width and height should be displayed here dynamically

30 jaar Heinekenprijs voor de Kunst. Jubileumtentoonstelling

De meest profijtelijke particuliere kunstprijs in Nederland heeft paradoxaal genoeg de minste bekendheid: de tweejaarlijkse Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst. Dit jaar is de uitreiking op 27 september. De prijs gaat dan naar Erik van Lieshout (1968).

Om de prijs meer bekendheid te geven presenteren het Van Abbemuseum in Eindhoven en de Stichting Dr. A.H. Heinekenprijs voor de Kunst 30 jaar Heinekenprijs voor de Kunst. Steven ten Thije, conservator van het Van Abbemuseum en, met Diana Franssen, de verantwoordelijke tentoonstellingscurator, maakte in 2014 en 2016 deel uit van de jury die de prijs toekent en uit die deelname is de huidige samenwerking tussen museum en Stichting voortgevloeid. Juryleden, vertegenwoordigers van de Stichting en laureaten uitten destijds meermaals hun teleurstelling over de geringe zichtbaarheid van het werk van de winnaar op het moment van de prijsuitreiking. Charles Esche, directeur van het Van Abbe, en Ten Thije nodigden daarop de Stichting uit om ter gelegenheid van het dertigjarig jubileum alle laureaten eens voor het voetlicht te halen. Niet geheel en al belangeloos: de Stichting subsidieert de tentoonstelling en alles wat daarbij komt kijken met ‘een genereus bedrag’.

Vijftien kunstenaars mochten de prijs vanaf 1988 in ontvangst nemen, en wel: Toon Verhoef (1946), Marrie Bot (1946), Carel Visser (1928-2015), Matthijs Röling (1943), Karel Martens (1939), Jan van de Pavert (1960), Guido Geelen (1961), Aernout Mik (1962), Daan van Golden (1936-2017), Job Koelewijn (1962), Barbara Visser (1966), Mark Manders (1968), Peter Struycken (1939), Wendelien van Oldenborgh (1962) en Yvonne Dröge Wendel (1961). Wat bij een eerste blik op deze bonte stoet van laureaten meteen opvalt, is dat pas sinds 2008, toen Barbara Visser de prijs kreeg, op een evenwichtige verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke kunstenaars wordt gelet (in de eerste twintig jaar was Marrie Bot de enige winnaar).

Uit juryrapporten en laudatio’s blijkt dat bij de eerste acht toekenningen een verantwoorde spreiding over alle kunsttechnieken werd nagestreefd; de prijs ging naar een reeds vrij algemeen als uitmuntend vertegenwoordiger beschouwde kunstenaar op het terrein van, achtereenvolgens, schilderkunst (Verhoef), fotografie (Bot), grafiek (Visser), muurschilderkunst/frescotechniek (Röling), grafisch ontwerpen (Martens), beeldhouwkunst (Van de Pavert), keramiek (Geelen) en videokunst (Mik). In 2004 kwam daarin verandering met Van Golden. Hij kreeg de prijs ‘voor zijn veelzijdigheid als beeldend kunstenaar en zijn gave om steeds opnieuw de kunst in een nieuwe context te plaatsen’. Meer dan in het verleden werd daarna ook de aansluiting van de genomineerden bij de actualiteit op kunstgebied in de beoordeling betrokken. Zo werd Koelewijn in 2006 onder meer geprezen om de conceptuele inslag van zijn werk – iets wat toen opnieuw actueel was. Sinds de reorganisatie van de prijs in 2013 won de maatschappelijke relevantie van het werk aan zwaarte, te beginnen in 2014 met Van Oldenborgh, die, volgens de jury, ‘actuele maatschappelijke onderwerpen vertaalt in uitzonderlijke, overtuigende en gelaagde kunstwerken’. Haar opvolgster, Dröge Wendel, maakt werk dat het vermogen heeft ‘het gedrag van mensen te beïnvloeden’. Van Lieshout ten slotte ‘gaat op zoek naar de pijnpunten van de maatschappij in zijn eigenzinnige tragikomische stijl’. Zonder de verbindende factor van de prijs zou niemand ooit op het idee zijn gekomen juist deze zestien kunstenaars bij elkaar te brengen. Desalniettemin vormen zij – aangename verrassing – een fascinerend ensemble.

