width and height should be displayed here dynamically

Albert Bontridder

In de Fondation pour l’Architecture in Brussel heeft de eerste retrospectieve plaats van het werk van de architect Albert Bontridder (°1921). Deze tentoonstelling komt voort uit onderzoek van de architectuurhistoricus Francis Strauven en zijn studenten aan de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent. Bontridder is niet eenvoudig te plaatsen: hij geniet vooral erkenning als dichter, en in de architectuur is hij nog het meest bekend als trouwe medewerker van een aantal confraters waarvan de naam en faam hem tot op vandaag overvleugelen.

Zo realiseerde Bontridder het UNO-Paviljoen op de Expo 58 in opdracht van Paul-Amaury Michel. Op hetzelfde moment ontwierp hij, op vraag van Renaat Braem, een reeks eengezinswoningen en een school voor de Modelwijk in Brussel (niet uitgevoerd). Met Claude Strebelle werkte hij dan weer mee aan de universitaire campus van Sart-Tilman in Luik, en met Paul-Emile Vincent aan de campus van de VUB in Brussel. Later was hij gedurende 25 jaar (van 1956 tot 1981) de bondgenoot van Jacques Dupuis: Bontridder speelde een sleutelrol in de carrière van deze flamboyante en drankzuchtige architect. Het tekent Bontridder dat hij zich nooit – ook niet postuum – het auteurschap van sommige ontwerpen van Dupuis heeft toegeëigend, ondanks zijn grote rol bij de uitvoering ervan. Zoals Francis Strauven opmerkt in zijn (te verschijnen) monografie, heeft Bontridder gedurende zijn hele carrière “de receptiviteit tot een tweede natuur gemaakt”. Deze stoïcijnse houding vindt precedenten bij illustere collega’s zoals Pierre Jeanneret en André Wogenscky. Zij kregen pas laat in hun leven erkenning, maar iedereen is het erover eens dat het oeuvre van Le Corbusier zonder hen nooit tot stand was gekomen. Ze fungeerden niet alleen als rechterhand in praktische en technische zaken, maar ook – en vooral – als kritisch klankbord bij het ontwerpen.

Als dichter heeft Bontridder meer officiële erkenning gekregen. Zo won hij verschillende literaire prijzen. Hij behoorde tot de groep rond Tijd en Mens, samen met Jan Walravens, Louis Paul Boon en Hugo Claus. Bontridder publiceerde een 12-tal dichtbundels, met titels als Dood hout, Zelfverbranding, Een oog teveel en De tuinen van Naxos. Ze gaan over existentialistische thema’s, zoals de fundamentele eenzaamheid van de mens en de strijd voor ontvoogding, zelfontplooiing en individualiteit. De vrijheid van het individu is ook in zijn architectuur een terugkerend thema. In zijn bekende manifest Architectuur en vrijheid verzet hij zich tegen een overdreven standaardisering en rationalisering van het bouwen en pleit hij voor een architectuur op maat van het individu. Vanaf de jaren vijftig werkte Bontridder aan een persoonlijk oeuvre waarin hij deze ideeën trachtte vorm te geven. Dit deel van zijn werk, dat hoofdzakelijk uit individuele woningen bestaat, is nu in de Fondation pour l’Architecture te zien.

De meeste woningen van Bontridder bevinden zich in verkavelingen. Het gebrek aan stedelijke context betekent echter niet dat hij autonome lichamen ontwerpt: de architectuur speelt duidelijk in op de topografie en de oriëntatie van het terrein. Al in zijn eerste ontwerpen is te zien dat Bontridder afwijkt van de heersende orthodoxie uit de jaren ‘50: hij zoekt naar een “alternatief modernisme met poëtische kwaliteiten”. Bontridders doel is de architecturale vorm bevrijden; hij verwerpt het modernistische dogma bij uitstek, de rechte hoek, in een poging te ontsnappen aan het cartesiaanse rationalisme. Daarmee is hij een Vlaamse exponent van de regionalistische tegenstroom die vanaf de jaren ’50 in Europa de kop opstak in de architectuur, onder invloed van figuren als Wright, Sharoun, Aalto en Asplund. Door zijn activiteit als redacteur van het Brusselse tijdschrift Architecture (1952-1970) was hij goed op de hoogte van de internationale ontwikkelingen. Later publiceerde hij met Hedendaagse bouwkunst in België – dialoog tussen licht en stilte (1963) de eerste naoorlogse geschiedenis van de moderne architectuur in België.

