width and height should be displayed here dynamically

Art Concret, de expositie in Stockholm, 1930.

De samenwerking tussen Otto G. Carlsund en The van Doesburg

Na de slechte ontvangst van de Aubette in Straatsburg in februari 1928, keerde Theo van Doesburg teleurgesteld naar Parijs terug. Daar zette hij zich aan het herformuleren van de uitgangspunten van zijn abstracte kunst. Het moest een kunst worden die zo ver als mogelijk was verwijderd van de voormalige nieuwe beelding die in Aubette op zo’n grote schaal was mislukt, én ook van het surrealisme dat overal de kop opstak en in de kunstkritiek een warm onthaal vond. Vooral in reactie op dat expansieve surrealisme wilden in de loop van 1929 meer kunstenaars zich inspannen om hun abstracte kunst onder de aandacht te brengen, zoals Mondriaan, Arp en Georges Vantongerloo. Het plan om een groep van louter abstracten op te richten sprak ook een aantal relatieve nieuwkomers aan, onder anderen Michel Seuphor, César Domela, Friedrich Vordemberge-Gildewart en verschillende Scandinavische kunstenaars die door Fernand Léger waren opgeleid, zoals de Zweed Otto G(ustave) Carlsund. Omdat er vervolgens verschil van mening ontstond over de basis waarop de abstracten zich wilden formeren viel de grote verzameling spoedig in tweeën uiteen: in een ruime groep van kunstenaars die geen behoefte hadden aan strak geformuleerde uitgangspunten en een kleine groep die zich daarop wél wenste te beroepen. Zo ontstonden rond de jaarwisseling 1929-1930 in Parijs de grote, losse groep Cercle et Carré en de kleine, wat fundamentelere club Art Concret.

 

Art Concret

Van de kleine groep Art Concret was Van Doesburg een van de oprichters. De vijf andere kunstenaars waren bijna allemaal een generatie jonger: Jean Hélion; de piepjonge en onbekend gebleven Marcel Wantz; de schilder Léon Tutundjian; de slechts korte tijd als kunstenaar werkende Wladimir Shwab; en de al even genoemde Carlsund, leerling van Léger. Hoewel Van Doesburg vaak als spil van deze groep wordt gezien, werd die evenzeer geleid door Hélion en Carlsund. Hélion stond nog aan het begin van zijn loopbaan, maar had al enige goede contacten, met Léger, Mondriaan en Anton Pevsner. Carlsund beschikte over dezelfde kwaliteiten en had bovendien al laten zien dat hij die goed kon inzetten. Hij had flair en bewoog zich mede door zijn meertaligheid (naast Zweeds sprak hij Russisch, Duits en Frans) gemakkelijk onder internationale kunstenaars. Carlsund had in Parijs al enkele exposities medegeorganiseerd. Daarnaast bleek hij niet onbemiddeld. Vooral het feit dat hij over de nodige financiën beschikte om een blad voor de club Art Concret op te richten kwam Van Doesburg goed uit. Deze laatste zat indertijd zo krap bij kas dat hij de uitgave van De Stijl al had moeten opschorten. Een nieuw blad was dan ook welkom. Van Doesburg beschouwde het tijdschrift Art Concret zelfs als een tijdelijke voortzetting van De Stijl.

Het eerste (en enige) nummer van Art Concret verscheen in april 1930. In het daarin gepubliceerde manifest waren de beginselen van de groep vastgelegd. Het bevatte eveneens belangrijke bijdragen van Van Doesburg, Carlsund en Hélion. De twee laatsten waren bovendien respectievelijk als financier en eindredacteur/uitgever aan het blad verbonden. Die gezamenlijke bepaling van het gezicht en de invulling van Art Concret was de consequentie van hun streven naar een nauwe onderlinge samenwerking.

