width and height should be displayed here dynamically

Le Grand Monde d’Andy Warhol

‘All my portraits have to be the same size, so they’ll all fit together and make one big painting called Portraits of Society. That’s a good idea, isn’t it? Maybe the Metropolitan Museum would want it someday.’ Het is niet het Metropolitan geworden, maar het Grand-Palais en de titel is ook niet Portraits of Society, maar Le Grand Monde d’Andy Warhol. Een ietwat ongelukkige titel voor deze tentoonstelling van Warhols portretten, omdat het niet gaat om de ‘grote’ wereld van Andy Warhol, maar om de kunstenaar zelf en de manier waarop hij die wereld observeerde, beleefde en weergaf. Soms met deemoed, soms met cynisme, maar steeds met een zekere afstand. Alsof hij geen lid wou zijn van een club die bestond uit celebrities als hijzelf.

De structuur van de tentoonstelling is zowel thematisch als chronologisch. Door het onderwerp, de identieke formaten en het gebruik van steeds dezelfde techniek vertoont ze een grote uniformiteit. Ze begint uiteraard bij de kunstenaar zelf. Drie zelfportretten tonen drie stadia uit Warhols carrière. Het eerste dateert uit 1948. Warhol is twintig en studeert aan het Carnegie Institute of Technology. In een karikaturale stijl toont hij zichzelf als Nose Picker. The Lord Gave Me My Face, But I Can Pick My Nose. Zijn neus was ook het eerste wat hij liet corrigeren zodra hij daar de financiële middelen toe had. Zijn uiterlijk was een centrale bekommernis. Hij droeg voortdurend make-up en blonde of zilveren pruiken. Vijftien jaar later zien we hem als een zelfverzekerde kunstenaar (met zonnebril) die dapper aan zijn carrière en zijn imago werkt. Het laatste zelfportret uit 1986 is een voorafschaduwing van de dood. De tentoonstelling eindigt met het laatste avondmaal, waardoor de dood een spirituele betekenis krijgt. Anderzijds kunnen de honderddertig portretten ook gezien worden als de genodigden op deze ultieme party.

Zijn vroegste portretten waren deze van Marilyn, Liz en Jackie. In de tentoonstelling hangen ze naast de reeks Most Wanted Men en de Mona Lisa. Het zeefdrukprocédé dat Warhol hanteerde, sloot aan bij zijn industriële opvattingen over het kunstenaarschap. Hij wou op een mechanische manier anonieme kunst maken. Eerst koos hij een foto, die door middel van de zeefdruktechniek op een reeds beschilderd doek werd overgebracht. Hiervoor gebruikte hij felle, soms giftige kleuren. Heftige borstelstreken of vlakke tinten moesten de rake pose en de karakteristieke kenmerken van het model onderlijnen of banaliseren. Het revolutionaire procédé waarbij hij de vluchtigheid van de fotoshoot met het ‘blijvende’ karakter van het schilderij combineerde, en dat hij begin jaren 60, in zijn meest creatieve periode, ontwikkeld had, zal hij in de jaren 70 en 80 schaamteloos exploiteren.

Zijn eerste portretopdracht kreeg hij in 1962 van Ethel Scull, echtgenote van de verzamelaar Robert Scull. De 36 foto’s die hij hiervoor gebruikte, waren afkomstig van een photo booth. Het is evident dat deze anonieme identiteitsfotos meer zeggen over het model dan over de maker. In de tentoonstelling zijn ook de originele identiteitsfoto’s te zien. Interessant is de overeenkomst van deze vier foto’s tellende strookjes met de screentests van Warhol uit de jaren 1964-1966, waarbij het model gedurende drie minuten gefilmd werd. Vertonen de foto’s een duidelijk tijdsverloop, dan lijkt in de films het beeld bijna stil te staan.

