Kinshasa
Kinshasa is de tweede grootste stad van Afrika, en toch is er nauwelijks belangstelling voor deze metropool. Nochtans reikt Kinshasa tot in Brussel. Als het onrustig is in de Congolese hoofdstad, hangt er meteen elektriciteit in de straten van Matonge, de Congolese wijk van Brussel. De invloedssfeer van de 21ste-eeuwse stad is niet meer beperkt tot haar geografische grenzen.
Ten tijde van het koloniale bewind was het toenmalige Leopoldstad de scène bij uitstek van de Belgische koloniale ambities. De stad straalde grandeur en luxe uit. Tijdens de nationaliseringspolitiek van Mobutu in de jaren ’70 geraakte Kinshasa echter snel in verval: de openbare dienstverlening stortte in, de infrastructuur verkommerde en de fiscale basis van de stad smolt weg. Ondertussen wonen er tussen de vijf à acht miljoen mensen die allen op hun manier trachten te overleven. De modernistische glans van weleer heeft plaatsgemaakt voor een stedenbouw van de minste weerstand. Hoe breng je een dergelijke stad – en daarmee een belangrijk stuk van onze koloniale erfenis – in kaart?
Momenteel lopen er verschillende onderzoeksprojecten en tentoonstellingen die Kinshasa elk vanuit een andere invalshoek benaderen. In de grote Afrikatentoonstelling in Tervuren (Het Geheugen van Congo) wordt summier aandacht besteed aan stedenbouw en architectuur. Zoals in vele steden in de ex-kolonies trachtte men in Kinshasa het blanke stadsgedeelte fysiek af te scheiden van de cité indigène door middel van een bufferzone – tussen beide stadsdelen werd bijvoorbeeld de luchthaven ingeplant. Het is evident dat dergelijke planningsstrategieën tot op vandaag blijven doorwerken en een zware hypotheek leggen op de verdere ontwikkeling van de stad. Markant is ook het ‘paleis voor de gouverneur’: dit project, dat het architecturale gezicht van de Belgische macht in de kolonie moest worden, raakte pas klaar na de onafhankelijkheid. Het doet tegenwoordig dienst als parlement en staat bekend als “Palais de la Nation”. Een dergelijke verschuiving in de betekenis van een gebouw roept de vraag op welke rol het architecturale patrimonium uit de koloniale periode vandaag speelt in het collectieve bewustzijn van de Congolezen. Een stad is immers meer dan enkel een collectie gebouwen; het is ook een plek van het geheugen en de verbeelding.
Dat is tevens het uitgangspunt van Kinshasa, de imaginaire stad, een tentoonstelling van architect Koen Van Synghel en antropoloog Filip De Boeck. De tentoonstelling laat de resultaten zien van een onderzoek dat in 2004 bekroond werd met de Gouden Leeuw op de Architectuurbiënnale van Venetië. Door middel van foto’s, video-installaties en gefilmde interviews worden een aantal pregnante aspecten van het leven in Kinshasa gepresenteerd. Het gaat niet zozeer om de materiële infrastructuur of de bebouwde omgeving van de stad, maar om de stad als mentale ruimte. Hier zijn de stadsbewoners aan het woord. Op de zichtbare, geografische en fysieke werkelijkheid projecteren zij immers hun eigen verbeelding. Van Synghel en De Boeck willen een topografie schetsen van dit imaginaire, om een alternatieve lezing van de stad te ontwikkelen. Dat vraagt om een referentiekader dat de bekende categorieën van de stedenbouw, de planning of de sociologie overstijgt. Volgens de curatoren biedt de antropologie daartoe het juiste gereedschap. Niet de stad, maar de stedelijke beleving staat bij hen centraal. De Congolese hoofdstad verschijnt niet als een ruïneus landschap, maar als een complex netwerk van overlevingsstrategieën.