Dat dit samenwerkingsideaal ook in de praktijk werd gebracht lijkt onder andere te mogen worden afgeleid uit de verschillende ontwerpen die voor de cover van Art Concret zijn gemaakt. Hoewel de uiteenlopende schetsen thans alle exclusief aan Van Doesburg worden toegeschreven, lijken die veel meer het resultaat van een eerste gezamenlijke uitvoering van de Art Concretkunstenaars. [1] En dat het ook Van Doesburg ernst was om die onderlinge samenwerking tot stand te brengen blijkt ondubbelzinnig uit de brief waarin hij op 23 januari 1930 aan zijn Tilburgse vriend Antony Kok over de koers van Art Concret schreef:

We hebben ook het voornemen om gezamelijk te exposeeren en collectief werken te scheppen, iets wat nog nooit gedaan is, doch dit is nog voor den toekomst, daar eerst het tijdschrift op pooten moet staan.” [2]

Nadat Art Concret medio april 1930 was uitgekomen moet Carlsund vrij spoedig naar Zweden zijn vertrokken. Hij had er een opdracht voor een abstracte muurschildering, op het terrein waar in het najaar een internationale jaarbeurs werd gehouden, de Stockholm Utställning. Tijdens dat verblijf moet Carlsund afspraken hebben gemaakt voor het organiseren van een internationale tentoonstelling van abstracte kunst op hetzelfde jaarbeursterrein. Om die expositie samen te stellen keerde hij in de zomer van 1930 naar Parijs terug.

 

De vriendschap tussen Van Doesburg en Carlsund

In zijn brieven aan Kok omschreef Van Doesburg Carlsund als “een Deense verzamelaar”, wat een min of meer zakelijke relatie doet vermoeden. [3] Toch moeten de banden tussen Carlsund en Van Doesburg in de jaren 1929-1930 hartelijker en inniger zijn geweest. Daarop wijst onder andere een foto uit 1929 die Van Doesburg van Carlsund maakte toen die eens lag te slapen in Van Doesburgs atelier in de Rue d’Arceuil in Parijs. [4] Hoe ze precies met elkaar in aanraking kwamen is niet bekend, maar het lijkt heel aannemelijk dat Carlsunds inzending op de expositie van de Surindépendants in het najaar van 1929 voor Van Doesburg aanleiding was om kennis te gaan maken met de kunstenaar. Omstreeks dezelfde tijd was Van Doesburg op eenzelfde manier in contact gekomen met Hélion, Shwab en Tutundjian. Hélion nam in 1929 deel aan een groepstentoonstelling bij Galerias Dalmau in Barcelona, waar Van Doesburg ook was vertegenwoordigd, en Shwab en Tutundjian behoorden tot de in Parijs werkende kunstenaars die door Nelly van Doesburg waren geselecteerd voor de esac- tentoonstelling die in 1929-1930 door Nederland reisde.

Carlsund was een enthousiaste voorstander van de abstracte kunst én van een samenwerking met zowel architecten als andere beeldende kunstenaars. De abstractie had hij in 1929 bereikt toen de figuratieve en stilistische sporen van Légers invloed nagenoeg uit zijn schilderkunst waren verdwenen. Hoe hij het ideaal van de samenwerking in de praktijk dacht te brengen is lastiger te achterhalen. Bronnen daarover zijn nauwelijks voorhanden. Dat Van Doesburg en Carlsund in ieder geval pogingen in die richting hebben ondernomen, lijkt te mogen worden afgeleid uit het feit dat de abstracte schilderijen die Carlsund in de eerste helft van 1930 maakte zijn ingelijst door Van Doesburg, althans volgens Carlsund. [5] Die vijf abstracte doeken, die Carlsund zelf zijn ‘programmatische schilderijen’ noemde, zijn gevat in vrij brede, platte en onbeschilderde houten lijsten die er tot op heden om zitten. Hoewel de vaststelling dat die lijsten door Van Doesburg zijn gemaakt enige verbazing wekt, is het niet onmogelijk. Van Doesburg experimenteerde omstreeks 1929 zelf ook met dergelijke brede kaders, bijvoorbeeld bij zijn Simultane Compositie XXIV en Simultane Contra-compositie uit 1929, die allebei in royale lijsten zijn gezet, zij het dat die wél beschilderd waren, de eerste zwart en de andere wit. Beide werken waren opgenomen in de esac-tentoonstelling. Ook Van Doesburgs schilderij Compositie van verhoudingen (1929) was op een verwante manier ingelijst. [6] Dat doek werd in de herfst van 1929 waarschijnlijk getoond op de Surindépendants-expositie.

