width and height should be displayed here dynamically

100 jaar vormgeving in Vlaanderen

Het is bekend dat de ontwerpproductie in Vlaanderen van de voorbije eeuw zeer divers is, en slechts in beperkte mate gebonden aan ideologische stromingen of groeperingen. Nagenoeg elke Vlaamse – en in extenso Belgische – architect of designer heeft zijn eigen, vaak praktijkgerichte interpretatie van de moderniteit geconstrueerd. Dit betekent uiteraard niet dat een onderzoek naar de ontwikkeling van moderne vormgeving in Vlaanderen geen zin heeft. Alleen vereist dit een specifieke invalshoek. Ondanks het gebrek aan coherentie of frontvorming, heeft zich hier een grote diversiteit aan persoonlijke en vaak hybride ‘moderniteiten’ ontwikkeld. Dat maakt – in het bijzonder voor wat het gebruiksvoorwerp en het interieur betreft – ‘Vlaanderen’ tot een intrigerende casestudy.

Ook de tentoonstelling 100 jaar Vormgeving in Vlaanderen. Van Théophile Seyrig tot Maarten Van Severen in het Gentse Museum voor Sierkunst en Vormgeving vertrekt van de vaststelling dat er in Vlaanderen nauwelijks sprake is geweest van een design avant-garde of van ideologische scholen. Dit gegeven heeft de makers evenwel niet uitgenodigd tot een ‘andere’ blik op de moderne vormgeving in Vlaanderen. De tentoonstellingsformule lijkt, impliciet, een zekere coherentie of traditie te willen construeren.

De expositie deelt de twintigste eeuw op in acht periodes die telkens aan één ontwerper en één bedrijf worden opgehangen. De presentatie begint met Henry van de Velde en de firma Anthony voor de periode 1895-1910, en eindigt met Maarten Van Severen en Bulo voor de jaren 1991-2000. Elke periode wordt voorgesteld aan de hand van een verzameling gebruiksvoorwerpen, gaande van meubelen en huishoudtoestellen tot woontextiel en grafiek. Rond de centrale ontwerper en firma zijn telkens andere voorwerpen uit de tijd samengebracht. Voor de deelperiode 1945-1960 zien we bijvoorbeeld – rond Willy Van Der Meeren en de firma Belform – meubelontwerpen van Emiel Veranneman, Jos De Mey en Jacques Seeuws, folders van de bedrijven Tubax en Luxus, tentoonstellingsaffiches naar ontwerp van Marcel-Louis Baugniet en Frida Burssens… Zowel de formule van het eeuwoverzicht als de verdere opdeling in periodes zijn het gevolg van een opgelegde format. Aanvankelijk – zo werd op de persvoorstelling toegelicht – was men van plan om de eeuw in tien decennia te verdelen, maar die structuur moest algauw worden aangepast aan het verzamelde materiaal. De uiteindelijke periodes variëren in duur van vier tot zestien jaar. Deze keuze verleent de tentoonstelling wel een zekere coherentie, maar het gepresenteerde ‘beeld van 100 jaar vormgeving in Vlaanderen’ is daardoor tot op zekere hoogte ook fictief. De periode 1926-1930 – waarin Huib Hoste en de firma Vynckier centraal staan – ontleent haar bestaansrecht enkel aan de collectie objecten die in deze tentoonstelling wordt gepresenteerd. Een andere verzameling zou een andere tijdsindeling eisen. De format van de tentoonstelling in het Museum voor Sierkunst en Vormgeving werkt dan ook even educatief als misleidend.

100 jaar Vormgeving in Vlaanderen is een reizende tentoonstelling die in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap werd geconcipieerd. Na de ‘proefopstelling’ in Gent verhuist de expositie naar de Mercado Ferreira Borges in Porto. De presentatie van de objecten is dan ook zo opgevat dat ze, afhankelijk van de beschikbare ruimte, in verschillende configuraties kan worden opgesteld. Het tentoonstellingsontwerp bestaat uit een combinatie van lichtjes verhoogde vloerstroken – waarop de meubelen zijn geplaatst – en dikke scheidingswanden die tegelijkertijd dienstdoen als vitrinekasten. Het omvangrijke tentoonstellingsmateriaal is telkens nogal losjes gegroepeerd, zij het erg dicht op elkaar. Op twee bestaande eetkamerensembles van Huib Hoste na, heeft men met de meubelen geen interieurs of interieurfragmenten samengesteld. De voorwerpen – meubels, textiel, affiches, folders, huisraad, verlichtingsarmaturen – worden behandeld als autonome elementen.

Bij dit nogal esthetiserende presentatiemodel is de aandacht voor de historische of maatschappelijke omkadering tot een minimum herleid. De belangrijkste duiding bestaat uit één inleidende affiche per periode, waarop telkens een cruciaal evenement is afgebeeld: de Koloniale Tentoonstelling in Tervuren in 1897, de Wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1930, de Expo 58 in Brussel of de opening van het verbouwde Museum voor Sierkunst en Vormgeving te Gent. Een verklarende tekst die deze geïsoleerde momenten aan het gepresenteerde materiaal relateert, en die het verband tussen de objecten onderling verduidelijkt, is momenteel niet voorhanden. Jammer genoeg is de catalogus bij de tentoonstelling nog niet beschikbaar. Zonder toelichting fungeert dat ene beeld per periode meer als een extra legitimatie voor de vooropgestelde tijdsindeling dan als een verduidelijking van de cultureel-maatschappelijke context.

100 jaar Vormgeving in Vlaanderen heeft de verdienste een grote hoeveelheid kwalitatief hoogstaand, en soms weinig gekend materiaal bij elkaar te hebben gebracht. Dit geldt bijvoorbeeld voor de textielontwerpen van Herman Lampaert uit 1958, de meubelontwerpen van Octave Landuyt of de plastic productie van Meurop uit de jaren zestig. De vraag blijft echter of men van een museum voor sierkunst en vormgeving geen meer complexe en contextgevoelige benadering van de geschiedenis van het moderne gebruiksvoorwerp mag verwachten.

 

• De tentoonstelling 100 jaar Vormgeving in Vlaanderen. Van Théophile Seyrig tot Maarten Van Severen loopt nog tot 8 april 2001 in het Museum voor Sierkunst en Vormgeving, Jan Breydelstraat 5, 9000 Gent (09/267.99.99).