width and height should be displayed here dynamically

Documenta fifteen

Fridskul Common Library, Documenta fifteen, Kassel 2022, foto Victoria Tomaschko

Arnold Bode richtte de Documenta in 1955 op om een beeld te bieden van hedendaagse kunst in een land dat tien jaar eerder Europa en de wereld in het verderf had gestort. Die ‘verlichte’ roeping leidde tot de ambitie om aan de spits te staan van mondiale ontwikkelingen in de beeldende kunst. Voor de vijftiende editie stelde de Findungskommission (waar onder anderen Charles Esche en Philippe Pirot deel van uitmaken) het Indonesische collectief ruangrupa aan als curator. Dat collectief ontstond in 2000, in de nasleep van de val van het Soeharto-regime. Het heeft een uitgesproken alternatieve agenda, gericht op een meer divers, minder eurocentrisch, meer maatschappelijk bewogen idee van kunst. Actueler kan haast niet: ruangrupa ziet kunst en kunstenaars als een ‘ekosistem’ dat bijdraagt tot een beter leven. Daarom verbinden ze hun artistieke praktijk met een educatieve en activistische werking.

Zo’n ‘ekosistem’ kan volgens ruangrupa enkel tot stand komen door af te stappen van ‘the old system of doing things’: ‘overheidssubsidies, en/of het systeem van de vrije markt, of zelfs het biënnalecircuit, die alle drijven op competitie, mondiale expansie, hebzucht en kapitalisme’, die kortom ‘exploitative and extractive’ zouden zijn. Documenta fifteen moet zo’n systeem voorafbeelden en vervolgens ook doen voortleven na de tentoonstelling. ‘Lumbung’, het Indonesische woord voor een collectief beheerde voorraadschuur voor rijst, is de centrale metafoor. Het gaat erom samen de opbrengst van artistieke arbeid te beheren en uit te wisselen.

Die gedachte sluit aan bij stemmen die ook onder Europese en Amerikaanse kunstenaars steeds luider opgaan: men wil radicaal afstappen van het bestaande kunstsysteem, dat door zijn oriëntatie op ‘waarde’ (zowel financieel als kunsthistorisch) het kritische moment in de kunst monddood maakt. Zo’n activistisch, alternatief klimaat blijkt, net als in de sixties, bijzonder vruchtbaar voor collectieven. Parallel daaraan ontstaat een kruisbestuiving met andere media en organisatievormen. Documenta 14 gaf daar al blijk van en deze editie gaat een forse stap verder door het proces, niet het resultaat van de artistieke arbeid centraal te stellen. De slogan ‘Make friends, not art!’, die de inleiding tot het handboek (niet: ‘catalogus’) bij de tentoonstelling besluit, spreekt boekdelen.

Praktisch komt het erop neer dat ruangrupa de organisatie achter de Documenta overhaalde om in de ‘lumbung’ te stappen, en vervolgens vele andere internationale, maar ook Kasselse collectieven uitnodigde om deel te worden van een ‘collectief van collectieven’ dat als curator zou optreden, en vervolgens nog meer kunstenaars en collectieven uitnodigde, zodat deze editie een onoverzichtelijk aantal bijdragen telt. Niet onbelangrijk: de aanzienlijke middelen van de Documenta werden daarbij verdeeld over alle deelnemers.

Die strategie schiet zich echter meermaals in de voet door een al te naïef geloof in kunst als transparante communicatie. Het Fridericianum, het zwaartepunt van de Documenta, is een dieptepunt: het lijkt eerder een schoolopstelling. Dat schoolse begint al met de artistieke ingreep van Dan Perjovschi: hij zwartte de kolommen van de inkomportiek met bordverf en daarop schreef hij dan, op het oog met wit krijt, stichtende leuzen en woordspelingen als ‘m-USE-um’. Op de begane grond ridiculiseerde hij de logo’s van Documenta-sponsors – het ziet er infantiel uit. Een educatief programma voor kinderen beslaat de helft van de begane grond. In de andere helft bots je op kampementen waar kunstenaars met elkaar en het publiek van gedachten zouden kunnen wisselen. Op de eerste verdieping vind je informatieve stands van onder andere The Black Archives, die het probleem ‘Zwarte Piet’ in Nederland onder de aandacht brengen.

Als bezoeker voelde ik me niet geroepen om te kletsen met kunstenaars, die trouwens afwezig waren op de vooropening. De maatschappijkritische informatie overdondert en blijft oppervlakkig. Het format van deze tentoonstelling, die heel veel thema’s tegelijk aanstipt, leent zich gewoonweg niet tot diepgang. Het is informatie in een artistiek jasje, allerminst een ‘slijpsteen voor het denken’, zoals Bart Verschaffel kunst ooit omschreef.