 

Het tentoonstellingsconcept

Aanvankelijk moet Van Doesburg warmgelopen zijn voor Carlsunds tentoonstellingsplan voor Stockholm. Die expositie van abstracte kunst moest volgens Carlsund een demonstratie worden van “onze ideeën”, wat Van Doesburg meteen opvatte als de ideeën van de Art Concretgroep. [7] Toen Carlsund dat concept niet zo strikt bleek te volgen moet het tussen hem en Van Doesburg zijn gaan wringen. Van Doesburg bleef vasthouden aan een ‘zuivere’ selectie van kunstenaars die het Art Concretmanifest hadden ondertekend, met een enkele uitbreiding van geestverwanten, van Mondriaan bijvoorbeeld, of Vantongerloo. [8] Carlsund moet de norm echter soepeler hebben gehanteerd en had in een mum van tijd een stuk of dertig kunstenaars voor zijn onderneming geënthousiasmeerd. Hij kon ten slotte meer dan honderd kunstwerken meenemen naar Stockholm.

Van Doesburg vond het maar niks en in een brief aan Carlsund beschuldigde hij hem ervan de abstracte kunst in de richting van allerlei ismes op te rekken, wat een onduidelijk totaalbeeld zou opleveren. Hij werd daarin gesterkt door de deelname van de groep Art Concret aan de tentoonstelling van de Surindépendants die van 7 tot 29 juni 1930 in Parijs was gehouden en die geen succes was geworden. Van Doesburg raakte er steeds meer van overtuigd dat de Art Concret als een duidelijk herkenbare groep moest worden getoond. Volgens hem deelde Arp die mening. Arp zou dit concept wél volgen, bij de samenstelling in de zomer van 1930 van een internationale expositie voor Kunstsalon Wolfsberg in Zürich die in het najaar zou opengaan. Van Doesburg meende zelfs dat Arp van plan was de Art Concretgroep daar in een apart zaaltje te tonen. [9] Of dat in de praktijk ook is gebeurd, valt overigens te betwijfelen. Arps expositie Produktion Paris 1930. Werke der Malerei und Plastik bleek uiteindelijk heterogener dan Van Doesburg veronderstelde. Zo waren bijvoorbeeld kunstwerken opgenomen waarin figuratieve elementen te herkennen waren, zoals schilderijen van Robert Delaunay. [10] Maar welke argumenten Van Doesburg ook naar voren schoof, Carlsund kon óf wilde zijn keuze kennelijk niet inkrimpen, waarop Van Doesburg hardere middelen inzette. Hij trok zijn eigen deelname aan de tentoonstelling in. [11]

 

De tentoonstelling in Stockholm, 1930

Ondertussen was Carlsund er in de nazomer van 1930 in geslaagd een uitgelezen selectie moderne kunstwerken mee te nemen naar Stockholm. Daar zat niet alleen werk van voormalige Scandinavische leerlingen van Léger bij, maar ook van Mondriaan, Léger, Laszló Moholy-Nagy, Amedée Ozenfant, Pevsner, Vantongerloo, Arp, Sophie Täuber-Arp en Vordemberge-Gildewart, om de bekendsten te noemen. Van de Art Concretgroep was Carlsund vertegenwoordigd met zijn vijf ‘programmatische schilderijen’, Hélion met twee doeken, Tutundjian met drie schilderijen en drie reliëfs, en Wantz met twee gouaches. Alhoewel hij niet wilde meedoen ontbrak Van Doesburg niet. Hij werd gerepresenteerd met zijn Contra-compositie XII uit 1924, een werk dat Carlsund in januari 1930 van hem had gekocht. [12]

De door Carlsund georganiseerde manifestatie Art Concret. Internationale tentoonstelling van Postkubistische kunst werd van 19 augustus tot 30 september 1930 gehouden in het ‘parkrestaurant’ op de Stockholmtentoonstelling. Daar was ze ingericht in het cafégedeelte, een nogal experimenteel gebouw dat op een tunnelvormige kas leek. Het gebouw, café Puck genaamd, had een glazen overkapping en één lange, geheel beglaasde zijwand die uitzicht bood op het beursterrein. Afgaande op enkele foto’s van de tentoonstelling – waarvan één in kleur! – waren de kunstwerken in rijen boven elkaar gehangen op de lange wand tegenover de raampartij en op de korte wand aan de kopse kant van het café. [13] Tussen de tafeltjes stond een rij sokkels met abstracte beelden. De lichte expositie-architectuur deed de werken ondanks de wat krappe presentatie goed uitkomen.

