width and height should be displayed here dynamically

235

mei - juni 2025

Beschouwen en beleven

‘Het geduldig beschouwen van kunstwerken brengt ze in beweging,’ zo schreef Theodor Adorno in zijn Ästhetische Theorie. Het is, met andere woorden, in de menselijke geest dat kunst levend en spannend kan worden en een bestemming vindt. Tegelijkertijd benadrukte Adorno in Minima Moralia dat contemplatie leeg blijft zonder esthetische overlevering, binnen een culturele en intellectuele traditie: ‘Geloven dat het kunstwerk, als voorwerp van onmiddellijke aanschouwing, zuiver en alleen vanuit zichzelf begrepen moet worden, houdt geen steek. […] In de traditie staan betekende: het kunstwerk ervaren als iets wat bevestigd is, iets wat geldig is; via de traditie deelhebben aan de reacties van al degenen die het al eerder gezien hebben. Zodra dit wegvalt, toont het werk zich in zijn naaktheid en feilbaarheid. […] De zwakheid van alle traditionele cultuur die buiten haar traditie staat, zorgt voor het excuus om haar te verbeteren en daardoor barbaars te maken.’

Dit themanummer van De Witte Raaf gaat over het verschil tussen kunst beschouwen en kunst beleven. Bij gebrek aan geduld en tijd, in een snelle, hypertechnologische beeldcultuur waarin de gebruikelijke, trage manieren om te kijken niet meer vanzelfsprekend zijn of onder druk staan, lijkt het nodig om kunstwerken al van tevoren in beweging te brengen – om ze tot een beleving te maken nog voor er goed en wel van beschouwing sprake kan zijn. Het is een fenomeen dat zich zowel voordoet bij hedendaagse als bij historische kunst. Kunstwerken, samen met de klassieke toelichting en omkadering, volstaan in dat geval niet meer. Op voorkennis wordt niet gerekend. De bezoeker moet niet kijken, maar meedoen, bewegen, participeren, het kunstwerk betreden of ondergedompeld worden tijdens een immersieve ervaring. Van een museumbezoek wordt hetzelfde verwacht als van een dagje aan zee, een muziekfestival of een bezoek aan een pretpark: het is een belevenis.

Nieuw is de problematiek niet. In de openingstekst van dit nummer herleest Thierry de Duve een van de bekendste kunsttheoretische teksten uit de twintigste eeuw: het Kunstwerk-essay van Walter Benjamin, dat ‘een van de meest verhelderende bijdragen blijft aan de symptomatologie van de huidige neiging tot immersieve kunst en kunsttentoonstellingen’. De Duve probeert te begrijpen wat Benjamin precies bedoelde wanneer hij het had over ‘de aura’ van het kunstwerk, door de technologische, politieke en religieuze implicaties van het begrip te reconstrueren. Bart Verschaffel beroept zich op een andere tekst uit de jaren dertig, van Gertrude Stein, waarin manieren worden beschreven om je leven spannend te maken door excitement te ervaren. Ook kunst is daar zeker toe in staat, maar hoe? ‘Het gaat er niet om,’ schrijft Verschaffel, ‘Rubens intens te beleven, maar om te leven met Rubens, of Ensor, of Shakespeare… en dus om een leven te maken waarin men Rubens meeneemt, een plaats geeft in de persoonlijke geheugenkamer of memoria, en iets over Rubens te vertellen heeft.’ Camiel van Winkel herinnert zich twee museumbezoeken eind jaren zeventig, respectievelijk in Eindhoven en Den Haag, die hij vergelijkt met Van Gogh: The Immersive Experience, een expliciete en overduidelijke belevenisexpo, terwijl de twee andere tentoonstellingen raadselachtig waren, terughoudend en uitdagend. ‘De onzekerheid of onbepaaldheid van waar je nu eigenlijk naar kijkt,’ schrijft hij, ‘en waar je überhaupt naar moet kijken, is fundamenteel voor de ervaring van moderne kunst.’

Wie heeft er trouwens, ook in openbare en gesubsidieerde instituten, besloten dat mensen nog slechts in kunst geïnteresseerd zijn als er meteen iets spectaculairs en buitenissigs te beleven valt? Koen Brams las enkele documenten die het cultuurbeleid schraagden van Jan Jambon, Vlaams minister-president van eind 2019 tot eind 2024. Het verrassende besluit is dat de overheid helemaal niet om beleving heeft gevraagd – het is ‘iets wat museumdirecteuren, curatoren en programmatoren aan de bezoekers willen aanbieden. Zij zijn het die spiegelende kijkdozen wensen op te stellen waarin bezoekers hun eigen hoofd kunnen bestuderen. Zij voorzien een museumzaal met ludieke hoofddeksels en maskers waarvan de bezoekers zich kunnen bedienen.’ Vlad Ionescu bloemleest vervolgens enkele tentoonstellingen – met Dieric Bouts. Beeldenmaker (2023) in Museum M in Leuven als het meest exemplarisch – die getuigen van de ‘infantilisering’ van zowel het museum als van de hedendaagse kunst. Hij reconstrueert de eeuwenoude geschiedenis van het museum om na te gaan waar het fout is gelopen, en waar deze ‘bredere verandering in de laatmoderne cultuur’ vandaan komt.

Het nummer besluit met drie teksten over historische omgevingen, gebouwen en kunstwerken die als immersief te bestempelen zijn: plaatsen die iemand in een ervaring onderdompelen, door zoveel mogelijk verschillende zintuigen tegelijkertijd aan te spreken. Judith Wambacq beschrijft de catacomben in Parijs – een knekelhuis met beenderen van ongeveer zes miljoenen Parijzenaren – en belandt samen met Wilhelm Dilthey bij een positieve definitie van beleving, die met gelaagdheid en betekenis gepaard kan gaan. Maarten Delbeke luistert naar de woorden van een prediker in een kerk in het zuiden van Duitsland, uitgesproken tegen een groep pelgrims in 1753, en toont aan hoe deze preek van bijna driehonderd jaar geleden ‘illustreert hoe onderdompeling gestuurd wordt door doelgerichtheid en efficiëntie. Immersie dient een doel of een agenda, en het succes hangt af van de mate waarin die agenda wordt vervuld.’ Choghakate Kazarian, tot slot, blikt terug op een bijzondere periode uit de recente kunstgeschiedenis, tussen 1949 en 1969, toen de esthetiek van de immersieve conditie door een groot aantal kunstenaars werd nagestreefd, van Yves Klein tot Piero Manzoni, van Judy Chicago tot Niki de Saint Phalle. Onder invloed van ontwikkelingen in de ruimtevaart, zo betoogt Kazarian, werden er in musea en galeries vaker ruimtes gecreëerd die een extatisch en bevrijdend gevoel konden opwekken, of integendeel claustrofobische en defensieve angst. Wat voor een belevenis is het, uiteindelijk, ondergedompeld te zijn in een kunstwerk, een ruimte of een tentoonstelling, eerder dan face to face te staan met een artistiek object? En wat voor gedachten of reflecties levert het op? De meest intense beleving valt dan misschien toch nog samen met de diepst mogelijke beschouwing.

 

Dit nummer werd samengesteld door Bart Verschaffel en Christophe Van Gerrewey. Verschillende bijdragen kwamen tot stand binnen het denkersprogramma, onder leiding van Thierry de Duve, van de Klasse van de Kunsten van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, en werden voorgelezen op het symposium ‘Beschouwing en/of beleving in de (beeldende) kunst’ op 3 en 4 oktober 2024 in het Paleis der Academiën in Brussel.