Architectuurboek Vlaanderen N°16

Eind 2024 gaf het Vlaams Architectuurinstituut de zestiende editie van hetArchitectuurboek Vlaanderen uit, waarin sinds 1994 tweejaarlijks het Vlaamse en Brusselse architectuurlandschap wordt belicht. In 2022 benoemde toenmalige directeur van het VAi, Sofie De Caigny, de vijftiende editie als het ‘jaarboek van de twijfel’. Dat het in zekere zin goed ging met de architectuur in Vlaanderen en Brussel, wijds gepubliceerd en internationaal bejubeld, dat was duidelijk. Toch gaf De Caigny toe dat ook de projecten in het jaarboek vaak tekortschoten in hun antwoorden op dringende klimatologische en maatschappelijke uitdagingen. Met die kritische woorden leek het onduidelijk welke rol een jaarboek, te midden van talrijke mondiale problemen, nog moest of wilde opnemen.
De recentste editie kreeg als titel Antwoorden in verantwoordelijkheid. Gebouwen en ontwerpen worden traditioneel door architecten zelf voorgedragen. De Caigny en Dennis Pohl, die vorig jaar als directeur van het VAi aantrad, schrijven in het editoriaal dat ze expliciet vroegen om daarbij ‘inzichtelijk te maken hoe het project […] kritisch omgaat met sociale en milieucrisissen, hoe het navigeert tussen regelgeving, ecologisch engagement, bouwconventies en economische beperkingen. De redactie drukte ook haar nieuwsgierigheid uit naar projecten die de typische relaties bevragen tussen klanten, ontwerpers, bouwers, materiaalleveranciers, omwonenden en niet-menselijke organismen.’
Door middel van deze criteria schuift Antwoorden in verantwoordelijkheid de definitie van architectuurkwaliteit op in de richting van het algemeen welzijn van mens, dier, samenleving en wereld. Dat is uiteraard niet nieuw, laat staan vernieuwend, maar toch is het voor het eerst dat maatschappelijk en ecologisch verantwoorde architectuur resoluut op de voorgrond wordt geplaatst. Bovendien komt die verantwoordelijkheid in een veelvoud aan vormen terug. Evelien Pieters schrijft op basis van data over gender en diversiteit in de sector, Vjera Sleutel adresseert – hoognodig – de karige verloning van architectuurwerkers en Carlo Menon vervangt het twintigste-eeuwse, verondersteld egocentrische wereldbeeld van de architect als auteur door dat van de architect als ondergeschikte redacteur. Felgekleurde pagina’s vol diagrammen en percentages tonen het aandeel vrouwelijke architect-vennoten of het percentage architectuurwerkers (elf) dat minder dan twintig euro per uur verdient.
De projecten voldoen grosso modo aan de voorwaarden die door De Caigny en Pohl in het editoriaal werden toegelicht. Het zijn voorbeelden van duurzame herbestemming, inclusieve zorgarchitectuur, projecten met vernieuwend materiaalgebruik en wijkversterkende sociale programma’s. De ontwerpen worden in een korte tekst voorgesteld en in de essays, geschreven door een van de tien redactieleden, opnieuw aangehaald om verschillende thematieken te illustreren, zoals rechtvaardigheid, woningbouw of alternatieve vormen van auteurschap. Dankzij al het beeld- en planmateriaal wordt het boek een rijk gevulde catalogus. Hoewel de projecten in de meeste gevallen worden toegejuicht, laat de redactie zich af en toe kritisch uit. Petrus Kemme bespreekt een project van FELT architecten voor een binnengebied van dertien garageboxen in de Gentse wijk Brugse Poort, die plaatsmaakten voor een woning met een koffiezaak en een yogastudio. Hij merkt terecht op dat de bouwgrond ruwweg even groot is als de percelen van vier aanpalende rijhuizen samen en dat de ‘gevestigde demografie van de Brugse Poort niet meteen lijkt te behoren tot het doelpubliek van een ‘koffiezaak-en-yogastudio’’.