Bij de expositie verscheen een mooie en overzichtelijke catalogus die door Carlsund was gefinancierd én vormgegeven. Alle kunstenaars hadden een eigen pagina waarop steeds een van hun werken was afgebeeld. Hélion schreef een voorwoord waarin hij de nieuwe abstracte kunst typeerde met de kwaliteiten: evenwicht, kracht, klaarheid en perfectie. Carlsund had op de cover van de catalogus nog wel het vignet van de Art Concret afgebeeld, maar daaroverheen waren de namen van de zeven stromingen afgedrukt die op de tentoonstelling te onderscheiden waren: “kubisme”, “post-kubisme”, “purisme”, “constructivisme”, “neo-plasticisme”, “sur-realisme” (!) en ”sur-impressionisme”. In de catalogus werd naar de stromingen verwezen door afkortingen naast de namen van de verschillende kunstenaars. Daaruit blijkt bijvoorbeeld dat het sur-impressionisme uitsluitend betrekking had op het schilderwerk van Greta Knutson-Tzara en dat het sur-realisme werd herkend in de reliëfs van Arp, de dikke olieverfschilderijen van Serge Charchoune en het werk van de Zweed Eric Grate. Het etiket Art Concret werd evenwel voor geen van de kunstenaars gebruikt. De kunst van alle deelnemende Art Concretleden werd in de catalogus tot het neo-plasticisme gerekend.

Hoe mooi de expositie ook was en hoe goed de kunst ook werd uitgelegd, ze sloeg niet aan. Het in café Puck uitgestalde werk trok nauwelijks kopers en Carlsund kwam zozeer in financiële problemen dat hij de kunstwerken pas na enige tijd, soms pas na enkele jaren aan de eigenaar-kunstenaars kon retourneren. Misschien heeft hij sommige werken helemaal nooit kunnen terugbezorgen. Mondriaan had bijvoorbeeld aan Carlsund twee recente doeken uitgeleend, Compositie I en Compositie II, beide uit 1930, die hij medio november 1930 weer nodig had voor een andere tentoonstelling. Maar de schilderijen werden niet op tijd geretourneerd. Het duurde tot 1937 voor ze weer op een expositie (in Basel) verschenen en het is vanwege hun opwachting aldaar dat Joop Joosten vermoedt dat ze in de tussentijd, mogelijk omstreeks 1935, bij Mondriaan zijn terugbezorgd. [14] Volgens de Carlsundbiograaf Anders Wahlgren zijn er van alle in Stockholm getoonde werken uiteindelijk een stuk of 15 helemaal niet geretourneerd. [15] Vanwege dit debacle durfde Carlsund zich niet meer in Parijs te vertonen en bleef hij in Zweden. Met Van Doesburg heeft hij nadien naar alle waarschijnlijkheid geen contact meer gehad. Een tweede start in Parijs of een doorstart in Zweden als abstracte (muur)schilder is nooit van de grond gekomen. Tegen de tijd dat hij daarvoor de moed verzameld had, werd hij ziek. In 1947 stierf hij een voortijdige dood.

Heeft Van Doesburg dan toch gelijk gekregen? Was het inderdaad een verkeerd idee om zo’n brede presentatie van abstracte kunst te verzorgen? Het is een vraag die met een ja moet worden beantwoord als niet verder wordt gekeken dan naar het onmiddellijke effect. Maar na een jaar, en zeker na het overlijden van Van Doesburg op 7 maart 1931, bleken kunstenaars van de Art Concret zoals Hélion beter te gedijen in een verruimd verband.