Kinshasa, de imaginaire stad is rond twee van deze strategieën opgebouwd: de cultus van het lichaam en de macht van het occulte. Het menselijk lichaam is volgens De Boeck de basisinfrastructuur van Kinshasa. Het lichaam is er als een ‘gebouw’ dat voortdurend geperfectioneerd kan worden, net zoals de Vlamingen in het weekend massaal aan hun woning knutselen. Afgetrainde lichamen, opzichtige make-up en extravagante kledij zijn manieren om armoede te ontkennen en zo een vorm van zelfrespect te behouden. En als de werkelijkheid niet om aan te zien is, dan bieden de églises du réveil een uitkomst – ziehier de tweede strategie. Rond het ‘religieus imaginaire’ is in Congo een hele industrie gegroeid die teert op de ontreddering van de bevolking. Naar het voorbeeld van de TV-predikers uit de Verenigde Staten bedient een hele reeks van zelfverklaarde profeten zich van uitgekiende manipulatietechnieken om de mensen los te weken uit hun traditionele clan- of familieverband. Deze profeten trachten de Congolezen een nieuwe moraal van individualiteit, prestatiedrang en geldgewin op te dringen. Het straatbeeld van Kinshasa wordt overwoekerd door hun religieuze propaganda; de publieke ruimte wordt fysiek en mentaal bezet, via televisieschermen, reclameborden en slogans. Tussen beide overlevingsstrategieën, de lichaamscultus en het religieuze, zit de scenografie van Kinshasa, de imaginaire stad letterlijk opgespannen. Op een groot videoscherm aan de ene kant van de zaal wordt een plek in de stad getoond waar mensen voortdurend in en uit taxibusjes stappen – dit tafereel lijkt wel een informele choreografie van gekostumeerde lichamen. Aan de andere kant van de expositieruimte zijn fragmenten te zien uit een geïmporteerde ‘spirituele soap’. De opdringerige soundtrack bepaalt het akoestische decor van de tentoonstelling.
In Kinshasa, de imaginaire stad worden de bewoners opgevoerd als ervaringsdeskundigen; planners en architecten komen niet aan bod. Dat is verwonderlijk, gezien de architecturale achtergrond van een van beide curatoren. Een elementair stadsplan ontbreekt bijvoorbeeld, waardoor het onmogelijk is in te schatten wat de ruimtelijke locaties of implicaties zijn van de getoonde praktijken. De mentale kaart van Kinshasa die de curatoren hier voorstellen levert geen aanknopingspunten voor een terugkoppeling naar de stad als materiële substantie. Dat is een gemis, want dit onderzoek had ons kunnen doen nadenken over planningsstrategieën in steden zonder solide financiële basis of sterk leiderschap. Het had zo een brug kunnen slaan tussen de antropologie en de architectuur. Zo ver liggen beide disciplines niet uit elkaar: in beide gevallen gaat het om mensen. Het onderzoeksproject dat momenteel aan de Jan Van Eyck Academie loopt, Visualizing the Visual, zal misschien complementair zijn: het uitgangspunt bestaat erin de stedelijke realiteit van Kinshasa en Brazzaville te benaderen vanuit de (visuele) waarneming. Daaronder valt bijvoorbeeld het architecturale patrimonium, maar evenzeer de rol en betekenis van graffiti en reclameboodschappen op blinde muren en de alomtegenwoordigheid van de mobiele telefoon (als object en als icoon). Op die manier willen de onderzoekers tot een kaart komen die de onzichtbare netwerken van de stad blootlegt en haar fysieke realiteit aanvult. In het najaar verschijnt een boek met de resultaten van dit onderzoek (zie www.janvaneyck.nl).
De bijzondere vorm die stedelijkheid in Kinshasa aanneemt, dwingt tot een herziening van de klassieke denkmodellen over stad en stedenbouw. Aan het begin van de 21ste eeuw is het duidelijk dat het westerse begrip van publieke ruimte, van het private en het stedelijke, geen aanspraak meer kan maken op universaliteit. Elders op de wereld ontstaan andere paradigma’s die niet zomaar als gedegenereerde vormen van stedelijkheid kunnen worden afgedaan. Misschien vertonen zij wel een ander soort rationaliteit, die een meer pertinent antwoord biedt op de uitdagingen van de toekomst.
• Het geheugen van Congo. De koloniale tijd, tot 9 oktober in het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika, Leuvensesteenweg 13, 3080 Tervuren (02/769.52.11; www.africamuseum.be).
• Kinshasa, de imaginaire stad, tot 4 september 2005 in het Paleis voor Schone Kunsten, Ravensteinstraat 23, 1000 Brussel (02/507.84.44; www.bozar.be).