Essays
-
Dilettantisme als symptoom
Marc De Kesel -
Het poederloze tijdperk
Bart Meuleman -
De kunst van het dilettantisme
Dirk Pültau -
Schema’s over het dilettantisme
Johann Wolfgang Goethe -
Een kunstbijdrage (1969-’71 – 2001)
Guy Mees -
‘Kwaliteitsbeheer’: het fantasma van de professionele samenleving
Bart Verschaffel -
De dood van de vakkennis en de kunstvaardigheden
Rosalind Krauss -
Primitieve kunstgeschiedenis
Verhalen van waanzin, zelfmoord, magie en misdaad
Steven Jacobs
Besprekingen
-
Raoul De Keyser & Luc Tuymans
Ilse Kuijken -
Lidwien van de Ven
Sarah Leisdovich -
Joëlle Tuerlinckx
Dries Vande Velde -
Bas Jan Ader
-
Mobile Wall System 1996
Camiel van Winkel -
Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Brussel
Etienne Wynants -
Rosalind Krauss, A Voyage on the North Sea
Alice Smits
-
100 jaar vormgeving in Vlaanderen
Fredie Floré -
Richard Meier, architect
Petra Brouwer
-
Jeff Koons
Sven Lütticken -
Dialogues in Public Art
Dieter Declercq -
Fischli & Weiss
-
Boek voor de elektronische kunst
Jorinde Seijdel -
Buy-sellf
Lieven Van Den Abeele
90
maart-april 2001
Professional/Dilettant
Overal wordt vandaag geprofessionaliseerd, en van de weeromstuit steekt het dilettantisme overal de kop op. Over die noodlottige dialectiek gaat dit nummer.
Professionalisering veronderstelt dat men de kwaliteit van het handelen kan meten en verifiëren door middel van ‘kwaliteitsnormen’. Deze logica breidt zich tegenwoordig uit naar nagenoeg alle sferen. De humane wetenschappen worden gerationaliseerd (bv. de evolutie van kunstgeschiedenis naar ‘kunstwetenschap’), maar ook een notie als de ‘kwaliteit van het leven’ verraadt het streven naar een professionele kwaliteitsnorm. Professioneel leven is echter onmogelijk, stelt Bart Verschaffel. Mensen worden immers gedreven door een weifelend en verdeeld verlangen. Toch droomt de politiek van een volmaakte vertegenwoordiging van de burgers, wil het onderwijs de mensen als klanten tevreden stellen, en dromen de media van een sluitende representatie die – in de woorden van Bart Meuleman – de mensen aan zichzelf zou terugschenken. Terwijl de verdeeldheid van dit verlangen elk antwoord op de vraag ‘wat mensen willen’ onmogelijk maakt. Mensen weten niet wat ze willen. Overal waar die ‘wil’ door professionele eisen toch getemd en beheerst moet worden, woekert het dilettantisme.
In 1799 brachten Goethe en Schiller het dilettantisme in de kunsten in kaart. Dilettantisme was toen het spookbeeld van de competente kunst die op haar regels stond. Vandaag nemen de professional en de dilettant elkaars rol over waar het hen uitkomt: de professional (de manager) is ‘creatief’, de kunstenaar een ‘professionele knoeier’. Rosalind Krauss ziet een verlies van competentie in de opkomst van de ‘visuele cultuur’, en vergelijkt hedendaagse kunstenaars met bureaucraten die ‘zelf’ niets kunnen, maar wel op andermans competenties teren.
De term dilettant dient om een onderscheid te maken tussen een kunnen en een niet-kunnen. Marc De Kesel en Dirk Pültau maken duidelijk dat het dilettantisme in de moderne kunst een manier is om haar gebrek aan professionele grond te verwerken. En de moderne politiek is niet beter af, voegt De Kesel daaraan toe. Hoe meer ze zich beroept op een geldende waarheid, hoe minder ze er in slaagt haar ‘dilettante ongrond’ te verbergen.
Verder in dit nummer: een tekst van Steven Jacobs over fictieve kunstgeschiedenis en kunstenaarsanekdoten als vormen van een primitieve kunstgeschiedenis, en een kunstenaarsbijdrage van Guy Mees.
Dirk Pültau en Bart Meuleman