Misschien had Van Doesburg dat toch al enigszins voorzien. Ook hij moet in de zomer van 1930 zijn twijfels hebben gehad over de strakke insnoering van de Art Concret. In juli 1930 schijnt hij met Arp de mogelijkheden te hebben besproken om die club alsnog samen te voegen met Cercle et Carré. Ze kwamen toen met hun gespreksgenoten en mede-initiatiefnemers Hélion, Alberto Giacometti, Auguste Herbin en Frantisek Kupka overeen dat er een groter verband moest worden gesmeed van abstract werkende kunstenaars. Als werktitel gaven ze die groep eerst de naam “Société Internationale des artistes non-figuratifs”. [16] Dat ruimer verband moest voor alles demonstreren dat er nog een abstracte kunst was die compleet genegeerd werd door bepaalde kunstklieken en critici. Met de oprichting van de nieuwe, grotere vereniging die van 1931 tot 1936 actief was en die uiteindelijk de naam Abstraction-Création kreeg, werd dat ideaal alsnog bereikt.

 

Noten

1 Vergelijk de verschillende ontwerpen in: Els Hoek (red.), Theo van Doesburg. Oeuvre Catalogus, Bussum, Thoth, 2000, cat.nrs. 860 a-e.

2 Zie de brief van Theo van Doesburg aan Antony Kok, Parijs 23 januari 1931, Van Doesburg Archief (VDA), inv.nr. 2208, RKD, Den Haag. De brief wordt door de auteur bezorgd in ‘De Stijl overal absolute leiding’ De briefwisseling tussen Theo van Doesburg en Antony Kok, te verschijnen in het voorjaar 2008 bij uitgeverij Thoth in Bussum.

3 Deze abusievelijke omschrijving is in de Nederlandse literatuur over Van Doesburg overgenomen.

4 Het was vermoedelijk Nelly van Doesburg die nadien achterop de foto noteerde: “Carlsund in atelier rue d’arceuil gephotografeerd door Does in 1929”, zie VDA, inv.nr. 1639, en vergelijk de foto’s van de Art Concretgroep waarop alle leden, ook Carlsund, figureren op het atelier van Tutundjian in Parijs, idem, inv.nr. 1601, RKD, Den Haag.

5 Zie de catalogus Otto G. Carlsund (1897-1948) Konstnär, Kritiker och Utställningsarrangör (met Engelse vertalingen), verschenen bij de gelijknamige overzichtstentoonstelling in Liljevalch Konsthall, Stockholm, 22 september 2007 – 6 januari 2008, en Norrköping Konstmuseum, Norrköping, 27 januari – 6 april 2008. Zie voor de werken van Carlsund de afbeeldingen op p. 19, p. 20 en pp. 23-25.

6 Zie voor de genoemde werken van Van Doesburg: Hoek, op cit. (noot 1), cat.nrs. 824c, 825 en 855.

7 Zie de doorslag van de getypte brief van Van Doesburg aan Carlsund die niet is gedateerd, maar omstreeks de zomer van 1930 te situeren is, VDA, inv.nr. 41.

8 Idem.

9 Idem.

10 Zie de catalogus Produktion Paris 1930. Werke der Malerei und Plastik, Kunstsalon Wolfsberg Zürich, 8 oktober – 15 november 1930, bewaard in de nalatenschap van Nelly van Doesburg, RKD, Den Haag.

11 Zie de conceptbrief van Van Doesburg aan Carlsund (noot 7).

12 Zie Hoek, op. cit. (noot 1), cat.nr. 738 en vergelijk de catalogus Internationell Utställning av Post-Kubistisk Konst, Parkrestauranten Stockholmutställningen, Stockholm, 19 augustus – 30 september 1930, bewaard in VDA, inv.nr. 1047, RKD, Den Haag.

13 Zie de catalogus Otto G. Carlsund (1897-1948), op. cit. (noot 5), pp. 16-17 en 116-117.

14 Zie Joop M. Joosten, Piet Mondrian. Catalogue Raisonné, II en III, New York, Harry N. Abrams, 1998, cat.nrs. B 219 en B 222.

15 Zie Anders Wahlgrens e-mail van 16 december 2007 aan de auteur. Welke werken dat waren is vooralsnog niet achterhaald.

16 Zie ook Evert J. Van Straaten, Theo van Doesburg 1883-1931, Den Haag, SDU, 1983, p. 177. Van Straaten baseert zich vermoedelijk op de conceptbrief van Van Doesburg aan Carlsund (zie noot 7).