Los van het feit dat hij over architectuur schreef, dat zijn opdrachtgevers vaak bevriende dichters waren, en dat hij metaforisch taalgebruik bezigde, is er weinig interactie tussen Bontridders beide artistieke praktijken. De poëzie en de architectuur lijken zich in aparte intellectuele sferen te ontwikkelen. In 1952 realiseerde Bontridder een woning voor Louis Paul Boon in Aalst; later ontwierp hij ook nog een schrijfkamer voor Hugo Claus. Uit de aantekeningen op de plannen van dit ontwerp blijkt dat de architect zich liet leiden door de eenzaamheid en de discipline van het schrijven – het verband tussen poëzie en architectuur groeit dus uit het fysieke aspect van de activiteit zelf. Dat is typisch voor zijn visie op architectuur: elk gebouw is in eerste instantie een realiteit die beleefd moet worden.

Net zoals bij Dupuis ontwikkelen de woningen van Bontridder zich als natuurlijke organismen die hun vorm krijgen in wisselwerking met de context of de site. Zoals Strauven opmerkt: “Het huis nestelt zich binnen de grenzen van het terrein.” Daarmee onderscheidt deze architectuur zich duidelijk van het gros van de kneuterige fermettes en de protserige paleizen die de doorsnee Vlaamse verkaveling bevolken. Bontridder assimileerde Dupuis’ invloeden voor het eerst in het ontwerp voor zijn eigen woning in Sint-Genesius-Rode (1958-1959) en de woning Watou in Jette (1960). Hij laat er twee formele logica’s met elkaar dialogeren: die van het terrein (een langgerekt vlak) en die van de woning (een diagonale compositie). Het ontstaan van die dialoog is goed te volgen in de verschillende voorontwerpen die op de tentoonstelling te zien zijn. Een aantal maquettes, gerealiseerd door studenten van de Vakgroep Architectuur en Stedenbouw van de Universiteit Gent, verduidelijken de ruimtewerking. Opvallend zijn de onopvallende en vaak vrij conventionele gevels. Ze zijn soms bijna banaal; je zou er zo voorbijrijden. Typisch in de vroege ontwerpen van Bontridder is ook de spiraalvormige en centrifugale organisatie van het plan. Dat organische model zet de toon voor zijn latere werk. Diagonalen domineren, terwijl rechte hoeken nagenoeg ontbreken. Vides, patio’s en niveauverschillen creëren een aaneenschakeling van gedifferentieerde plekken, waarvan de intimiteit wordt versterkt door het gebruik van warme, organische materialen zoals hout en natuursteen. Door deze vormelijke generositeit krijgt het interieur van Bontridders woningen een wat informeel karakter. Dat is echter maar schijn. De grote complexiteit in zijn plannen verraadt dat deze architect precies weet waar hij naartoe wil: hij wil de beleving van de ruimte zo zorgvuldig mogelijk ensceneren. Bontridders interieurs geven zich dan ook maar geleidelijk prijs, als een mysterieuze wereld die moet ontdekt worden. Daarbij zijn niet de muren belangrijk, maar de beweging. Met andere woorden, de poëzie van de ruimte zit in de leegte. Bij Bontridder moet je de structuur van het plan ontrafelen, zoals je in een gedicht de betekenis tussen de woorden en in het ritme moet zoeken. De kracht van deze architectuur zit in de suggestie: zij neemt de bezoeker niet bij de hand, maar suggereert duizend mogelijke belevingen en interpretaties. In een recent interview merkt Bontridder hierover op: “Architectuur en poëzie zijn gemaakt voor dezelfde mensen. Ik probeer beide disciplines te verzoenen. Mijn formule is: architectuur moet poëzie hebben en poëzie moet geconstrueerd zijn.” De poëzie van Bontridders architectuur neemt echter af met de jaren: zo blijft er in het grondplan van de woning Galle (1980) in Aalst weinig over van de formele spankracht uit de jaren vijftig. Er ontstaat hier een soort maniëristische doorwerking van een bekend thema. Niettemin maakt het oeuvre van Bontridder indruk door het spel van samenhang en variatie. Hoewel deze retrospectieve op het eerste zicht wat saai en academisch oogt, doet zij recht aan een oeuvre dat verstoken is van goedkope vormelijke retoriek, structurele spitsvondigheden of technische hoogstandjes.

 

• Albert Bontridder, nog tot 18 september 2005 in het CIVA (Centre International pour la Ville et l’Architecture), Kluisstraat 55, 1050 Brussel (02/642.24.53; www.civa.be).