width and height should be displayed here dynamically

100 x Congo. Een eeuw Congolese kunst

De curatoren hebben met deze expositie in het Museum aan de Stroom in Antwerpen restitutie in het centrum van het publieke debat geplaatst. Er werden samenwerkingen gezocht met Congolezen en Belgen van Congolese afkomst om tekstfragmenten, gidsenwerking en podcasts te realiseren, en de Congolese activist Mwazulu Diyabanza werd ontvangen in het museum. Dankzij het historisch onderzoek in het kader van 100 x Congo kennen we nu, naast de namen van de zeven Congolezen die stierven tijdens de koloniale tentoonstelling in Tervuren in 1897, en de acht maanden oude Congolese baby die overleed tijdens de wereldtentoonstelling in Brussel in 1958, de namen van de zeven Congolezen die het leven lieten tijdens de wereldtentoonstelling in Antwerpen in 1894.

Tezelfdertijd is het concept van de tentoonstelling zonder meer eurocentrisch. De titel slaat zowel op de aankomst van de eerste Congolese objecten in Antwerpen in 1921 als op de honderd ‘blikvangers’ die op basis van hun esthetische kwaliteiten werden geselecteerd uit een collectie van vijfduizend Congolese artefacten. Het is niet duidelijk wie die keuze heeft gemaakt: Els De Palmenaer, curator Afrikaanse kunst van het MAS, of de Congolese experts die de catalogusteksten over de blikvangers hebben geschreven.

De selectie is schatplichtig aan de blik van de Europese avant-gardisten aan het begin van de twintigste eeuw, die vanuit hun fascinatie voor een andere vormentaal bijna exclusief oog hadden voor antropomorfe rituele maskers en beelden. Ook antropologen en kunsthistorici die de functie van objecten bestudeerden, hebben meestal meer oog gehad voor objecten die vaak geassocieerd werden met (mannelijke) politieke leiders dan voor voorwerpen die gemaakt en/of gebruikt werden door vrouwen of kinderen, die niet antropomorf waren of als esthetisch minder interessant werden beschouwd. Dergelijke voorkeuren vertellen ons meer over die blik dan over de mensen die de objecten maakten en gebruikten.

Maar de dubbelzinnigheid waarmee de honderd blikvangers worden getoond reikt nog verder. De bezoeker legt eerst een parcours af dat inzicht moet bieden in de contacten tussen Afrika en Europa vanaf het einde van de vijftiende eeuw. De Europese invloed moet onder meer blijken uit de opgenomen objecten in dit buitenparcours, die blijkbaar een ondergeschikte status hebben tegenover de honderd ‘blikvangers’. Dit historische parcours toont hoe Europese materiële elementen en stijlvormen geïntegreerd werden in ‘klassieke’ Congolese objecten, hoe rituele objecten getransformeerd werden tot seculiere en hoe nieuwe kunstvormen geïntroduceerd werden. De inclusie van bepaalde kunstvormen ten koste van andere wordt niet gemotiveerd en roept vragen op: waarom wel weefsels vervaardigd in missiescholen, maar bijvoorbeeld geen schilderijen of fotografie?

In Rekto:Verso noemde Aminata Ndow dit eerste parcours ‘de bril waarmee we naar de kunstobjecten in het tweede parcours kijken’. De selectiecriteria blijven daarbij echter onuitgesproken. De blikvangers als kunstvoorwerpen presenteren, wekt enerzijds de indruk dat de andere objecten de kwalificatie ‘kunst’ niet verdienen; anderzijds evoceert de inbedding van de honderd blikvangers in het omringende parcours een (koloniale) zoektocht naar verborgen schatten en suggereert ze dat de blikvangers voortkomen uit een eeuwenoude, tijdloze ‘traditie’, dat het ‘etnografica’ zijn met een ‘zuivere’ status.

De tegenstelling tussen de ‘echt’ Congolese blikvangers en de objecten in het historische parcours staat haaks op de realiteit dat Congolese kunstenaars nooit puristen zijn geweest, maar sinds de eerste directe contacten het Westen gekannibaliseerd hebben, in het volledige bewustzijn van de eigen identiteit. In hun intussen twintig jaar oude studie tonen Enid Schildkrout en Curtis A. Keim bijvoorbeeld dat Mangbetu volkeren pas op het einde van de negentiende eeuw antropomorfe objecten begonnen te maken voor Europeanen, waarbij ze inspiratie putten uit de antropomorfe artefacten die elders in de regio werden gemaakt. Een aantal van deze objecten werd opgenomen in het boek Schatten uit het Afrika-museum uit 1995 op basis van hun esthetische kwaliteiten, al werden ze nooit gebruikt door Congolezen. Zoe Strother heeft onderzocht hoe verschillende generaties van Pende tijdens de koloniale periode maskerades gebruikten om commentaar te leveren op het machtsmisbruik van de onderdrukkende koloniale staat. Ogenschijnlijk tijdloze, ‘authentieke’ maskers verschaffen inzicht in Pende-ervaringen tijdens de koloniale periode. Omdat dergelijke informatie en inzichten in 100 x Congo helaas achterwege blijven, ziet de modale bezoeker die niets of weinig weet over de Congolese geschiedenis hoogstwaarschijnlijk onterecht het idee bevestigd dat de Europese invloed op Congolese objecten zich beperkte tot stijlkenmerken, en dat de aanwezigheid van ‘klassieke’ objecten dus wijst op de afwezigheid van Europese invloed.

De indeling in twee parcours is, in het licht van de huidige (kunst)historische kennis, uiterst bedenkelijk. Dat christelijke Kongo-objecten enkel zijn opgenomen in het historische parcours, geïsoleerd van schijnbaar ‘klassieke’ Kongo-objecten, suggereert dat het gaat om objecten uit twee verschillende culturen, terwijl ze deel uitmaken van dezelfde (kunst)geschiedenis. De nadruk op de vormelijke aspecten van objecten in het omringende parcours leidt de aandacht af van hun feitelijk gebruik en zo wordt foutief de indruk gewekt dat Congolezen krachtobjecten als ritueel minder efficiënt beschouwden omdat ze Europese elementen bevatten. Dat de indeling van de tentoonstelling in twee parcoursen niet alleen artificieel is – omdat er geen tegenstelling bestaat tussen ‘zuivere’, ‘authentieke’, ’traditionele’ Congolese kunst en kunst die beïnvloed is door contact met het Westen – maar ook onhoudbaar, wordt geïllustreerd door een van de blikvangers: een Tshokwestoel met rugleuning en poten naar Europees model die symbool stond voor de macht van de chef die hem gebruikte. Het meubelstuk is desondanks als blikvanger opgenomen, volgens de catalogus omdat zijn Europees uiterlijk zijn status als Tshokweobject niet in de weg staat. Dat zou bij uitbreiding ook voor vele objecten in het buitenparcours gelden. Een dekoloniale tentoonstelling maken is een complexe oefening: ze moet niet alleen rekening houden met de hedendaagse Congolese blik op historische objecten, maar ook met die van Congolezen die ze in eerste instantie creëerden en gebruikten.  

 

• 100 x Congo. Een eeuw Congolese kunst in Antwerpen, tot 13 september, Museum aan de Stroom, Hanzestedenplaats 1, Antwerpen.