width and height should be displayed here dynamically

Alexander Calder. Les années parisiennes, 1926-1933

Zelden was een kunstenaar zo goed omringd door andere kunstenaars. Marcel Duchamp noemde zijn bewegende sculpturen Mobiles (1932). Jean Arp doopte zijn vaste beelden Stabiles (1937). Fernand Léger vond zijn werk ernstig, sans en avoir l’air. Jacques Prévert noemde hem sculpteur du temps (‘Mobile en haut/stabile en bas/telle est la tour Eiffel/Calder est comme elle’) en Gabrielle Buffet-Picabia zag in hem een sculpteur de vent.

Alexander ‘Sandy’ Calder (Philadelphia 1898 – New York 1976) werd geboren in een kunstenaarsfamilie. Zijn vader en grootvader waren beeldhouwers, zijn moeder schilder. Maar zelf wilde hij liever ingenieur worden. De opgedane kennis van stabiliteit en mobiliteit kreeg echter een totaal onverwachte bestemming toen Calder zich in 1925 een abonnement aanschafte voor zowel het circus van de Ringeling Brothers als dat van Barnum & Bailey, waar hij gretig ging schetsen. Zijn belangstelling gold niet alleen de trapezisten en andere evenwichtskunstenaars, maar ook de gracieuze bewegingen van de wilde dieren die hij observeerde in de New Yorkse dierentuinen van de Bronx en Central Park. Hieruit ontstond een mooi en leerzaam boekje, Animal sketching, dat als facsimile nog steeds verkrijgbaar is.

Toen hij in 1926 in Frankrijk van de boot stapte droeg hij in zijn koffers een volledig miniatuurcircus mee dat hij zelf in elkaar geknutseld had en waarmee hij in zijn levensonderhoud trachtte te voorzien. Goed gezien, zo bleek, want vrij snel werd hij dé attractie van Montparnasse. Onder zijn publiek bevonden zich kunstenaars als Léger, Miro, Duchamp, Corbusier, Van Doesburg, Vantongerloo, Cocteau en Foujita. André Kertész en Brassaï maakten er foto’s van.

De tentoonstelling in het Centre Pompidou behandelt uitsluitend de Parijse periode. In 1933 keerde Calder terug naar Amerika. Dit had enerzijds te maken met de politieke ontwikkelingen in Europa, maar ook met zijn stijgende bekendheid en het succes in zijn geboorteland. Men kan betreuren dat het hier geen volledig overzicht van zijn werk betreft. Anderzijds toont de tentoonstelling op overtuigende wijze aan dat in deze vroege werken het volledige oeuvre reeds aanwezig is. Calders gepassioneerde belangstelling voor het circus ligt aan de oorsprong van zijn experimenten met evenwicht en stabiliteit, beweging en snelheid.

Naast zijn essentiële bijdrage tot de geschiedenis van de moderne beeldhouwkunst – met zijn bewegende sculpturen is Calder een van de grondleggers van de kinetische kunst – is het grensoverschrijdende karakter van zijn werk van belang. Het oeuvre van Calder overstijgt alle categorieën: schilderkunst/beeldhouwkunst, figuratief/abstract, dadaïsme/surrealisme/constructivisme. In die zin is hij niet zozeer een beeldhouwer, maar een totaalkunstenaar die elk aspect van zijn veelzijdige activiteit met evenveel plezier beoefende.

De opstelling doet zowel de autonomie van de afzonderlijke werken als de samenklank van het oeuvre optimaal tot uiting komen. Dat laatste is vooral te danken aan de sobere architectuur en de subtiele belichting. Waarom deze tentoonstelling in twee delen werd opgesplitst, is evenwel niet zo duidelijk. Terwijl het belangrijkste deel zich op de zesde verdieping bevindt, werden in het museumgedeelte op de vierde verdieping tekeningen, foto’s en speelgoed samengebracht. In een film over zijn circus zien we Calder aan het werk als een performancekunstenaar avant-la-lettre. Hier beseft men pas de rijkdom en de inventiviteit van dit bijzondere werk. Het is tegelijk triviaal en edel, avant-gardistisch en populair, artisanaal en industrieel, ernstig en speels. De kracht van Calder is dat hij zowel in het oneindig grote als in het oneindig kleine dezelfde poëzie kan oproepen. Monumentaliteit is voor hem geen kwestie van schaal, maar van verhoudingen. Ondanks de technische gecompliceerdheid die zijn werk soms vertoont, behoudt het zijn lichtheid en zijn geestelijke vrijheid. Een attitude die in het circus reeds duidelijk aanwezig is en die hij voor de rest van zijn oeuvre zal meedragen.

 

Alexander Calder. Les années parisiennes, 1926-1933 tot 20 juli in het Centre Pompidou, Place Georges Pompidou, 75004 Parijs (01/44.78.12.33; www.centrepompidou.fr).