Her en der kiest de tentoonstelling zelfs voluit voor een opzet die eerder op sociaal-cultureel vormingswerk lijkt dan op kunst. In een klein parochiecentrum in de Weserstrasse bots je op de resultaten van een workshop georganiseerd door ‘Ook_’, de geuzennaam die Reinaart Vanhoe zichzelf aanmeet. Kinderen en volwassenen uit precaire milieus drukken er hun verhaal uit in schilderwerkjes. Het is ontroerend, maar toch ook pathetisch. Kunst wordt hier met creativiteit, expressie en ontvoogding verward. Het is een voorbeeld van de manier waarop deze Documenta alle kanten op schiet, zodat je sterk het gevoel krijgt dat er binnen de collectieve werking geen (scherpe) keuzes konden worden gemaakt.

Meer dan eens spreekt er een bevoogdende geest uit de tentoonstelling. Die bespeur je bijvoorbeeld bij het werk van het Keniaanse Wajukuu Art Project in de Documenta Halle, naast het Fridericianum. De werken, zoals een bevreemdend bed van staalbanden of een object gemaakt van botte messen, fascineren door hun brute materialiteit. Alleen is er dan ook een video waarin men de kunstenaars tot spreken dwingt in een taalregister dat hun vreemd is. Ze moeten hun ‘bedoelingen’ uiten. Dat slaat het werk zelf plat.

Doordat deze Documenta rond communicatie en informatie draait, kunnen artistieke uitingen door de buitenwereld makkelijker als ‘opinies’ gezien worden en als dusdanig bekritiseerd. De installatie van het collectief Taring Padi op de Friedrichsplatz, vlak voor het Fridericianum, werd zo het mikpunt van een controverse rond antisemitisme, die al begon vóór de Documenta van start ging, doordat veel artistieke collectieven de BDS-protestbeweging ondersteunen, gericht tegen de bezetting van Palestijnse gebieden. In Duitsland is die beweging in de Bondsdag als antisemitisch bestempeld. Met name één karikatuur in de installatie, van een orthodoxe Jood met een SS-hoedje op, was wel degelijk antisemitisch te noemen. En dat in een land dat zichzelf moeizaam schoonwaste van een inktzwart verleden. De stuntelige manier waarop het bestuur van Documenta die bom wilde ontmijnen, zonder Taring Padi daarin te betrekken, maakte het alleen maar erger. Hier kwamen de grenzen van de ruimdenkendheid van de Documenta in beeld, en van het kunstsysteem in het algemeen.

Dat is des te pijnlijker omdat juist de enorme doeken die Taring Padi ver buiten het centrum in Hallenbad Ost toont een hoogtepunt vormen van deze Documenta. In een virulente, karikaturale beeldtaal, die herinnert aan Georg Grosz, vertolken en hekelen ze de uitwassen van het autoritaire bewind in Indonesië.

Zo zijn er talloze werken die op een veel krachtiger manier dan het ‘handboek’ of de poespas in het Fridericianum spreken over wat kunst kan zijn in een andere, gevaarlijkere, precairdere context dan in het Westen. Op de Karlswiese duwt The Nest Collective je haast letterlijk met je neus op de smerige, vernederende handel in lompen, ten koste van Afrikaanse landen. De totaalinstallatie van het Haïtiaanse collectief Atis Rezistans in de (ontwijde) St. Kunigundis-kerk biedt onthutsende en ontregelende beelden van racisme en exclusie. In de kelder van het Hübner Areal, een verlaten pakhuis, brengt Amol K Patil bronzen, tekeningen, films en installaties samen die tastbaar maken hoe het Indiase kastensysteem onder de huid van mensen kruipt.

De vraag is dus niet of deze Documenta de moeite van een bezoek loont, want dat is zeker het geval, maar of wel de juiste vraag is gesteld. Nu verstikt een discours over processen, uitwisseling, wereldwijde vriendschap (dat op de keper beschouwd westerse ideeën over kunst in de sixties recycleert) de tentoonstelling. Men had ook kunnen nagaan wat kunst vandaag, in een met grote crises kampende, geglobaliseerde wereld, tot kunst maakt, en niet tot veredelde communicatie of glijmiddel tot een gesprek. Of ook: hoe we kunnen spreken over een kunst die niet langer het speeltje is van een westers publiek zónder terug te grijpen op even westerse concepten als ‘communicatie’ en ‘goede bedoelingen’. Dat is pas een uitdaging.

Documenta fifteen, tot 22 september op diverse locaties in Kassel.