van Snick, aan wiens werk in 2019 ook een Posture werd gewijd) varieert op dat van Marcel Broodthaers. Zijn praktijk is onzichtbaarder, en hoewel poëticaal coherenter, is de reeks qua vorm toch meer divers en disparaat.

N.D.: De boeken van Gevaert werken ook in de marge van het klassieke kunstboek, maar dan vanuit een andere traditie: het filosofische en het beeldende liggen dichter bij elkaar. Graham en Vercruysse omringden zich met een soort hermetische taal die meer gebruikelijk was in de jaren tachtig en negentig. Het gaf de boeken een zekere aristocratie en distantie, maar dan toch vanuit een dienstbaarheid voor wat de kunstenaar voor ogen had. Op dat vlak hebben we ook veel respect voor de publicaties van Luc Derycke (MER.) en Roger Willems, Mark Manders en Marc Nagtzaam (ROMA), pioniers van het kunstboek in de Lage Landen.

C.V.G.: De publicaties van Gevaert zijn niet genummerd, die van MER. en ROMA wel.

N.D.: Het is makkelijker iets op te bouwen en meteen zichtbaar te maken als je elke editie van een nummer voorziet. Het creëert continuïteit en overzicht.

C.V.G.: De nummering installeert letterlijk een alternatieve chronologie: 42 nummers op tien jaar tijd. Waarom hebben jullie na een decennium besloten om een tweede reeks op te starten: Posture Pockets, naast Posture Editions?

K.D.: Een van de redenen is precies de veelvormigheid van Posture Editions: het feit dat ieder boek, ondertussen, haast steeds opnieuw vormgegeven moet worden. Met Posture Pockets willen we een reeks maken waarin zoveel mogelijk van tevoren vaststaat: het formaat, de papiersoort, de omvang…

C.V.G.: Hebben jullie het gevoel dat er met Posture Pockets andere dingen mogelijk worden?

N.D.: Het antwoord op die vraag heb ik voorbereid! Het idee van een pocket is natuurlijk dat je het boek in je jaszak kan stoppen – in the pocket. Een andere reden is dat we ons de vraag hebben gesteld: hoe kan je beeldende kunst laten lezen als een roman? Ik vind dat een spannend maar ook een enigszins absurd idee: dat je op de trein kan zitten en het werk van een beeldend kunstenaar tot je kan nemen alsof je een roman van Nabokov of Proust aan het lezen bent, om twee grote namen te noemen. Bovendien kan je op één treinrit het hele boek vijf keer lezen; bij Nabokov of Proust heb je dan hoogstens tien of twintig pagina’s verwerkt.

C.V.G.: Het nulnummer van Posture Pockets, One way or another, biedt een terugblik op Posture Editions: één werk uit ieder nummer, samen met een fragment uit de tekst. Dat is helder, maar wat ik niet begrijp is wat er op de cover staat, zowel op de voor- als op de achterflap: ellipsvormige lijntekeningen met een zwarte schijf in het centrum – twee amandelvormige ogen?

K.D.: Dat is een verwijzing naar Posture Editions.

N.D.: Voor het nulnummer van Posture Pockets hebben we de ogen niet verscholen achter het boek, maar op de cover afgedrukt – alsof de ogen van de lezer door het boek heen priemen, en naar links of rechts kijken. Het symboliseert ook een open blik, een openstaan voor verschillende perspectieven en vormen van kunst.

C.V.G.: Zijn de komende nummers in voorbereiding?

N.D.: We hebben een achttal ideeën klaar, maar nog niemand is gecontacteerd.

S.S.: Ik vermoed dat het ook in dit geval zoals bij Posture Editions zal gaan: dat het nulnummer, en de presentatie, de volgende nummers mee veroorzaakt.

K.D.: Er zijn grafische ideeën: het zou kunnen dat de afbeeldingen in elk nummer zwart-wit worden gedrukt, en ook meer met de tekst verweven worden, en dus niet zoals in Posture Editions apart worden opgenomen, vooraan of achteraan.

N.D.: Ik kan me zelfs voorstellen dat we een tekst uitgeven – bijvoorbeeld het romandebuut van Koen Brams – die zo beeldend werkt dat het resultaat als beeldend kunstwerk te beschouwen valt.

 

 

Aan de oorsprong van dit gesprek ligt de boekpresentatie van One way or another op 6 november 2021 in het S.M.A.K. in Gent. De gelijknamige tentoonstelling liep van 30 oktober tot 28 november 2021.