Hoe wordt in de tentoonstelling recht gedaan aan dit diverse gezelschap? De curatoren wilden aanvankelijk van elke kunstenaar werk tonen waarop de toekenning van de prijs was gebaseerd in combinatie met meer recent werk, en dat dan in de volgorde van de prijzen-chronologie. Aan dat uitgangspunt hebben ze gelukkig niet al te stevig vastgehouden. We zien in de eerste zaal weliswaar Verhoef met zijn schilderijen van grote abstracte vormen naast Bot met haar intieme foto’s van mensen in hun uiting van rouw en godsdienstigheid of in hun beleving van erotiek, en in de laatste zaal Dröge Wendel met haar installatie ThinkTank en Van Lieshout met een reeks tekeningen en collages die aan Heineken refereren, maar daartussen zijn in het symmetrische parcours van de oudbouw van het museum diachroon verschillende, meestal boeiende, duo’s gegroepeerd. Daarbij is ingezet op contrast in verschillende gradaties. De grafiettekeningen van Carel Visser bijvoorbeeld staan in hun abstractie haaks op de in realistisch-impressionistische trant geschilderde naakten en tuinen van Röling. Minder geslaagd is de combinatie van de robuuste keramiek van Geelen met de relatief kleine en gedetailleerde schilderijen en foto’s van Van Golden. De kritiek betreft niet de kunstenaars, maar de wanverhouding tussen het formaat van de geselecteerde werken, hun hoeveelheid en aard. Geelens kolossale ‘verfpotten’ (zo aangeduid vanwege de kleurige glazuurlijnen die over de randen van gestraalde gresbuizen druipen), maar liefst acht stuks van 1 meter doorsnee, dringen het fijnzinnige, zelfs bescheiden werk van Van Golden te zeer naar de marge. Met een paar potten minder en met wat meer en krachtiger werk van Van Golden was aan beide kunstenaars evenveel recht gedaan.

Barbara Visser en Aernout Mik versterken elkaar. Beiden ensceneren menselijk handelen. In grote foto’s van haar project Le monde appartient à ceux qui se lèvent tôt uit 2002, laat Visser onder meer zien hoe met het veranderen van standpunt van de fotograaf een tafereel, in dit geval een op een strand aangespoelde drenkeling, van betekenis kan veranderen, doordat andere elementen in beeld komen: de beschouwer gaat er anders door kijken. De plaatsing van de beelden op wachthuisjes bij bushaltes leiden tot grotere vervreemding en ongemak. Mik situeert in zijn film Middlemen uit 2001 mannen in een omgeving die als beursvloer herkend kan worden. Geluidloos bewegen de hoekmannen over hun chaotische werkvloer, coherentie ontbreekt in hun handelen. Ook hier worden geen directe aanknopingspunten aangereikt voor een enkelvoudige interpretatie van de beelden.

Het contrast wordt vervolgens weer aangescherpt in de combinatie van de poëtische ‘sculpturen’ van Koelewijn, waaronder diens betoverende Fragmentarium uit 2001, met de strakke, computergestuurde kleurverhoudingen en vormstructuren van Struycken. Zij passen wonderwel bij elkaar. In de voorlaatste zaal treffen we Wendelien van Oldenborgh en Jan van de Pavert. Beiden reconstrueren fragmenten uit de geschiedenis om verbanden met het heden te leggen, maar doen dat met volstrekt andere middelen. Van Oldenborgh gebruikt de  ‘objectiverende’ documentaire filmtechniek, Van de Pavert zijn belezenheid, levendige fantasie en zijn schildertechnisch meesterschap.

Het is overigens wel merkwaardig dat deze tentoonstelling in dit museum plaatsvindt. Directeur en staf van het Van Abbemuseum hebben er nooit een geheim van gemaakt het museum te beschouwen als een instituut dat een grote maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft en dat daarvan moet getuigen in zijn beleid. Kunst is politiek in het Van Abbemuseum. In dat (politieke) profiel passen de meeste laureaten niet. Sterker nog: de tentoonstelling zelf is, als combinatie Van Abbemuseum-Heineken, problematisch. Charles Esche zegt immers kunst te beschouwen als een middel ‘om de maatschappij te onderzoeken en mensen bewust te maken van misstanden’ (de Volkskrant, 3 juni 2015). Dankzij publicaties van Olivier van Beemen, Heineken in Afrika (2016) en Bier voor Afrika (2018), weten we allemaal dat er iets mis is met Heineken. Denk aan de ‘promotiemeisjes’ die het bedrijf in Afrika inzet: zij worden niet alleen seksueel uitgebuit, maar lopen ook ernstige gezondheidsrisico’s. Voor The Global Fund on the Fight Against Aids, Tuberculosis and Malaria was dat de reden om de samenwerking – Heineken zou in Afrika helpen medicijnen te verspreiden – op te schorten; de ASN Bank haalde om dezelfde reden de aandelen Heineken uit zijn duurzaam beleggingsfonds. Een publieke standpuntbepaling van het museum naar aanleiding van de recente publiciteit over Heineken zou welkom zijn geweest, temeer omdat dit museum zich zo graag afficheert als een politiek museum en zo’n grote waarde zegt te hechten aan het publieke debat.

 

• 30 jaar Heinekenprijs voor de Kunst. Jubileumtentoonstelling, tot 30 september in het Van Abbemuseum, Bilderdijklaan 10, 5600 AE Eindhoven.