Nadat Warhol had aangekondigd dat hij zou stoppen met schilderen om alleen nog films te maken, verraste hij in 1972 met zijn fameuze reeks Maoportretten. Ze vormden het begin van een vernieuwde belangstelling voor de portretkunst, een genre dat in de jaren 60 op sterven na dood was. Hij stelde zijn werkwijze verder op punt. Het model werd vakkundig gemaquilleerd en in rake poses met een polaroid Big shot gefotografeerd. Nooit te beroerd om te flatteren durfde Warhol wel eens een dubbele kin weg te snijden of een brilmontuur te laten verdwijnen. Met de opbrengst van deze opdrachten onderhield hij zijn Factory en financierde hij andere, minder lucratieve projecten.

Omdat zijn modellen stuk voor stuk tot de beau monde behoorden, werd Warhol al smalend de hofschilder van de Amerikaanse jetset genoemd. De tentoonstelling geeft dan ook een mooi beeld van de mondaine milieus van de jaren 70 en 80. Amerikaanse presidenten als Nixon (nota bene op een verkiezingsaffiche voor zijn tegenstander McGovern), Ford en Carter hangen er naast filmsterren als Dennis Hopper, Meryl Streep en Diane Keaton, popmuzikanten als Mick Jagger en Debbie Harry en playboys als Gunther Sachs, die bij Warhol het portret van zijn ex-vrouw Brigitte Bardot bestelde. Kunstenaars als Man Ray, Joseph Kosuth, Roy Lichtenstein, Joseph Beuys, Julian Schnabel, Jean-Michel Basquiat en Keith Haring komen er samen met kunsthandelaars als Erving Blum, Ileana Sonnabend, Bruno Bischofberger, Leo Castelli en Lucio Amelio, kunstverzamelaars als Ethel Scull en museummensen als Henry Geldzahler, David Whitney. De prinsessen Caroline en Diana hangen er naast Mao en Lenin, Nelson Rockefeller naast de sjah van Iran en zijn echtgenote Farah Diba.

Deze publieke figuren hebben van zichzelf al een icoonkarakter. Hun beeld leent zich goed voor het door Warhol gehanteerde procédé van ‘objectvorming’. Warhol maakte immers niet hun portret, maar hun imago. Psychologisch inzicht was aan hem niet besteed. Oppervlakkigheid was het hoogste goed. Zijn fascinatie voor Hollywood had alles te maken met het clichématige en het tweedimensionale van het ‘starsysteem’. Tegelijk cultiveert hij het greenbergiaanse idee van ‘flatness’. Zijn portretten hebben geen diepte. Ze zijn uitsluitend oppervlak.

Ontleende Warhol oorspronkelijk zijn bekendheid aan de bekendheid van zijn modellen, dan ontleenden zijn modellen weldra hun bekendheid aan hun door Warhol gemaakte portret. Wie niet jong, mooi, beroemd of creatief was, maar wel rijk, kon voor 25.000 dollar per portret toetreden tot deze selecte club.

Even schitterend als oppervlakkig is de verleidelijke wereld van de mode. Onder het kapittel Glamour werden verschillende modeontwerpers als Armani, Valentino, Yves Saint Laurent en Sonia Rykiel samengebracht. Dit was niet naar de zin van Pierre Bergé, die het portret van ‘zijn Yves’ de avond voor de opening liet weghalen. ‘Zijn Yves’ had tussen de kunstenaars moeten hangen, vond hij, en nog het liefst naast zijn goede vriend David Hockney. Maar eigenlijk had het portret overal kunnen hangen. De blik van de kunstenaar en het door hem gehanteerde procédé ontdoet zijn model van elke individualiteit. Het beeld wordt gladgestreken. En dat had Pierre Bergé kunnen weten, hij die Warhol bewonderde om zijn humor, zijn minachting voor de dingen en vooral het weinige belang dat hij hechtte aan zijn onderwerp. Het portret van Yves werd prompt vervangen door een schilderij met roze damesschoenen.

 

Le Grand Monde d’Andy Warhol tot 13 juli in het Grand-Palais, 3 avenue du Général Eisenhower, 75008 Parijs (01/44.13.17.17; www.rmn.fr).