Het onvermijdelijke gevolg van de selectiecriteria is dat projecten deels geselecteerd werden op basis van hun programma, zodat vorm, ruimtelijkheid, functionaliteit en esthetiek op de tweede plaats lijken te komen. De Beurs van Brussel, door Robbrecht en Daem architecten herbestemd tot de Belgian Beer World Experience (inclusief dakterras en hippe bar) is bijvoorbeeld afwezig in de projectselectie. Hoewel de architecten op hun website beargumenteren dat ze een gesloten stedelijk fort ‘teruggeven aan de burger’ door er een toegankelijk en publiek pand van te maken, wordt de reconversie van dit statige historische pand tot glimmende toeristische attractie veelal afgekeurd. In een essay met als titel ‘Hoe durven ze?’ schrijft Hülya Ertas: ‘Met hun discours rukken de opdrachtgevers de vorm van het gebouw los van zijn inhoud: de architecten leverden prachtig werk, maar de projectopdracht was verkeerd.’ Het ontwerp mag nog zo goed zijn, de naam van de architect nog zo groot, verantwoordelijke architectuur wordt in de eerste plaats blijkbaar bepaald door ‘inhoud’.
Grappig genoeg haalde een ander biergerelateerd gebouw de selectie wel. Brussels Beer Project is een brouwerij ontworpen door OFFICE Kersten Geers David Van Severen in Anderlecht. Het project wordt door Carlo Menon bejubeld: een pure geometrie ingeschreven in een ‘aloude Europese traditie van lege-doos-architectuur’, vergelijkbaar met Palladio’s Palazzo della Ragione in Padua. Ook het monumentale gehalte, de ‘visuele branding’ en de industriële logica van het project worden geprezen. Zijn de vooraf opgelegde criteria van verantwoordelijke architectuur alweer vergeten? Zijn ook deze architecten ‘redacteurs’ in plaats van ‘auteurs’ geworden? Brussels Beer Project is een heel precies gecomponeerde nieuwbouw (geen renovatie of hergebruik), in beton en glas, voor een hipsterbrouwerij, in een Brusselse gemeente die – en dat is nog zwak uitgedrukt – te kampen heeft met heel wat sociale uitdagingen. Waarom wordt dit project wel geselecteerd en uitgebreid besproken? Omdat het om een ontwerp van OFFICE gaat? Omdat het onmogelijk is om een dergelijk internationaal gelauwerd gebouw uit een overzichtspublicatie weg te laten? En waarom valt er desondanks geen enkele kritische noot, zoals bij het project van FELT in de Brugse Poort? De keuze valt gedeeltelijk te verantwoorden door te wijzen op de compactheid van het ontwerp, of op de oude broodresten die de brouwerij verwerkt of ‘recycleert’ in het productieproces, maar binnen de opzet van de publicatie blijft het een lofzang die wringt.
Het is een goede zaak dat Architectuurboek Vlaanderen N°16 zonder zelfingenomenheid architectuur naar voren schuift die niet blind is voor maatschappelijke noden en voor de steeds hopelozer wordende klimaatuitdagingen. Tegelijkertijd vermengt Antwoorden in verantwoordelijkheid een dwarsdoorsnede van het architectuurlandschap met een pleidooi om voortaan enkel nog ‘verantwoordelijke’ architectuur te bespreken, en gooit daar ook nog eens de problematische staat van de beroepspraktijk bovenop. Het resultaat is een mengelmoes die de uitdagingen weerspiegelt waartussen de architectuur momenteel strak gespannen staat, en die juist daarom vragen oproept.
• Dennis Pohl, Sofie De Caigny (red.), Architectuurboek Vlaanderen N°16. Antwoorden in verantwoordelijkheid, Antwerpen, Vlaams Architectuurinstituut, 2024, ISBN 9789492567345.