width and height should be displayed here dynamically

Aubette. Het verlangen naar een andere plaats

In 1928 verbouwt Theo van Doesburg het café Aubette in Straatsburg. Als overtuigd modernist vat hij het interieur van het etablissement volledig op in de abstracte vormentaal van de Stijl, de Nederlandse beweging waar ook Mondriaan toe behoorde. Muren, plafonds, glasramen en verlichting van het café werden gearticuleerd door rechthoekige kleurvlakken die samen een continu ruimtelijk geheel vormen. Die uitgepuurde esthetiek paste in het vooruitstrevende mensbeeld van de Stijl, waarin geen plaats was voor nostalgische ornamentiek.

Het Museum Dhondt-Dhaenens koos deze wat vergeten kroeg als vertrekpunt voor een tentoonstelling die naar deze plek genoemd werd. Voor het museum fungeert het modernistische café echter als embleem van een uitgesproken nostalgische idee: het verlangen naar een (andere) plaats. De tentoonstelling verwijst dan ook niet zozeer naar het bouwwerk, ze vindt haar referentiepunt in enkele verkleurde foto’s van het lege interieur. Het gaat niet om de specifieke ruimtes van café Aubette, maar om een algemene nostalgische hunkering naar een gekoesterde plek of ervaring. Gemeenplaatsen als ‘verlangen’ en ‘plaats’ bepalen het denkraam, dat vervolgens uitgediept wordt met het werk van vijf hedendaagse kunstenaars. De tentoonstelling zelf maakt echter duidelijk dat deze eigentijdse kunst niet onder zo’n vage noemer te vatten is. Meer zelfs: de werken leggen juist de algemeenheid van het Aubette-concept bloot; ze ironiseren de nostalgie ervan.

Het werk dat nog het meest bij de (onder)titel van de expositie aansluit, is dat van Tacita Dean: de video From Columbus Ohio to the Partially Buried Woodshed en de geluidsopname Trying to Find Spiral Jetty. Beide werken geven weer hoe Dean effectief op zoek gaat naar specifieke plaatsen die, net als Aubette, verloren zijn gegaan. De plekken in kwestie zijn sites van vergane ‘land art’ werken van de Amerikaanse kunstenaar Robert Smithson. Voor Smithson strekte de eigenlijke plek, en dus de betekenis van zijn installaties, zich echter uit tussen de ‘site’ en de documentatie die hij in het museum presenteerde. Wanneer Dean dus zo’n site opzoekt op basis van documenten, onderneemt ze een specifieke kunsthistorische zoektocht. In elk geval is haar verlangen niet het nostalgische verlangen naar een verdwenen site, dat door het Aubette-concept wordt vooropgesteld. Eerder wil Dean in het ‘zoeken zelf’ een concrete plaats scheppen voor dat verlangen; ze legt daarmee impliciet de mistige romantiek bloot van het verlangen zoals dat binnen het Aubette-concept gedefinieerd wordt.

Die afstand tussen de eerder sentimentele basisgedachte van de tentoonstelling en de kunstwerken wordt nog duidelijker in de bijdragen van Hans Op de Beeck en David Claerbout. De twee maquettes van Hans Op de Beeck tonen respectievelijk een lege omgeving met twee appartementsblokken en een lege tuin, omrand met typische betonpanelen. De maquettes ensceneren stille, grijsgroene plekken die er wat mistroostig bijliggen, en ontdaan zijn van elke menselijke aanwezigheid. Maar in hun trivialiteit zijn deze miniatuuromgevingen ook zeer herkenbaar, vooral door de uitzonderlijk realistische uitwerking van de maquettes: boomblaadjes, banken, vijvers, vuile muren, enzovoort. Ze werken als driedimensionale stills, als alledaagse plaatsen die stilgezet zijn. Dit zijn niet onmiddellijk plekken waar je hevig naar verlangt. Wel laten ze zich innemen en bewonen als een persoonlijke, poëtische plek waar dat verlangen kan ‘plaatsvinden’. In dat opzicht sluiten de maquettes aan bij de installatie Villa Corthout van David Claerbout. Hij toont in vijf verschillende ruimtes van het Museum Dhondt-Dhaenens telkens een andere projectie op levensgrote schaal. De beelden zijn geschoten in en rond de zogenaamde Villa Corthout en tonen het zwembad, de tuin en het huis zelf. Op alle beelden zijn twee stilstaande figuren zichtbaar, waardoor de projecties wel filmstills lijken. Die indruk is echter vals, want je ziet de bladeren en het water constant zachtjes bewegen, en je hoort ze ook, op de zachte geluidsband die elke projectie begeleidt. Net als bij de maquettes ensceneren de stills een verstilde plek, maar door de grootte van de projecties, het geluid en de omgeving van het museum lijkt de villa van de projectie uiteindelijk samen te vallen met de villa Dhondt-Dhaenens, met het museum zelf dus. Je kunt je zo voorstellen dat de projecties ramen zijn met zicht op de tuin van de museumvilla. In de installatie van Claerbout valt de (andere) plaats waarnaar verlangd wordt samen met de omgeving waarin de tentoonstelling zich afspeelt. De concrete tastbaarheid van de plaats van dit werk maakt de beperking van het basisconcept duidelijk. Binnen het vooropgestelde Aubette-concept grijpt het verlangen naar een (andere) plaats terug naar een bestaande plek die verloren is gegaan. Dit verlangen ontstaat vanuit het weemoedige bekijken van de foto’s van het modernistische kunstenaarscafé, en wordt daardoor meteen in een vage mengeling van fetisjisme en sentimentaliteit ondergedompeld. Iemand als Claerbout, in zijn installatie Villa Corthout, zoekt het verlangen naar een (andere) plaats niet op in een herinnering; hij actualiseert dat verlangen door zelf een plaats te scheppen. Vanuit dat verlangen creëert hij een eigen plaats die tegelijk bijzonder poëtisch en bijzonder concreet is.

 

• AUBETTE – Het verlangen naar een (andere) plaats loopt nog tot 9 december in het Museum Dhondt-Dhaenens, Museumlaan 14, Deurle (09/282.51.23; www.museumdd.be).